31 524 Beroepsonderwijs en Volwassenen Educatie

Nr. 65 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 20 mei 2010

Tijdens het notaoverleg van 15 april 2009 (kamerstuk 31 524, nr. 16) heb ik aan uw Kamer toegezegd te zullen bezien of maatregelen nodig zijn in verband met het naar elkaar toegroeien van de beroepsopleidende leerweg (bol) en beroepsbegeleidende leerweg (bbl). Vervolgens heb ik tijdens het algemeen overleg over de beroepspraktijkvorming (bpv) van 9 december 2009 de toezegging gedaan uw Kamer voor 1 april 2010 te berichten omtrent de uitkomst van het overleg met de MBO Raad over een inrichtingsnorm voor begeleide onderwijsuren in de bbl. Met deze brief geef ik invulling aan beide toezeggingen.

Naar elkaar toegroeien van school en stage bij bol en bbl

Allereerst volgt uit het ITS-rapport «Tijd voor bpv en andere onderwijsactiviteiten» dat ik op 1 oktober 2009 aan uw Kamer heb gezonden geenszins dat bol- en bbl-trajecten qua omvang van de schoolcomponent en stagecomponent naar elkaar toegroeien. Daarnaast heeft de huidige economische crisis nog eens duidelijk gemaakt hoe belangrijk het is dat het onderwijsaanbod van mbo-instellingen kan meebewegen met schommelingen op de arbeidsmarkt. Het complementaire karakter van de bbl en bol, met inbegrip van de flexibiliteit die de wetgever thans aan mbo-instellingen biedt ten aanzien van de omvang van de bpv tijdens een bol- (minimaal 20 procent en maximaal 59 procent van de studieduur) en een bbl-traject (minimaal 60 procent van de studieduur), dient dan ook behouden te blijven. Vooralsnog ben ik dan ook niet voornemens om nadere maatregelen te treffen om het onderscheid tussen bol en bbl verder aan te scherpen.

Uitkomst overleg MBO Raad

Op basis van de gesprekken met de MBO Raad stel ik vast dat de eerder door mij overwogen minimumnorm van 300 klokuren niet voor alle bbl-opleidingen goed handhaafbaar is. Dit komt met name door de grote diversiteit in de bbl-opleidingen: zowel het karakter van de onderwijsactiviteiten als de samenstelling van de studentenpopulaties kenmerken zich door een grote variëteit. Daarnaast zou onder deze nieuwe inrichtingsnorm een zeer breed palet aan onderwijsactiviteiten kunnen worden geschaard. Kortom: de definitie is niet scherp genoeg. Een minimumnorm die weliswaar een lager urental op jaarbasis voorschrijft, maar wel gepaard gaat met een aanscherping van de inhoud van de onderwijsactiviteiten, heeft derhalve mijn voorkeur. De omvang en inhoud van begeleide onderwijstijd vormen in onderlinge samenhang een zeer belangrijk aspect van de kwaliteit van de beroepsopleiding.

Een stevige en strak gedefinieerde «schoolse» component van 240 instructie-uren per jaar (ofwel gemiddeld 6 klokuren per week) acht ik nodig. Hiermee zal worden voorzien in een meer evenwichtige wisselwerking tussen het schoolse leren en het praktijkleren in alle studiejaren. Alle onder deze norm vallende onderwijsactiviteiten moeten voldoen aan de reeds in de wet neergelegde eisen ten aanzien van een in instellingstijd verzorgd onderwijsprogramma (IIVO). In concreto houdt dit in dat het dient te gaan om geprogrammeerde en geplande onderwijsactiviteiten die gericht zijn op het bereiken van de onderwijs- en vormingsdoelen van de opleiding. De deelname van de student daaraan dient te geschieden onder verantwoordelijkheid en toezicht van het bevoegd gezag.

Als additionele eis zal gaan gelden dat de bpv niet mag worden meegerekend als activiteit voor deze urennorm. Hiermee verwacht ik een adequaat antwoord te kunnen bieden op actuele signalen van oneigenlijk gebruik, ziende op door het rijk bekostigde trajecten waarbij mogelijk geen of nauwelijks een onderwijsinspanning wordt geleverd door de daarvoor verantwoordelijke mbo-instelling. Op dit moment wordt een adequaat optreden tegen dergelijke vormen van oneigenlijk gebruik bemoeilijkt doordat de huidige wettelijke urennorm toestaat dat in bbl-trajecten de onderwijstijd in zijn geheel wordt opgevuld met bpv.

Tevens zal door de mbo-instellingen gedurende deze 240 instructie-uren de actieve betrokkenheid van een bevoegd docent moeten worden geborgd. Dit laatste zal ervoor zorgen dat de onder deze norm vallende onderwijsactiviteiten voortaan het gewenste realiteitsgehalte krijgen.

Intussen zijn de leden van de MBO Raad uit eigener beweging een gedragscode overeengekomen die onder andere voorschrijft dat alle bbl-studenten minimaal 120 klokuren aan onderwijstijd (IIVO), exclusief de tijdbesteding aan de bpv, op jaarbasis dienen te krijgen.

De gedragscode zal gepaard gaan met de instelling van een commissie die gaat oordelen over door partijen ingebrachte casuïstiek omtrent een eventuele niet- naleving van voornoemde 120 urennorm. De uitspraken van deze commissie zullen vervolgens door de MBO Raad openbaar worden gemaakt zodat belanghebbenden hiervan kunnen kennisnemen. Voor de Onderwijsinspectie kan dit aanleiding vormen voor een gericht onderzoek naar de kwaliteit van de onderwijstijd die in de desbetreffende opleiding wordt geboden.

Het is goed dat de sector voornemens is met deze gedragscode paal en perk te stellen aan bbl-trajecten waarbij het evident ontbreekt aan een substantiële onderwijsinspanning van de desbetreffende mbo-instelling. Ik deel de verwachting van de MBO Raad dat met deze gedragscode een eerste stap wordt gezet naar een betere kwaliteitsborging van de bekostigde bbl-trajecten.

Ik houd echter vast aan mijn voornemen tot invoering van een 240 instructie-urennorm, inclusief voornoemde aanscherping van de inhoud van de onderwijsactiviteiten. Deze aanscherping zal borgen dat de educatieve waarde die mbo-instellingen – qua vakkennis en algemene vorming – in alle bbl-trajecten bieden, voldoende substantieel van omvang en kwaliteitsniveau is. Het langs deze weg inzetten op meer gedegenheid van de bbl-opleidingen door mbo-instellingen zal het vertrouwen van de afnemers van het mbo (studenten, ouders, bedrijfsleven) positief beïnvloeden.

Deze aanscherping wordt nader uitgewerkt in het wetsvoorstel modernisering bekostiging beroepsonderwijs dat naar ik verwacht, aan het einde van deze zomer aan uw Kamer kan worden aangeboden. Voor de tussenliggende periode zal voornoemde gedragscode voor die bbl-opleidingen waarbij de onderwijsprestatie nog niet voldoet, in elk geval een opmaat bieden naar de toekomstige 240 instructie-urennorm.

Ten slotte wil ik u alvast erop attenderen dat de uitkomsten van het onderzoek naar de effectiviteit van de thans geldende 850 urennorm voor de bol1 dat vorige maand is gestart, aanleiding zouden kunnen geven tot een verduidelijking én/of een verbetering van de handhaafbaarheid van de 850 urennorm.

De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

J. M. van Bijsterveldt-Vliegenthart


XNoot
1

Tijdens het algemeen overleg van 10 februari jl. heb ik bij uw Kamer aangekondigd een onderzoek te zullen uitvoeren naar de effectiviteit van de 850 urennorm.

Naar boven