De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat als gevolg van het centraal stellen van de kenniseconomie in de
Lissabonafspraken van 2000, in Nederland wordt gestreefd naar het verhogen van het
aantal hoger opgeleiden;
constaterende dat de helft van de studenten hoger onderwijs volgt en dat het aantal
blijft groeien;
constaterende dat uit internationaal onderzoek blijkt dat er (behalve in de sector
techniek) geen directe samenhang is tussen het aantal academici en economische groei;
constaterende dat uit onderzoek in diverse OECD-landen, waaronder Nederland, naar
het effect «over-qualified but under-skilled» blijkt dat een tekort aan vaardigheden
kan leiden tot een sterk negatief effect op het bnp;
van mening dat generieke (of zogenaamde «eenentwintigste-eeuwse») vaardigheden alleen
betekenis en relevantie hebben in een specifieke vakcontext;
van mening dat een leven lang ontwikkelen niet per se betekent steeds maar hoger,
maar vaak ook excelleren in je vak, specialiseren en up-to-date blijven;
spreekt uit dat Nederland niet langer moet streven naar het verder verhogen van het
aantal academici en theoretisch hoger opgeleiden;
spreekt uit dat Nederland zich meer dan nu moet richten op het belang van beroepsonderwijs
voor de kenniseconomie, en daarbij in het bijzonder op het belang van vaardigheden,
vakmanschap, specialismen, praktijkervaring en vakkennis,
en gaat over tot de orde van de dag.
Bruins