Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 15 december 2014
Op 24 maart 2014 heb ik uw Kamer schriftelijk antwoord gegeven op de vraag van het
lid Van Meenen of de exameneis Nederlands zou kunnen vervallen voor Engelstalige opleidingen
in het mbo (Kamerstuk 31 524, nr. 195). In mijn antwoord heb ik aangegeven dat aan Nederlandse studenten aan Engelstalige
opleidingen in het mbo redelijkerwijze dezelfde eisen worden gesteld wat betreft de
beheersing van het Nederlands als aan studenten van andere beroepsopleidingen. Een
andere behandeling van buitenlandse studenten in Engelstalige opleidingen zou een
wetswijziging vergen. Ik heb aangegeven dat dit een zware ingreep is voor een kleine
groep van (volgens een quick scan van de MBO Raad, eind 2013) circa 215 studenten. Om die reden heb ik in mijn brief
enkele pragmatische oplossingen aangedragen, zoals het afgeven van een schoolverklaring
of de verstrekking van een internationaal erkend BTEC-certificaat. Tijdens het notaoverleg
met de vaste Commissie voor OCW op 22 september 2014 heb ik de heer Van Meenen toegezegd
te zorgen voor een (structurele) oplossing voor deze groep en de Kamer daarover voor
het eind van het jaar te informeren (Kamerstuk 33 880, nr. 10). Dat doe ik met deze brief.
Om te komen tot deze oplossing, is er overleg geweest met de twee instellingen die
aan een relatief groot aantal buitenlandse deelnemers in Engelstalige opleidingen
onderwijs verzorgen: het ROC Mondriaan College in Den Haag en de Lentiz Onderwijsgroep
die groen onderwijs verzorgt in onder meer het Westland. In dit overleg zijn gezamenlijk
oplossingen verkend die in de praktijk uitvoerbaar zijn en tegemoet komen aan de vaardigheden
die deze studenten wel kunnen aantonen.
De genoemde instellingen hebben mij in het overleg met enige klem gewezen op het belang
van buitenlandse studenten in het Nederlandse mbo.
In het overleg zijn verder aspecten van mogelijke oplossingen verkend en de vertegenwoordigers
van deze instellingen hebben mij een globale indruk gegeven van het referentieniveau
Nederlandse taal dat redelijkerwijs door buitenlandse studenten behaald kan worden.
Op grond daarvan kom ik tot de volgende overwegingen en een oplossing.
Een aanpassing van de slaag-zakregeling, waarbij deze groep studenten een centraal
examen Nederlandse taal aflegt en dit kan behalen met bijvoorbeeld een 4 in plaats
van een 5, blijkt niet geschikt. Het referentieniveau 3F blijft te hoog voor de doelgroep,
zelfs als er een zeer laag cijfer behaald zou mogen worden.
Uit het gesprek is naar voren gekomen dat het voor deze studenten wel mogelijk is
om een lager referentieniveau voor Nederlandse taal te behalen. Het is dus niet nodig
om deze studenten helemaal vrij te stellen van het examenonderdeel Nederlandse taal.
Echter, om ze toe te staan het centraal examen Nederlandse taal op een lager niveau
te behalen, is een wetswijziging nodig. Om tegemoet te komen aan het verzoek van uw
Kamer om een oplossing voor deze groep studenten te bieden, kom ik in 2015 met een
voorstel tot wetswijziging dat dit mogelijk maakt. Om te bepalen welke onderdelen
van het referentieniveau Nederlandse taal haalbaar zijn op welk niveau, zal ik verdere
gesprekken voeren met de sector. De uitkomsten hiervan worden meegenomen in het wetsvoorstel.
Om het aantal studenten dat gebruik kan maken van de mogelijkheid tot het afleggen
van het centraal examen Nederlandse taal op een lager niveau in te perken, ben ik
voornemens een vrij strikte (intussen al wel gangbare) definitie te hanteren voor
de doelgroep. Het gaat dan om de groep studenten aan Engelstalige opleidingen, die
ten hoogste zes jaren onderwijs in Nederland hebben gevolgd en voor wie de Nederlandse
taal niet de moedertaal is.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker