31 524 Beroepsonderwijs en Volwassenen Educatie

Nr. 303 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 6 oktober 2016

Met deze brief ga ik in op het verzoek van uw Kamer om een reactie op het artikel «Werkend leren verdwijnt door gebrek aan leerbanen».1 In het artikel wordt ingegaan op de daling van het aantal mbo’ers dat via de beroepsbegeleidende leerweg (bbl) een mbo-diploma behaalt. In voornoemd artikel wordt gesteld dat mbo-studenten steeds meer moeite hebben om een leerbaan te vinden, terwijl dit voor sommige studenten de enige kans zou zijn om een diploma te halen.

Laat ik beginnen met de constatering dat de daling van de bbl mijn expliciete aandacht heeft. In 2009 waren er nog 170 duizend bbl-ers, nu is dat circa 100 duizend. 1 op de 5 mbo-studenten is een bbl-er. De laatste cijfers over het aantal inschrijvingen lijken erop te wijzen dat het aantal bbl-ers stabiliseert. Opleidingen op niveau 3 en 4 worden relatief het minst geraakt en opleidingen op niveau 1 en 2 het meest. De daling vond plaats bij studenten van alle leeftijden.

De scherpe daling in de afgelopen jaren vind ik een zorgelijke ontwikkeling. De bbl vervult namelijk een specifieke rol in ons opleidingssysteem en is een waardevolle en krachtige opleidingsvorm. De duale structuur van ons mbo wordt ook internationaal – bijvoorbeeld vanuit de OESO – aangemerkt als een goed voorbeeld voor (veel) andere landen.

De recente daling lijkt voor een belangrijk deel conjunctureel van aard te zijn. Het fenomeen van de communicerende vaten – tijdens economische crises neemt de instroom in de beroepsopleidende leerweg (bol) toe en de bbl af, terwijl ten tijde van economische voorspoed de bbl toeneemt en de bol navenant afneemt – gaat daarbij maar ten dele op, zoals terecht ook wordt geconstateerd in het artikel. Daarnaast is echter ook sprake van een systematische daling in de bbl-deelname. Dit maakt dat zelfs bij een (licht) herstel van de conjunctuur, de bbl-deelname naar verwachting achterblijft ten opzichte van eerdere jaren. Een van de verklaringen daarvoor is dat studenten en leerlingen andere studiekeuzes maken dan een aantal jaar geleden en dat dat al begint in het voortgezet onderwijs. Zo stromen vmbo-leerlingen bijvoorbeeld meer door naar studierichtingen waar de bbl minder traditie heeft, dan wel kiezen zij meer voor bol dan bbl. Dit kan, zoals het artikel stelt, ook te maken hebben met het imago van de bbl.

Om de daling het hoofd te bieden zijn de adviseurs praktijkleren van SBB in het kader van de campagne «Haal de toekomst in huis» deze zomer actief op pad gegaan om bedrijven te stimuleren leerbedrijf te worden en nieuwe bpv-plek (beroepspraktijkvorming) aan te bieden. Van alle erkende leerbedrijven heeft ruim twee derde afgelopen jaar één of meerdere studenten in de beroepspraktijk opgeleid. Bijna één derde van de geregistreerde en erkende leerbedrijven biedt op dit moment (tijdelijk) geen bpv-plek aan mbo-studenten. Door ook deze leerbedrijven te activeren, komen er meer bpv-plaatsen beschikbaar. Sinds de start van de campagne zijn al ongeveer 12.500 nieuwe bbl-plekken toegevoegd op het vernieuwde Stagemarkt.nl. Het totale aantal leerbanen op stagemarkt.nl bedraagt nu 34.000. De komende periode gaan de adviseurs praktijkleren van SBB onder andere met scholen in gesprek om de openstaande bpv-plekken zo veel mogelijk in te vullen.

Daarnaast kan het imago van de bbl verder worden verbeterd. Daar zou al in het vmbo op aangesloten kunnen worden, bijvoorbeeld tijdens de lessen over loopbaanoriëntatie en -begeleiding (LOB). In het kader van de vervolgaanpak LOB werk ik samen met de Staatssecretaris aan betere oriëntatie op het beroepenveld en vervolgonderwijs in zowel het vo als het mbo (zie hiervoor de brief over LOB die op 28 september jl. aan uw Kamer is gestuurd). Door activiteiten rondom «werkexploratie», stimuleren scholen en instellingen jongeren om goed gemotiveerde en bewuste keuzes te maken in de voorbereiding op de arbeidsmarkt en de opleiding die ze willen doen.

Verder zie ik volop vernieuwingen in de samenwerking tussen het onderwijs en het bedrijfsleven om leren in de praktijk aantrekkelijk vorm te geven. Waar mogelijk tracht ik die vernieuwing te stimuleren en breder te verspreiden. Ik denk daarbij aan praktijkroutes van het Friesland College waarbij het onderwijs op de locatie van het bedrijf wordt verzorgd. Een ander goed voorbeeld zijn opleidingen waarbij het onderwijs begint in de bol en studenten daarna de overstap maken naar de bbl. Ik heb daartoe extra experimenteerruimte gecreëerd. Onder meer het ROC Midden Nederland, Scalda, ROC Rivor en ROC Leeuwenborgh bieden momenteel opleidingen aan via het experiment gecombineerde leerweg bol-bbl. De gecombineerde leerweg wordt door de instellingen ervaren als een mooi vehikel om studenten beter voorbereid de bbl in te laten stromen. Het werkt enorm motiverend dat de student de garantie heeft voor een bbl-plek in de toekomst. Een ander voorbeeld is dat ik met een bijdrage vanuit het Regionaal Investeringsfonds een samenwerkingsovereenkomst van het Arcus College, het ROC Leeuwenborgh, centrumgemeenten en een aantal grote bedrijven mogelijk gemaakt. Doel van deze samenwerking is om meer jongeren voor het techniekonderwijs te trekken en kwalitatief hoogwaardige, innovatieve en duurzame techniekopleidingen optimaal af te stemmen op de regio. Dat sluit goed aan bij het feit dat vraag en aanbod van bbl-plekken veelal regionaal wordt gearticuleerd en bepaald. Regionale afspraken of convenanten kunnen helpen om de bbl minder conjunctuurgevoelig te maken. Bovengenoemde initiatieven zie ik als succesvolle initiatieven, die ook elders toegepast kunnen worden.

Vanzelfsprekend heeft het bedrijfsleven ook een belangrijke rol bij het aantrekkelijk houden van de bbl. Zo wordt op dit moment in bepaalde sectoren, zoals de metaalsector, veel gewerkt met opleidingsbedrijven en scholingspools. Dit soort organisaties nemen dan bbl-studenten (tijdelijk) in dienst en plaatsen ze bij een leerwerkbedrijf. Dit biedt veel voordelen om eventuele risico’s voor kleine bedrijven te verkleinen. Ook scholingspools (organisaties die worden opgericht vanuit O&O-fondsen) kunnen stabiliserend werken op de vraag naar bbl-ers. Juist de spreiding van het risico en het meer gezamenlijk vormgeven van de opleidingscomponent zorgt er mede voor dat de vraag naar bbl-ers ondanks de crisis redelijk goed op peil is gebleven. Zo is de infrastructuur intact gebleven en daarvan kan gebruik worden gemaakt nu de markt weer aantrekt. Het opleidingsfonds in de metaalsector (OOM) is hiervan een goed voorbeeld. OOM geeft voorlichting en advies over scholing en draagt financieel bij in de kosten daarvan. Dit gebeurt op basis van CAO-afspraken die zijn gemaakt door sociale partners in de sector. Meer gebruik maken van scholingspools en opleidingsbedrijven, kan daarom ook interessante mogelijkheden bieden om de bbl meer crisisbestendig te maken en een extra stimulans te geven.

Om meer inzicht te krijgen in de effecten van de daling van het aantal bbl-ers en de mogelijke beleidsvernieuwing rondom de positie van het praktijkleren in het mbo in het bijzonder heb ik de SER gevraagd mij te adviseren. Het advies verwacht ik dit najaar. Op basis daarvan zal ik bezien of, en welke nadere maatregelen eventueel nodig zijn.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker

Naar boven