31 524 Beroepsonderwijs en Volwassenen Educatie

Nr. 368 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 15 juni 2018

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de brief van 15 mei 2018 over het ontwerpbesluit houdende bepalingen voor een experiment met beroepsopleidingen en kwalificaties met een regionale specialisatie in het middelbaar beroepsonderwijs (Besluit experiment geregionaliseerde beroepsopleidingen en kwalificaties mbo) (Kamerstuk 31 524, nr. 365).

De vragen en opmerkingen zijn op 30 mei 2018 aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voorgelegd. Bij brief van 15 juni 2018 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Tellegen

Adjunct-griffier van de commissie, Arends

Inhoud

I

Vragen en opmerkingen uit de fracties

2

 

1.

Algemeen

2

 

2.

Vragen en opmerkingen

2

       

II

Reactie Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

3

I Vragen en opmerkingen uit de fracties

1. Algemeen

De leden van de CDA-fractie hebben met waardering kennisgenomen van de brief van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 15 mei 2018 inzake het ontwerpbesluit houdende bepalingen voor een experiment met beroepsopleidingen en kwalificaties met een regionale specialisatie in het middelbaar beroepsonderwijs. Zij zijn tevreden over de uitwerking van deze maatregel uit het regeerakkoord in dit ontwerpbesluit. De leden hebben nog enkele vragen.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het ontwerpbesluit houdende bepalingen voor een experiment met beroepsopleidingen en kwalificaties met een regionale specialisatie in het middelbaar beroepsonderwijs. De leden hebben hier nog enkele vragen over.

2. Vragen en opmerkingen

Proces

De leden van de CDA-fractie merken op dat in het regeerakkoord staat: «het kabinet onderzoekt samen met het onderwijs hoe de huidige beperkende werking van de kwalificatiedossiers voor innovatie en regionale invulling van het onderwijsprogramma van mbo-opleidingen verbeterd kan worden en de lastendruk verminderd. Hierbij wordt ook de mogelijkheid onderzocht van een vorm van opleidingsaccreditatie.» De Minister heeft er voor gekozen om meteen een experimenteer-AMvB1 op te stellen. Graag zouden de voornoemde leden willen weten wat de afwegingen geweest zijn om niet eerst een brief te sturen aan de Kamer.

Slagingskans

De leden van de CDA-fractie lezen dat in de nota van toelichting staat beschreven dat er gekozen is voor een experimenteer-AMvB zodat in de praktijk een nieuwe manier van totstandkoming van kwalificaties kan worden onderzocht. Tevens staat in de nota van toelichting een beperking van de deelname aan het experiment beschreven. Hierin wordt vermeld hoeveel instellingen en kwalificaties onder welke voorwaarden maximaal mee mogen doen. De eerder genoemde leden zouden graag willen weten of er ook minimale eisen nodig zijn om te kunnen borgen dat er voldoende geleerd kan worden van dit experiment.

De leden van de SP-fractie lezen op de website van De Telegraaf2 dat er wordt gekort op het Regionaal Investeringsfonds. In de Voorjaarsnota 20183 komt dit niet specifiek naar voren. De leden vragen of de korting op het Regionaal Investeringsfonds onderdeel is van de verlaging van een aantal subsidies op de OCW-begroting. Zij vragen voorts wat deze verlaging voor consequenties gaat hebben voor het experiment.

In het persbericht4 van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap wordt als voorbeeld van een regionaal keuzedeel de opleiding aardbevingsbestendig bouwen gegeven. Het probleem in Groningen is niet dat mensen daar geen stevige huizen kunnen bouwen, maar dat versterkingen vergoed worden tot het niveau «near collapse». Zij vragen of de Minister deze inschatting deelt. Kunnen er in navolging van de vorige vraag meer voorbeelden van regionale specialisatie gegeven worden?

Aangezien het een experiment betreft en nog niet duidelijk is wat de uitkomst van het experiment is, vragen de leden hoe de Minister er voor gaat zorgen dat studenten, docenten en onderwijsondersteunend personeel niet de dupe worden van een eventuele negatieve uitkomst van het experiment. De eerder genoemde leden vragen of de Minister dit kan toelichten.

II Reactie Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

1. Algemeen

Ik dank de leden van de fracties van het CDA en de SP voor hun vragen en opmerkingen en houd bij de beantwoording daarvan zoveel mogelijk de volgorde van het verslag aan.

2. Beantwoording

Ik wil de leden van de CDA-fractie en de leden van de SP-fractie danken voor hun inbreng. Hieronder zal ik gaan op de vragen die zij stellen in relatie tot het ontwerpbesluit experiment met geregionaliseerde beroepsopleidingen en kwalificaties mbo.

Proces

De leden van de CDA-fractie vragen waarom ik de Tweede Kamer niet eerder per brief heb geïnformeerd over de invulling die is gegeven aan het voornemen uit het regeerakkoord.

Het experiment vloeit voort uit het voornemen van het kabinet om meer ruimte voor »innovatie en regionale invulling van het onderwijsprogramma van mbo-opleidingen» te bieden. Vanuit het onderwijsveld en het regionaal bedrijfsleven is er een nadrukkelijke wens om hier op zo kort mogelijke termijn mee aan de slag te gaan. In de richting van deze leden merk ik op dat ik het onderwijsveld hierin zo spoedig mogelijk tegemoet wil komen. Mede omdat een experimenteer-AMvB altijd wordt voorgehangen, is ervoor gekozen om Uw Kamer te betrekken op een moment dat er een uitgewerkt voorstel ligt. Dit biedt uw Kamer de ruimte om haar visie te geven op de wijze waarop invulling is gegeven aan het voornemen uit het regeerakkoord.

Slagingskans

De leden van de CDA-fractie vragen mij wat de minimale eisen binnen dit experiment zijn om te borgen dat er voldoende geleerd kan worden van de uitkomsten. Naar aanleiding van deze vraag merk ik op dat er geen minimale eisen omtrent de omvang van het experiment gesteld zijn. Wel ben ik met deze leden van mening dat een zekere omvang wenselijk is als we conclusies willen trekken over de opbrengsten van het experiment in relatie tot de versterking van de responsiviteit en toekomstbestendigheid van de kwalificatiestructuur. Ik heb daarbij – op basis van signalen vanuit het veld – indicaties dat er voldoende belangstelling is voor deelname aan het experiment. Momenteel hebben drie instellingen op voorhand al aangegeven actief deel te willen nemen, hierbij zijn een veertiental opleidingen aangemerkt die in het experiment opgenomen worden. Mijn verwachting is dat de komende periode de interesse verder toe neemt, aangezien meerdere instellingen kenbaar hebben gemaakt om zich op termijn bij de drie voorlopers te willen voegen. Wat betreft de inhoud van het experiment schetst de AMvB de kwalitatieve kaders waaraan alle instellingen die deel nemen moeten voldoen. Het gaat hierbij om voldoende afstemming met het (regionaal) bedrijfsleven, een duidelijk onderscheid tussen de verschillende delen en de voorwaarde dat het onderwijs dat wordt aangeboden op basis van de geregionaliseerde kwalificatie van voldoende niveau dient te zijn. Ook wordt van alle deelnemende instellingen gevraagd om actief te participeren in de totstandkoming van het landelijk deel. Dit ontwikkelingsproces, net zoals de ontwikkeling van het regionaal (keuze)deel, zal ook onderdeel zijn van de evaluatie van het experiment. Dit ook met het oog op een mogelijk vervolgtraject, gericht op het verder versterken van de responsiviteit en toekomstbestendigheid van de kwalificatiestructuur.

De leden van de SP-fractie vragen mij wat de consequenties zijn voor het experiment nadat zij gelezen hebben over de verlaging van een aantal OCW-subsidies. In reactie op de vraag van deze leden merk ik op dat de verlaging van OCW-subsidies geen consequenties heeft voor het experiment.

Verder vragen de leden van de SP-fractie mij of er meer voorbeelden van regionale specialisaties gegeven kunnen worden. In de richting van deze leden merk ik op dat we nu al de ontwikkelingen zien die bijdragen aan het versterken van de aansluiting van het onderwijs op de regionale arbeidsmarkt. Bijvoorbeeld de initiatieven in het kader van de Regeling regionaal investeringsfonds mbo. Voor dit experiment geldt nadrukkelijk dat (een deel van) de kwalificatie een regionale inkleuring krijgt. Hierbij kan gedacht worden aan technische opleidingen die aansluiten op de vraag die (petrochemische) bedrijven in de Rotterdamse haven hebben. Maar ook waar het de specifieke vraagstukken voor zorgopleidingen in relatie tot vergrijzing en krimp in Friesland betreft zie ik kansen. Vanuit deze en andere regio’s is dan ook nadrukkelijke interesse om met opleidingen deel te nemen aan het experiment.

Ook vragen de leden van de SP-fractie mij hoe ik ervoor ga zorgen dat studenten, docenten en onderwijsondersteunend personeel niet de dupe worden van eventuele negatieve uitkomsten van het experiment. In reactie op de vraag van deze leden merk ik op dat ik positieve opbrengsten verwacht uit het experiment, juist voor studenten en docenten. Zo is een van de doelstellingen van het experiment dat de aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt verbetert. Iets waarvan gediplomeerden direct profiteren. Bovendien wil ik het eigenaarschap van het onderwijs en de docenten versterken. Docenten krijgen meer zeggenschap over de inhoud van de kwalificatie, wat bijdraagt aan de herkenbaarheid van de kwalificatie en de kwaliteit van het onderwijs dat op basis hiervan verzorgd wordt.

Dit neemt overigens niet weg dat ik in het experiment ook de nodige waarborgen heb ingebouwd om te voorkomen dat studenten negatieve effecten ondervinden van het feit dat het hier een experiment betreft. Het besluit draagt er zorg voor dat het civiel effect van het diploma geborgd is, doordat in ieder geval de wettelijke beroepsvereisten – indien daar bij een opleiding sprake van is – deel uit maken van de experimentele kwalificatie. Dit geldt ook voor de algemene vakken Nederlands, rekenen en burgerschap (en daar waar het niveau 4 opleidingen betreft Engels). Ook wordt gebruik gemaakt van kerntaken uit een reeds bestaand kwalificatiedossier, waardoor de nieuwe opleiding voldoende herkenbaar zal zijn. Om het arbeidsmarktperspectief van jongeren te borgen, vereist deelname aan het experiment van een instelling dat zij een samenwerkingsovereenkomst sluit met werkgevers uit de regio die betrokken zijn bij het experiment. Deze dienen garant te staan voor voldoende beroepspraktijkvormingsplaatsen (stageplaatsen). Om te borgen dat de kwaliteit van het onderwijs dat verzorgd wordt binnen het experiment van voldoende niveau is, worden de opleidingen meegenomen in het regulier toezicht van de Inspectie. Mocht onverhoopt blijken dat een of meer studenten niet tevreden zijn met het onderwijs dat aangeboden wordt in het kader van het experiment dan is er sprake van een terugvaloptie. Hiermee is geborgd dat deelnemers tussentijds kunnen uitstromen naar een (verwante) reguliere opleiding. Het is aan de instellingen die deel nemen aan het experiment om hier zorg voor te dragen.


X Noot
1

AMvB: algemene maatregel van bestuur

X Noot
3

Kamerstuk 34 960, nr. 1

X Noot
4

Meer ruimte voor mbo’s en werkgevers om in de regio opleidingen vorm te geven, Persbericht d.d. 9 mei 2018

Naar boven