31 524 Beroepsonderwijs en Volwassenen Educatie

29 544 Arbeidsmarktbeleid

Nr. 363 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 30 april 2018

In het vragenuur van 17 april jl. zijn door het lid Kuik (CDA) (Handelingen II 2017/18, nr. 74, Mondelinge vragen van het lid Kuik over het bericht «Advies aan Minister: zet creatieve mbo-opleidingen stop») vragen gesteld over het advies van de Commissie Macrodoelmatigheid MBO (CMMBO) «Arbeidsmarktperspectief van creatieve mbo-opleidingen» (bijlage 1)1. Minister Slob voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media heeft tijdens dit vragenuur namens mij toegezegd voor 1 juni een beleidsreactie aan uw Kamer te doen toekomen. Het lid El Yassini (VVD) heeft vervolgens 17 april jl. bij de regeling van werkzaamheden (Handelingen II 2017/18, nr. 74, Regeling van werkzaamheden) het verzoek gedaan om deze reactie binnen twee weken te krijgen. Hierbij voldoe ik aan dat verzoek. Ik schets kort de hoofdlijnen van het advies en geef daarna mijn reactie.

Hoofdlijnen van het advies

Op verzoek van mijn ambtsvoorganger heeft CMMBO een advies uitgebracht over het arbeidsmarktperspectief en de doelmatigheid van creatieve mbo-opleidingen.

Het advies gaat in op 24 mbo-opleidingen die zich overwegend richten op het opleiden van beginnende beroepsbeoefenaren voor één of meerdere van de bedrijfstakken die tot de creatieve industrie gerekend worden. Het gaat hierbij in hoge mate om niveau 4 opleidingen in de beroepsopleidende leerweg.

Het aantal studenten van deze 24 creatieve mbo-opleidingen is vanaf 2005 met 65% gegroeid tot bijna 60.000 studenten in 2016. Ook het aantal bekostigde mbo-scholen dat deze opleidingen aanbiedt, is in deze periode flink toegenomen. Ter vergelijking: het totaal aantal mbo-studenten en aantal bekostigde mbo-scholen is in deze periode nagenoeg hetzelfde gebleven.

De omvang van de arbeidsmarkt voor creatief opgeleiden is hierbij achtergebleven en werkzaamheden zijn complexer geworden. Dit heeft er mede toe geleid dat de arbeidsmarktpositie van gediplomeerden van creatieve mbo-opleidingen doorgaans matig tot soms onvoldoende is. Dit in tegenstelling tot veel andere mbo-opleidingen waarvan het arbeidsmarktperspectief voldoende tot goed is. Relatief veel gediplomeerden van creatieve mbo-opleidingen stromen door naar vervolgonderwijs op een hoger niveau.

Op basis van voorgaande adviseert de CMMBO allereerst dat ik bevorder dat mbo-scholen inzicht verkrijgen in de feitelijke positie van hun alumni op de arbeidsmarkt en in vervolgonderwijs.

Ten tweede adviseert de CMMBO het aanbod van opleidingen mediavormgeving en specialist mode/maattechniek op gerichte wijze te beperken en te innoveren. Als uitgangspunt hanteert de CMMBO dat de groei vanaf 2008 (invoering zorgplicht arbeidsmarktperspectief) door mbo-scholen alsnog gemotiveerd wordt of deze groei anders beëindigd wordt.

  • De opleiding mode/maatkleding is een relatief kleine opleiding die het afgelopen decennium wel flink is gegroeid tot ruim 1.300 studenten en van 6 naar 13 mbo-scholen.

  • Het aantal studenten van de opleiding mediavormgeving is van 2005 tot en met 2016 nagenoeg verdubbeld tot bijna 12.000. In deze periode is het aantal mbo-scholen dat de opleiding aanbiedt gestegen van 18 tot 33.

De CMMBO concludeert voor beide opleidingen dat vanuit landelijk oogpunt onvoldoende arbeidsmarktperspectief bestaat. De belangrijkste oorzaak hiervan is dat momenteel te veel jongeren worden opgeleid in relatie tot de vraag vanuit de arbeidsmarkt.

Tot slot adviseert de CMMBO de huidige kwalificatiedossiers Desktoppublisher (DTP) en Artiesten te beëindigen en relevante elementen te verwerken in andere kwalificatiedossiers.

  • De arbeidsmarktrelevantie van de mbo-opleiding DTP raakt door met name technologische ontwikkelingen achterhaald. Daarnaast biedt deze smalle, meer technisch georiënteerde kwalificatie voor gediplomeerden minder mogelijkheden om uit te wijken naar andere sectoren.

  • De mbo-opleiding artiest is van 2005–2016 gegroeid van bijna 400 naar ruim 3.000 studenten en het aantal mbo-scholen dat deze opleiding aanbiedt is gestegen van 8 naar 20. Opvallend is dat bijna één op de vijf studenten die nu in deze mbo-opleiding instroomt een diploma havo/vwo heeft behaald, terwijl het gemiddelde voor mbo 4-opleidingen één op de twintig is. Het is aannemelijk dat het hier om jongeren gaat die niet toegelaten zijn voor kunstopleidingen aan het hbo. De positie van de werkenden op de arbeidsmarkt, ruim een jaar na schoolverlaten, is uiterst kwetsbaar: men werkt uitsluitend als zelfstandige of in een flexibele aanstelling met een beperkt aantal uren per week en relatief vaak buiten de eigen studierichting en mede daardoor vaak onder het eigen niveau. Ruim de helft van de gediplomeerden stroomt door naar een verwante hbo-opleiding en uiteindelijk behaalt bijna 40% van alle gediplomeerden een hbo-opleiding. De CMMBO wijst in haar advies op de SER en de Raad voor Cultuur die beiden hebben aangegeven dat de arbeidsmarktsituatie in de cultuursector zorgwekkend is, ook voor gediplomeerden van hbo-kunstopleidingen. De CMMBO hecht voor mbo-studenten grote waarde aan vormen van drama, muziek en dans voor o.a. persoonlijke ontwikkeling, de ontwikkeling van creatieve vaardigheden, het bevorderen van sociale cohesie binnen de school, culturele vorming en in zekere mate voor beroepsvorming. Maar niet in de vorm van een zelfstandige arbeidsmarktkwalificatie.

Reactie op het advies

Het rapport van de CMMBO is verontrustend. In de creatieve sector is het aantal studenten sinds 2005 enorm toegenomen terwijl het arbeidsmarktperspectief onvoldoende is meegegroeid. Ik vind het van groot belang dat alle jongeren een kansrijke start op de arbeidsmarkt kunnen maken dan wel een vervolgopleiding kunnen voeren. Mede daarom is in 2008 in de wet een zorgplicht arbeidsmarktperspectief ingevoerd voor mbo-scholen. Deze zorgplicht is in 2015 aangescherpt en vraagt van mbo-scholen dat zij alleen opleidingen aanbieden als een gediplomeerde schoolverlater voldoende perspectief heeft om binnen een redelijke termijn werk te vinden op het niveau van de gevolgde opleiding. En daarnaast zijn mbo-scholen verplicht om doorstroming naar vervolgopleidingen mogelijk te maken en bij te dragen aan goed burgerschap. De CMMBO laat zien dat de ontwikkelingen in de creatieve sector hier op gespannen voet mee staan.

Nu de mbo-sector de komende jaren met een krimp van het aantal studenten te maken krijgt, is denkbaar dat vanuit de wens om als mbo-school een voldoende omvang te houden, in een aantal gevallen er gekozen zal worden voor een groei van opleidingen die niet in verhouding staat tot de vraag van de arbeidsmarkt. Ik beschouw dit advies van de CMMBO daarmee ook als een waarschuwing om die richting niet op te gaan en de goede prestaties die de mbo-sector over het algemeen laat zien voor wat betreft de aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt, overeind te houden. Zo vinden Nederlandse studenten relatief snel een baan: de jeugdwerkloosheid behoort tot een van de laagste van Europa.2. Anderhalf jaar na diplomering is slechts 2 procent van de mbo-gediplomeerden van de beroepsbegeleidende leerweg en 7 procent van de beroepsopleidende leerweg werkloos.3 In de gesprekken die ik met veel mbo-scholen heb gevoerd in de afgelopen maanden heb ik ook ervaren dat bij mbo-scholen de wens om jongeren goed voor te bereiden op de arbeidsmarkt, hoog in het vaandel staat.

Voor de opleidingen waar het advies van de CMMBO betrekking op heeft is een belangrijke eerste stap dat mbo-scholen jongeren adequaat informeren bij het intakeproces, dat nu volop gaande is. Op basis van de wet kunnen jongeren die zich tijdig hebben aangemeld ook vragen om een studiekeuzeadviesgesprek. Ik adviseer jongeren om hier gebruik van te maken, zodat zij een goed afgewogen keuze kunnen maken welke opleiding in het nieuwe schooljaar 2018–2019 te gaan volgen. In een bestuurlijk overleg met de MBO Raad heb ik de sector hier ook op gewezen. Dat zal ik eveneens doen met het JOB. Ik wil hiermee aansluiten bij de zorg van het lid El Yassini (VVD) zoals geuit bij de regeling van werkzaamheden dat een tijdige beleidsreactie van belang kan zijn met het oog op het lopende aanmeldproces. In dit verband wil ik uw Kamer er wel op wijzen dat de wet studenten de mogelijkheid geeft om – ondanks studiekeuzeadviezen – de studie te kiezen die past bij de talenten van de jongere in de ogen van de jongere en de ouders zelf. Het is daarom nog nadrukkelijker van belang dat mbo-scholen werk maken van een zo goed mogelijk intakeproces en daar waar aan de orde voor 1 februari van elk schooljaar een fixus vaststellen als het arbeidsmarktperspectief in het geding zou kunnen geraken.

Als onderdeel van deze eerste stap zal ik de SBB vragen om een aanvullend advies over de indicatoren die op zullen worden genomen in de bijsluiter die mbo-scholen moeten hanteren met oog op een goede voorlichting aan aankomende studenten. Ondanks een door de SBB gedragen advies over de inhoud van de bijsluiter in 2014, heb ik moeten constateren dat een aantal mbo-scholen de bijsluiter niet gebruikt als gevolg van inhoudelijke bezwaren. Ik vind het belangrijk dat deze bezwaren worden weggenomen met het oog op zo goed mogelijke voorlichting aan aankomende studenten. De motie van het lid Wiersma c.s. (Kamerstuk 31 524, nr. 325) vraagt mij om zo spoedig mogelijk een regeling vast te stellen op basis waarvan mbo-scholen een vergelijkbare en goed vindbare studiebijsluiter gaan hanteren bij hun voorlichting. Om recht te doen aan deze motie zal een advies van de SBB uiterlijk 1 juli 2018 gereed moeten zijn, zodat mbo-scholen in de voorlichting die dit najaar al van start gaat, hier rekening mee kunnen houden.

Mijn reactie op de drie aanbevelingen van de CMMBO is als volgt.

De eerste aanbeveling betreft het versterken van het inzicht van mbo-scholen in de positie van hun alumni op de arbeidsmarkt en in het vervolgonderwijs. Het lid Kuik (CDA) heeft hier in het AO MBO van 13 december 2017 ook aandacht voor gevraagd (Kamerstuk 31 524, nr. 342). In reactie op dit punt merk ik op dat SBB in opdracht van OCW reeds enkele jaren via het webportal doelmatigheid kwantitatieve gegevens over de aansluiting van onderwijs en arbeidsmarkt breed ter beschikking stelt. Voorts heb ik begrepen dat de mbo-scholen overwegen de breed gewaardeerde benchmark in het mbo op termijn uit te breiden met een alumni-module. Ik zal met de MBO Raad in overleg treden welke stappen gezet moeten worden dat dit ook daadwerkelijk gebeurt. Ook met het oog op het verder brengen van een leven lang ontwikkelen vind ik het van belang dat mbo-scholen veel beter in contact staan met hun oud-studenten. In de brief over een leven lang ontwikkelen, die Minister Koolmees en ik voor de zomer aan uw Kamer doen toekomen, zal ik de stand van zaken op dit punt aan u kenbaar maken.

De tweede aanbeveling zoomt in op de opleidingen mediavormgeving en mode/maatkleding. Ik vind het uitgangspunt van de CMMBO verstandig dat mbo-scholen die na 2008 gegroeid zijn in het aantal studenten van deze opleidingen, deze groei terugdraaien of inhoudelijk beargumenteren. Uit analyse van de CMMBO blijkt dat het aanbod van vakinstellingen in tegenstelling tot dat van roc’s niet is gegroeid. Mede daarom adviseert de CMMBO dat vakinstellingen hun aanbod in huidige omvang kunnen continueren. In reactie op de tweede aanbeveling verzoek ik alle mbo-scholen die deze opleidingen verzorgen, mij voor 1 november 2018 aan te geven op welke wijze zij gevolg geven aan deze thematische doorlichting van de CCMBO. Alle mbo-scholen dienen zich immers te houden aan de zorgplicht arbeidsmarktperspectief. Ik zal op korte termijn daarom een brief sturen aan de verantwoordelijke colleges van bestuur van deze mbo-scholen. Ik zal hun reacties aan de CMMBO voorleggen en de CMMBO vragen mij te adviseren of ik al dan niet zou moeten ingrijpen. Op basis van de wet zal ik eerst een waarschuwing moeten geven alvorens ik de licentie bij een opleiding zal intrekken of indien nodig eerst een bekostigingssanctie zal treffen met oog op het alsnog voldoen aan de wettelijke zorgplicht. Ik handel daarmee in lijn met de CMMBO die adviseert om in te grijpen met oog op schooljaar 2019–2020.

De derde aanbeveling betreft het advies van de CMMBO tot het beëindigen van de kwalificatiedossiers artiest en DTP. Ik realiseer mij dat deze derde aanbeveling van de CMMBO stevig, maar wel noodzakelijk is om rekenschap te geven in het belang van de mbo-studenten.

  • Voor wat betreft het dossier DTP is mij bekend dat binnen de SBB reeds wordt nagedacht over een bredere kwalificatie medewerker creatieve productie als vervanging van het dossier DTP op niveau 2. De CMMBO doet in het verlengde hiervan de suggestie om de kwalificatie allround DTP op niveau 3 te bezien in het licht van de kwalificatie mediavormgeving.

  • Voor wat betreft het dossier artiest doet de CMMBO het voorstel om het dossier te beëindigen en elementen te verwerken in andere dossiers dan wel een keuzedeel. Een voorbeeld dat de CMMBO daarbij noemt is het keuzedeel expressief talent dat hoort bij de dossiers in het domein zorg en welzijn.

Ik zal de SBB, die mij op basis van de wet adviseert over de kwalificatiestructuur, vragen mij voor het eind van dit jaar te adviseren over alternatieven voor beide dossiers. Een belangrijk criterium waar de SBB naar zal moeten kijken is het structurele arbeidsmarktperspectief van deze alternatieven. Als een alternatief niet in lijn is met de hiervoor genoemde aanbeveling van de CMMBO, dan rust op de SBB ook de verplichting om naast een stevige onderbouwing van het arbeidsmarktperspectief ook een door de sector gedragen voorstel tot het fors beperken van het aantal mbo-scholen waar de opleiding wordt verzorgd. Op basis van dat advies zal ik begin volgend jaar, derhalve ruim voor de aanmelddatum van 1 april, een besluit nemen over te nemen maatregelen met het oog op instroom van een nieuwe lichting studenten. Vanzelfsprekend zal ik waarborgen treffen dat de huidige studenten die onderwijs volgen gebaseerd op een van beide dossiers, te allen tijde hun opleiding kunnen afronden.

Ik zal uw Kamer in het voorjaar 2019, ruim voor de aanmelddatum van 1 april voor nieuwe instroom voor het schooljaar 2019–2020, informeren over de voortgang op deze drie maatregelen die ik in gang zet.

Tot slot zal ik uw Kamer conform de afspraak zoals opgenomen in de toelichting van de beleidsregel macrodoelmatigheid mbo, informeren of de beleidsregel in algemene zin de beoogde werking heeft (Stcrt. 2015, nr. 47109). Daartoe zal ik de SBB en de CMMBO vragen mij van advies te voorzien.4 Beide adviezen zal ik laten betrekken in een onafhankelijk onderzoek dat dit najaar gestart zal worden. De beleidsreactie zal ik voor 1 april 2019 aan uw Kamer doen toekomen.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, I.K. van Engelshoven


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
2

Eurostat, 2018, Youth unemployment rate in EU Member States as of December 2017 (Seasonally Adjusted).

X Noot
3

ROA, 2017, Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt, Maastricht.

X Noot
4

De SBB heeft mij reeds te kennen gegeven mij hierbij te willen adviseren over de bandbreedte met betrekking tot uitstroom- en doorstroompercentages die een mbo-school in acht heeft te nemen bij het al dan niet aanbieden c.q. instellen van een fixus of het geheel beëindigen van een opleiding aan een mbo-school. De huidige beleidsregel kent als signaalwaarden dat 70% van de gediplomeerden die naar de arbeidsmarkt uitstromen na een jaar werk van minimaal 12 uur per week moet hebben en 50% werk op niveau moet hebben. Ongeveer 10 procent van alle mbo-opleidingen valt onder deze signaalwaarden. Het betreft richtinggevende signaalwaarden; van de CMMBO wordt bij de advisering verwacht ook naar andere kwantitatieve en kwalitatieve gegevens over de aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt te kijken.

Naar boven