31 521 Taxibeleid

Nr. 81 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN MILIEU

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 8 oktober 2014

In deze brief ga ik in op de aanpak van het weigeren door taxichauffeurs van blindengeleidehonden – meer algemeen – hulphonden. Hiermee geef ik nadere invulling aan de toezegging die ik gedaan heb tijdens het Algemeen Overleg OV, OV-chipkaart en Taxi op 1 oktober 2013 (Kamerstuk 23 645, nr. 549).

Deze toezegging heb ik verder toegelicht in mijn brief van 13 januari 2014 (Kamerstuk 31 521, nr. 74). Ik heb in het overleg en in de brief gezegd dat ik het onacceptabel vind als een taxichauffeur een klant met een hulphond weigert te vervoeren.

In deze brief heb ik aan uw Kamer aangekondigd dat ik u rond deze zomer zal rapporteren over de gesprekken die mijn ministerie voert met gemeenten en betrokken organisaties om praktische oplossingen te vinden voor dit probleem. Tevens heb ik u destijds gemeld dat ik regelgeving in voorbereiding neem, mocht het overlegtraject met gemeenten en organisaties niet het gewenste resultaat hebben.

Ik concludeer dat een aantal gemeenten, zoals Amsterdam en Den Haag, een vervoerplicht voor hulphonden heeft opgenomen in de plaatselijke taxiverordening. De meeste gemeenten hebben dit echter niet gedaan en hebben ook geen daadwerkelijke plannen om dit te doen. Omdat de gesprekken met gemeenten over praktische maatregelen ook onvoldoende hebben opgeleverd, heb ik besloten om een landelijke vervoerplicht voor hulphonden op te nemen in de regelgeving.

Dit leidt tot een wijziging van het Besluit personenvervoer 2000; de Wet personenvervoer 2000 biedt daartoe reeds de basis. De precieze reikwijdte van de vervoerplicht en de meest doelmatige verhouding met de gemeentelijke bevoegdheden en gemeentelijke regelgeving op taxiterrein zal in de regelgeving nog nader moeten worden bepaald. Omdat het om landelijke regelgeving gaat, zal de handhaving van de landelijke vervoerplicht bij de Inspectie Leefomgeving en Transport worden belegd, waarbij bij voorkeur samenwerking kan plaatsvinden met de gemeenten.

In de komende maanden wordt de landelijke regelgeving verder uitgewerkt. Het is daarbij belangrijk om het voorstel en de beoogde werking in de praktijk zorgvuldig te toetsen aan de hand van een brede consultatieronde bij onder meer de betrokken gemeenten en belanghebbende organisaties. Met name de bepaling van de precieze reikwijdte van de vervoerplicht, de bepaling van mogelijke gerechtvaardigde uitzonderingen en de verhouding met de gemeentelijke regelgeving is van belang. Ook de handhaafbaarheid is aan de orde.

Met inachtneming van de gebruikelijke procedures, is de verwachting dat de regelgeving in de tweede helft van 2015 in werking kan treden. In ieder geval tot de inwerkingtreding blijft mijn ministerie in gesprek met gemeenten en KNV om in de tussentijd zoveel mogelijk praktische maatregelen, waaronder gerichte voorlichting aan taxichauffeurs, in te zetten.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, W.J. Mansveld

Naar boven