31 524
Beroepsonderwijs en Volwassenen Educatie

nr. 17
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 28 april 2009

Op uw verzoek van 23 april jongstleden geef ik u hierbij mijn reactie op de uitvoering van de motie, waarin wordt verzocht om een ministeriële regeling te maken waarin wordt opgenomen dat docententeams van mbo-opleidingen instemmingsrecht krijgen op de invoering van het competentiegericht onderwijs (Tweede Kamer 31 524, nr. 7).

Zeggenschaps- en medezeggenschapsmogelijkheden

De waarborg voor invloed van personeel op onderwijskundig gebied (dus ook voor het competentiegericht onderwijs, cgo) wordt op verschillende manieren vormgegeven:

• In het bestaande medezeggenschapsregime heeft de leraar via de medezeggenschapsraad instemmingsrecht bij de verandering van de onderwijskundige doelstelling van de school en bij de vaststelling van de onderwijs- en examenregeling; er is adviesrecht op de deelname aan een onderwijskundig experiment. De medezeggenschapsraad heeft dus al een adviesrecht met betrekking tot deelname aan de experimentele competentiegerichte beroepsopleidingen.

• Ook in het wetsvoorstel medezeggenschap beroepsonderwijs en volwasseneneducatie (Kamerstuknr. 31 266) worden aan de ondernemingsraad expliciet deze medezeggenschapsbevoegdheden ten aanzien van het onderwijskundig beleid toegekend. Ik teken daarbij nog aan dat de behandeling van dat wetsvoorstel door u is aangehouden in afwachting van de uitwerking van het professioneel statuut.

• Via het professioneel statuut (actieplan Leerkracht van Nederland) wordt de professionele ruimte van de leraar geregeld, dat wil zeggen de interne zeggenschap van de leraar ten aanzien van het ontwerp en de uitvoering van het onderwijskundig en kwaliteitsbeleid van de school. Dit is aan werknemers en werkgevers om nader invulling aan te geven.

Ik onderschrijf de wens tot betrokkenheid van leraren bij de invoering van cgo. Dat is ook de reden dat ik in het afgelopen jaar daar bij de scholen aandacht voor heb gevraagd. Ik laat de verantwoordelijkheid echter bij de scholen, de medezeggenschapsraden en werknemers/werkgevers, die bezig zijn het professioneel statuut uit te werken.

Juridische grondslag voor een regeling

In de Wet medezeggenschap onderwijs (WMO) is in het geheel geen grondslag te vinden voor een ministeriële regeling. Er is wel een grondslag voor een Algemene maatregel van bestuur die afwijking kan toestaan van het in de WMO bepaalde als «bijzondere omstandigheden een goede toepassing van de wet in de weg staan», maar die AmvB kan niet tot stand komen zonder initiatief van de bevoegde gezagen van «een categorie van scholen». Er valt niet in te zien dat er thans sprake is van omstandigheden die een goede toepassing van de WMO in de weg staan, noch zijn er verzoeken van bevoegde gezagen. De bedoelde AmvB zou bovendien naar mijn oordeel niet ertoe kunnen strekken dat het systeem van medezeggenschap zoals opgenomen in de WMO geheel wordt doorkruist – hetgeen het geval zou zijn door centraal te bepalen dat verstrekkende instemmingsbevoegdheden worden toegekend aan «docententeams». Immers, de WMO regelt de medezeggenschap van het personeel (dus niet uitsluitend de docenten) en de deelnemers gezamenlijk en laat het instellen van geledingenraden of deelraden over aan het initiatief van betrokkenen.

Tenslotte

Ik heb in het debat op 15 april (Kamerstuk 31 524, nr. 16) al aangegeven dat ik het met de motie ten principale niet eens ben. Niet omdat ik betrokkenheid van docententeams niet belangrijk vind – integendeel, een goede betrokkenheid van leraren bij de invoering van het cgo is cruciaal. Het is essentieel dat de school de leraar hierbij ook actief betrekt. Dit betreft natuurlijk in het bijzonder het didactisch concept van de opleidingen: de kwalificatie-eisen als zodanig – wat moeten leerlingen kunnen en kennen – zijn immers landelijk vastgesteld. Deelnemers hebben recht op een diploma dat overal in het land hetzelfde civiel effect biedt. De landelijke kwalificatie-eisen kunnen daarom per definitie niet aan de instemming van docententeams op schoolniveau worden onderworpen.

Ik vind dat een ministeriële regeling die de bestaande zeggenschaps- en medezeggenschapsmogelijkheden doorkruist, niet aan de orde is. Niet alleen ontbreekt de juridische grondslag voor zo’n regeling, maar ook vind ik dat daartoe niet per incidenteel onderwerp moet worden besloten; het debat daarover wil ik graag voeren in het kader van de fundamentele discussie over de medezeggenschap waarvoor voorstellen gedaan zijn in het wetsvoorstel medezeggenschap bve (Kamerstuknr. 31 266).

Ik wil graag de betrokkenheid van docenten bij de invoering van cgo stimuleren, maar niet door het bij ministeriële regeling toekennen van instemmingsrechten aan docententeams.

De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

J. M. van Bijsterveldt-Vliegenthart

Naar boven