31 520
Wijziging van de WAO en de WAZ om uitkeringsgerechtigden te stimuleren arbeid te gaan verrichten

nr. 6
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 2 oktober 2008

Inhoudsopgave blz.

1. Algemeen 1

2. Achtergronden van het wetsvoorstel 2

3. Inhoud van het wetsvoorstel 5

4. Financiële en economische gevolgen 11

HOOFDSTUK 1 ALGEMEEN

De regering heeft met belangstelling kennisgenomen van het verslag van de Tweede Kamer naar aanleiding van het wetsvoorstel tot wijziging van de WAO en de WAZ om uitkeringsgerechtigden te stimuleren arbeid te gaan verrichten. Zij stelt met genoegen vast dat de meeste fracties de doelstellingen van het wetsvoorstel onderschrijven. De leden van de CDA-fractie zijn van oordeel dat met dit wetsvoorstel de onzekerheid over een snelle herbeoordeling wordt verminderd en daardoor de prikkel om werk te aanvaarden wordt vergroot. Zij zijn dan ook positief over het wetsvoorstel. De leden van de PvdA-fractie hebben met instemming en genoegen kennisgenomen van het wetsvoorstel. De wijziging vloeit voort uit een lang gekoesterde wens van de leden van de PvdA-fractie om het voor WAO’ers aantrekkelijker te maken werk te hervatten of meer uren te gaan werken, als zij zichzelf daartoe in staat achten. De leden van de SP-fractie staan positief tegenover de voorgestelde wijziging en hebben verder geen schriftelijke vragen. De leden van de fracties van de VVD en de SGP hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel.

De leden van de PVV-fractie hebben enkele vragen met betrekking tot het wetsvoorstel.

De leden van de fractie van de ChristenUnie hechten er belang aan dat mensen die vanuit een arbeidsongeschiktheidsuitkering aan het werk gaan, niet meteen hoeven te vrezen voor verlaging van de uitkering, wanneer sprake is van terugval. Dit wetsvoorstel levert daar een bijdrage aan.

Bij de beantwoording van de vragen van de verschillende fracties heeft de regering de indeling van het verslag aangehouden. Daarbij zijn vanuit het oogpunt van leesbaarheid vragen die met elkaar samenhangen of in elkaars verlengde liggen samengevoegd.

HOOFDSTUK 2 ACHTERGRONDEN VAN HET WETSVOORSTEL

De leden van de fractie van de VVD onderkennen het belang van verhoging van arbeidsparticipatie van uitkeringsgerechtigden. Toch vragen de leden van de VVD-fractie of de voorgestelde wijzigingen de best mogelijke verbeteringen zijn. Zij willen graag een gedetailleerder overzicht van de WAO/WAZ-populatie. Hoeveel procent is er actief en in wat voor soort banen (aantal werkuren en type contracten)? Van het niet actieve deel: hoeveel procent is ouder dan 55 jaar? Wat zijn, naast de onzekerheid over de uitkeringssituatie bij herintreding, andere problemen bij de re-integratie van deze groep?

De leden van de PVV-fractie wijzen erop dat circa 30 procent van de WAO’ers werkt naast de uitkering. Zij vragen wat voor werkzaamheden dit zijn. Voorts vragen zij of die in verband worden gebracht met algemeen geaccepteerde arbeid.

De WAO kent momenteel circa 574 000 lopende uitkeringen. De WAZ kent momenteel circa 40 000 lopende uitkeringen. Van de totale groep WAO’ers werkt 28%. Van de groep uitkeringsgerechtigden van 55 jaar en ouder is 22% werkzaam. Van deze groep werkt 78% dus niet. Van de groep WAZ-gerechtigden werkt 6%. Van het niet-actieve deel binnen de WAO is iets meer dan de helft ouder dan 55 jaar. Van het niet-actieve deel binnen de WAZ is een overgrote meerderheid ouder dan 55 jaar.

Uit de monitor arbeidsgehandicapten 2006 blijkt dat van de arbeidsgehandicapten die werken ruim de helft 35 uur of meer per week werkt. 34,5% werkt 20–34 uur en 12% is 12 tot 19 uur per week werkzaam. Arbeidsgehandicapten hebben even vaak een vast contract als de totale werkzame beroepsbevolking (bijna 80%). Het aandeel zelfstandigen is bij arbeidsgehandicapten iets groter dan het aandeel bij het totale aantal werkenden, respectievelijk 14% en 12%. Arbeidsgehandicapten hebben naar verhouding iets minder vaak een flexibel contract.

Problemen die gedeeltelijk arbeidsgeschikten ondervinden bij de re-integratie hebben, naast onzekerheid over de uitkeringssituatie en het moment van herbeoordeling, betrekking op gezondheidsbelemmeringen, gebrek aan vertrouwen in de eigen arbeidsmogelijkheden, angst voor gezondheidsverslechtering of verlies van tijd en energie. Ook de verwachting of ervaring dat het moeilijk is een werkgever te vinden die hen wil aannemen kan een rol spelen. Bovenstaande problemen blijken onder meer uit het rapport «Herbeoordeeld en dan» (Kamerstukken II 2007–2008, 26 448, nr. 359).

Circa 11 000 WAO-gerechtigden werken in WSW-verband. De overige WAO’ers zijn werkzaam in reguliere arbeid. Bij de WAO’ers die werkzaam zijn in WSW-verband kan gesteld worden dat zij niet werkzaam zijn in algemeen geaccepteerde arbeid.

De leden van de PVV-fractie vragen waarom onzekerheid over de herkeuringstermijn wordt gezien als een grond om niet deel te nemen aan de arbeidsparticipatie. Voorts vragen deze leden of een onderbouwing gegeven kan worden van het «positieve effect» op werkaanvaarding over de vijf-jaars-termijn. Moet deze termijn niet worden bekort om mensen sneller op hun arbeidsongeschiktheid te kunnen beoordelen en daarmee te prikkelen om weer aan het werk te gaan, zo vragen deze leden.

De onzekerheid over de duurzaamheid van de werkhervatting, gecombineerd met de bestaande termijn van een half jaar tot drie jaar waarbinnen een herbeoordeling plaatsvindt, kan belemmerend werken voor werkhervatting. Een deel van de uitkeringsgerechtigden met een WAO- of WAZ-uitkering is al geruime tijd uit het arbeidsproces. In veel gevallen zal bij werkhervatting de vraag aan de orde zijn of het werk ook voor langere tijd is vol te houden gezien de krachten en bekwaamheden van betrokkene. Deze vraag valt voor hen vaak niet op voorhand te beantwoorden. De stap van de uitkering naar werk is dus een stap met de nodige onzekerheden. WAO- en WAZ-gerechtigden zijn daarom gebaat bij een periode waarin zij wel het werk hervatten maar, mocht er sprake zijn van uitval uit het werk, kunnen terugvallen op de oude uitkering. Daarin voorziet het onderhavige wetsvoorstel.

De regering is van oordeel dat het niet wenselijk is om de bestaande termijn te bekorten. Door bekorting van de termijn neemt immers de onzekerheid toe voor uitkeringsgerechtigden over de financiële gevolgen van werkhervatting. Daarnaast kunnen zij, bij uitval uit het werk, minder lang terug vallen op hun oude arbeidsongeschiktheidspercentage. Dit zal de werkhervatting belemmeren in plaats van bevorderen. Naar verwachting zullen, als gevolg van dit wetsvoorstel, 3000–5000 WAO- en WAZ-gerechtigden extra het werk hervatten.

Hoeveel WAO’ers wonen of verblijven in het buitenland, zo vragen de leden van de PVV-fractie. Zij vragen of de regering deze gegevens kan uitsplitsen naar land. Voorts willen zij weten hoe deze WAO’ers worden ge(her)keurd en hoe wordt gecontroleerd of zij werken.

Ultimo 2007 werden ruim 14 000 WAO/WIA-uitkeringen geëxporteerd. Dit betreft circa 2% van het totaal aantal verstrekte uitkeringen. In onderstaande tabel zijn de landen weergegeven waarnaar 100 uitkeringen of meer worden geëxporteerd:

Tabel 1: Aantal WAO/WIA-uitkeringen per land ultimo 2007

LandAantal uitkeringen
België4 471
Duitsland3 704
Spanje1 130
Turkije1 081
Marokko921
Frankrijk524
Portugal325
Suriname277
Groot Brittanië188
Italië175
Nederlandse Antillen155
Oostenrijk125
Australië111
Verenigde Staten111
Zweden101
Overig1 205
Totaal14 604

Voor uitkeringsgerechtigden woonachtig in het buitenland gelden dezelfde regels als voor in Nederland woonachtige uitkeringsgerechtigden. Export van uitkeringen is alleen mogelijk binnen de EU/EER of naar een land waarmee Nederland een verdrag heeft gesloten. In deze verdragen zijn ook afspraken vastgelegd over de feitelijke handhaving van de regels in de WAO/WIA, inclusief de uitvoering van herbeoordelingen. Over het algemeen worden deze herbeoordelingen verricht door het verbindingsorgaan in het betreffende land. Ook voert UWV zelf controles uit in het buitenland. Daarnaast wordt in Spanje, Turkije, Marokko en Suriname gebruik gemaakt van de sociaal attachees die aldaar gestationeerd zijn.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen hoe het komt dat het huidige artikel 44 momenteel nauwelijks bekend is bij arbeidsgehandicapten en waarom daar niet actief op gewezen wordt door UWV. Heeft dit er afgelopen jaren, ten onrechte, toe geleid dat mensen een lagere uitkeringsklasse met dito uitkering hebben ontvangen, terwijl ze eigenlijk recht hadden op een hogere uitkering?

De vraagstelling van de leden van de fractie van de ChristenUnie veronderstelt dat onbekendheid met artikel 44 WAO er toe kan hebben geleid dat het artikel in voorkomende gevallen ten onrechte niet is toegepast. Dit is echter niet aan de orde omdat de toepassing van artikel 44 WAO ambtshalve, dus op eigen initiatief, door UWV wordt getoetst. Wat wel mogelijk is, is dat minder mensen dan mogelijk het initiatief hebben genomen om het werk te hervatten omdat zij niet op de hoogte waren van de bescherming die artikel 44 WAO biedt.

De leden van de SGP-fractie vragen waarom de regering niet ingaat op de andere onderzoeksresultaten uit het onderzoek «Onzekerheden bij werkhervatting». Zij stellen namelijk dat wanneer niet alleen naar de financiële aspecten, maar ook naar het gezondheidsaspect wordt gekeken een zorgelijker beeld ontstaat. Meer dan driekwart (83 procent) van de ondervraagde niet-werkenden geeft aan zich te herkennen in de aspecten van de onzekerheid over de gevolgen van werken voor de gezondheid.

Alle WAO-gerechtigden kennen op één of andere wijze beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek. Dit is immers één van de criteria om aanspraak te maken op de WAO. Veel WAO-gerechtigden, zowel (deels) werkend als niet-werkend kennen als gevolg van ziekte of gebrek onzekerheid over hun gezondheidssituatie. De regering wenst de door de leden van de SGP-fractie geuite zorg echter in perspectief te plaatsen. Uit het door de SGP-fractie genoemde onderzoek blijkt namelijk ook dat 77% van de werkende WAO’ers enige onzekerheid kent omtrent de eigen gezondheid. Dat deze groep desondanks werkt, laat volgens de regering zien dat onzekerheid over de eigen gezondheid niet gelijk staat met het niet in staat zijn om te kunnen werken.

De leden van de SGP-fractie stellen dat, volgens het genoemde onderzoek, niet-werkenden die zich onzeker voelen over de gevolgen van werkhervatting voor de gezondheid vergeleken met andere niet-werkenden gemiddeld ouder en lager opgeleid zijn. Daarnaast hebben ze een slechtere financiële situatie. Ook blijken zij meer lichamelijke, psychische en psychosomatische klachten te ervaren en zich vaker onzeker te voelen over de gevolgen van werkhervatting voor hun financiën en sociale omgeving. De leden van de SGP-fractie vragen de regering in te gaan op de vraag hoe zij deze onzekerheden heeft meegewogen bij het opstellen van dit wetsvoorstel.

De punten die door de leden van de SGP-fractie worden genoemd geven een beeld van de moeilijke arbeidsmarktpositie van WAO-gerechtigden. De regering streeft langs verschillende lijnen naar verbetering van de arbeidsmarktpositie van WAO-gerechtigden. Naast onderhavig wetsvoorstel gebeurt dat onder meer via het wetsvoorstel Stimulering arbeidsparticipatie (Kamerstukken 2007–2008, 31 577). Deze beleidsvoorstellen zijn erop gericht om enerzijds belemmeringen die WAO-gerechtigden vinden om het werk te hervatten weg te nemen en anderzijds te stimuleren dat werkgevers WAO-gerechtigden in dienst nemen. Daarnaast staan werknemers re-integratie-instrumenten ter beschikking zoals een re-integratietraject (regulier aanbesteed of via een individuele re-integratie overeenkomst).

Ook werkgevers staan instrumenten ter beschikking. Ten eerste biedt de no risk polis gedurende 5 jaar een tegemoetkoming voor verplichte loondoorbetaling bij ziekteverzuim (geldt permanent voor Wajong). Voorts wordt premiekorting toegekend bij het in dienst nemen en in dienst houden van gedeeltelijk arbeidsgeschikten. Daarnaast kan een werkgever subsidie voor arbeidsplaatsvoorzieningen ontvangen voor bijzondere aanpassingen. Tot slot bestaat de mogelijkheid van proefplaatsing, waarbij een werknemer 3 maanden met behoud van uitkering kan werken, zodat de werkgever en werknemer aan elkaar kunnen wennen en vermeende twijfels kunnen worden weggenomen.

In antwoord op vragen van de leden van de fractie van de PVV antwoordt de regering dat geen specifiek onderzoek is gedaan naar onzekerheid over de financiële gevolgen en werken naast de uitkering voor WAZ-gerechtigden. Het bekende onderzoek, «Onzekerheden bij werkhervatting, een verkennende studie naar de ervaren onzekerheden van mensen met een WAO-uitkering», heeft alleen betrekking op WAO’ers. Dit betreft overigens circa 95% van alle lopende uitkeringen voor deze categorieën.

HOOFDSTUK 3 INHOUD VAN HET WETSVOORSTEL

De leden van de CDA-fractie vragen de regering om een nadere omschrijving van de bevoegdheid voor het UWV om eigener beweging tot een professionele herbeoordeling over te gaan en wat in dat kader moet worden verstaan onder een wijziging in de medische situatie. De leden van de PvdA-fractie vragen in dit kader of de regering kan bevestigen dat werkhervatting op zichzelf geen wijziging in de medische situatie impliceert die leidt tot een oproep voor een professionele herbeoordeling?

In artikel 23 WAO en 41 WAZ is de bevoegdheid voor UWV opgenomen om zo vaak UWV dat nodig oordeelt degene die aanspraak maakt op een uitkering op grond van die wetten op te roepen. Deze bevoegdheid wordt met het onderhavige wetsvoorstel niet gewijzigd. Het wetsvoorstel zorgt er wel voor dat uitkeringsgerechtigden niet eerder dan vijf jaar na werkhervatting kunnen worden opgeroepen voor een herbeoordeling op basis van het enkele feit dat iemand meer is gaan verdienen dan zijn resterende verdiencapaciteit. Gedurende deze termijn van vijf jaar zal geen schatting plaatsvinden op de arbeid waarin de uitkeringsgerechtigde het werk heeft hervat. In andere situaties, bijvoorbeeld wanneer de uitkeringsgerechtigde daarom verzoekt bij mogelijk toegenomen arbeidsongeschiktheid of wanneer sprake is van een wijziging van de medische situatie of functionele mogelijkheden, kan gedurende deze termijn wel een herbeoordeling plaatsvinden.

In reactie op de vraag van de leden van de PvdA-fractie kan de regering bevestigen dat werkhervatting op zich niet impliceert dat sprake is van wijziging van de medische situatie.

De leden van de CDA-fractie vragen of bij het kiezen van de vijf-jaars-termijn rekening is gehouden met het advies van de Sociaal Economische Raad (SER), waarin wordt gesteld dat de termijn van vijf jaar onzekerheid oproept bij jonggehandicapten? De leden van de VVD-fractie vragen waarom niet is gedacht aan een voor ieder geldende verplichte herkeuring om de drie jaar? Deze leden vragen of deze optie serieus is overwogen? Eenzelfde vraag wordt gesteld door de leden van de PVV-fractie. In aanvulling vragen zij wat hiervan de financiële en personele consequenties zijn?

Voorts vragen de leden van de VVD-fractie hoe is bepaald dat na een termijn van vijf jaar mag worden aangenomen dat er sprake is van stabiele werkhervatting? De leden van de VVD-fractie zijn van oordeel dat deze grens arbitrair is en vragen of de regering deze mening deelt?

De regering heeft het advies van de SER meegewogen bij haar keuze voor de vijf-jaars-termijn voor WAO-gerechtigden. De regering meent dat met deze vaste periode een grote onzekerheid is weggenomen en dat dit instrument voldoende effectief is om de arbeidsdeelname te bevorderen. Voor degenen die, nadat zij hebben gewerkt, binnen een termijn van vijf jaar weer terugvallen, wordt de WAO-uitkering weer geheel uitbetaald. Als de WAO-uitkering vervolgens na die vijf jaar eindigt, omdat de WAO’er niet meer arbeidsongeschikt is, en de arbeidsongeschiktheid neemt binnen vijf jaar weer toe, dan kan de WAO-uitkering weer herleven. Ten slotte kan op basis van de nieuwe werkzaamheden een WIA-recht ontstaan.

In reactie op de vragen van de leden van de VVD-fractie en PVV-fractie kan gemeld worden dat de regering gezocht heeft naar een balans tussen enerzijds bevorderen van de arbeidsparticipatie van uitkeringsgerechtigden en anderzijds handhaving van het basisprincipe van de WAO en WAZ dat sprake dient te zijn van arbeidsongeschiktheid. In de huidige situatie, waarin de herbeoordelingstermijn ligt tussen zes maanden en drie jaar is sprake van te grote nadruk op handhaving van de uitkeringsvoorwaarden met als gevolg belemmeringen met het oog op bevordering van de arbeidsparticipatie. In het andere uiterste, geen herbeoordelingen tot het einde van de uitkering, slaat de balans door naar enkel bevordering van de arbeidsparticipatie zonder handhaving van de uitkeringsvoorwaarden. De regering is van oordeel dat met de gekozen termijn gekomen is tot een balans tussen deze beide uitgangspunten. In reactie op de vraag van de leden van de VVD-fractie is de regering dan ook van oordeel dat in die zin de gekozen grens geenszins arbitrair is. Daarbij komt dat met de termijn van vijf jaar wordt aangesloten op de voor de werkgever bekende termijn van de no risk polis. Met betrekking tot de financiële en personele consequenties van de vijf-jaars-termijn geldt dat naar verwachting 3000– 5000 uitkeringsgerechtigden extra het werk zullen hervatten. De baten en de lasten van het wetsvoorstel zijn gecumuleerd in de tijd met elkaar in evenwicht en bedragen enkele miljoenen per jaar.

Met betrekking tot de termijn van vijf jaar vragen de leden van de fractie van de ChristenUnie of sprake dient te zijn van aaneengesloten jaren van arbeid of wordt er cumulatief geteld tot vijf jaar. Voorts vragen zij wie de gewerkte dagen bijhoudt, indien sprake is van cumulatie.

De periode waarin gewerkt wordt, wordt geacht niet te zijn onderbroken indien gedurende perioden van korter dan vier weken geen inkomsten uit arbeid worden genoten. UWV houdt bij wanneer de toepassing van artikel 44 WAO respectievelijk artikel 58 WAZ aanvangt en eindigt.

Kan de regering met betrekking tot de voorlichting toezeggen dat vanaf 1 januari 2009 de uitkeringsgerechtigde over de inkomenseffecten wordt geïnformeerd voordat het werk wordt hervat, zo vragen de leden van de CDA-fractie. De leden van de PvdA-fractie merken met betrekking tot de voorlichting op dat veel cliënten van het UWV ertegen opzien bij het UWV te informeren over de financiële effecten van eventuele werkhervatting, uit angst dat dit leidt tot neerwaartse aanpassing van de uitkering. Zij vragen in hoeverre de regering het mogelijk acht dergelijke informatie te verstrekken via andere kanalen die minder angst inboezemen, zoals de onafhankelijke arbeidsadviseurs of sociaal raadslieden. Voorts vragen de leden van de PvdA-fractie of de regering kan toezeggen dat een verzoek om informatie over de financiële effecten van eventuele werkhervatting niet wordt genoteerd in het dossier van de betrokken WAO’er.

In reactie op de vraag van de leden van de CDA-fractie kan de regering toezeggen dat de uitkeringsgerechtigde indien hij contact opneemt met UWV met vragen over de gevolgen van werkhervatting, vanaf 1 januari 2009 op korte termijn en voorafgaand aan de werkhervatting door UWV wordt geïnformeerd. Om precies aan te kunnen geven wat het effect is van werkhervatting of werkuitbreiding heeft UWV gegevens nodig van betrokkene met betrekking tot de (nieuwe) functie en uit het dossier van de uitkeringsgerechtigde met betrekking tot de mate van arbeidsongeschiktheid, de oude urenomvang en het oude uurloon. Op basis van deze gegevens is het streven dat betrokkene uiterlijk binnen 3 werkdagen wordt teruggebeld door UWV en hij geïnformeerd wordt over het uitkeringsbedrag bij werkhervatting of werkuitbreiding. De regering acht het niet mogelijk dat informatie over de inkomenseffecten van werkhervatting via andere kanalen dan via UWV wordt verstrekt. Ten behoeve van de bepaling van deze effecten is immers onder meer informatie nodig over het voormalige uurloon en de mate van arbeidsongeschiktheid. Deze informatie is slechts beschikbaar bij betrokkene en UWV. UWV mag deze informatie in deze context in principe niet aan derden verstrekken.

Door UWV wordt het uitgangspunt gehanteerd dat vanuit het oogpunt van zorgvuldige communicatie met de uitkeringsgerechtigde van ieder gesprek een aantekening wordt gemaakt in het dossier. De leden van de PvdA-fractie vragen of hierop een uitzondering kan worden gemaakt. De regering acht dit niet gewenst. Zo zal UWV in dat geval bij vervolgvragen van de uitkeringsgerechtigde geen nadere toelichting kunnen geven op de verstrekte informatie. Bovendien is de voorgestelde uitzondering in de uitvoering lastig te realiseren. Al met al is de regering van oordeel dat de met dit wetsvoorstel voorgestelde wijziging voldoende waarborgen biedt.

De leden van de SGP-fractie vragen hoe het UWV de voorlichting zal verzorgen. Begrijpen deze leden het goed dat het UWV betrokkenen pas informeert wanneer ze zelf contact met UWV opnemen. Voorts vragen zij of de regering mogelijkheden ziet om de niet-werkenden pro-actief te informeren over hun inkomenspositie bij eventuele werkhervatting. Tot slot vragen deze leden om een concretisering van «de korte termijn» waarin de betrokkene geïnformeerd wordt.

Het is correct, zoals de leden van de SGP-fractie begrijpen, dat UWV betrokkene informeert over de gevolgen van werkhervatting wanneer door betrokkene contact wordt opgenomen met UWV. Het is praktisch gezien niet mogelijk dat UWV pro-actief op de persoon gerichte informatie verstrekt. Ten eerste is UWV niet altijd op de hoogte van een voornemen van werkhervatting. Ten tweede zijn de inkomenseffecten afhankelijk van gegevens over het werk, zoals uurloon en urenomvang, en van gegevens uit het dossier van betrokkene. Het pro-actief informeren kan alleen op een algemene, niet op de persoonlijke situatie toegespitste wijze. Dit gebeurt al via het voorlichtingsmateriaal van UWV. UWV streeft ernaar om uiterlijk binnen 3 werkdagen na ontvangst van een verzoek informatie te verstrekken over het nieuwe uitkeringsbedrag als gevolg van werkhervatting of werkuitbreiding.

De leden van de PvdA-fractie vragen de regering in twee grafieken weer te geven hoe hoog in de eerste vijf jaar na werkhervatting het inkomen wordt van iemand met een volledige arbeidsongeschiktheidsuitkering die weer gaat werken (horizontale as: inkomsten uit arbeid; verticale as: inkomsten uit arbeid en uitkering; leeftijd 50 bij aanvang arbeidsongeschiktheid; WAO-vervolguitkering; grafiek 1: maatmanloon=wettelijk minimumloon; grafiek 2: maatmanloon=modaal inkomen). Kan de regering aan deze grafieken ook lijnen toevoegen voor WGA’ers in de hoogste arbeidsongeschiktheidsklasse?

Hoe beoordeelt de regering de verschillen tussen de grafieken voor WGA’ers en WAO’ers?

Onderstaand zijn de door de leden van de PvdA-fractie gevraagde grafieken opgenomen. Volledigheidshalve is nog een derde grafiek toegevoegd.

• De eerste grafiek heeft betrekking op een werknemer die volledig arbeidsongeschikt is en een dagloon heeft dat gelijk is aan het wettelijk minimumloon (WML).

• De tweede grafiek heeft betrekking op een werknemer die volledig arbeidsongeschikt is en een dagloon heeft dat gelijk is aan het modale inkomen. Gemakshalve is verondersteld dat het modale inkomen gelijk is aan tweemaal het WML

• De derde grafiek heeft betrekking op een werknemer die 50% gedeeltelijk arbeidsgeschikt is en een dagloon heeft dat gelijk is aan het modale inkomen.

De derde grafiek is toegevoegd omdat volledige arbeidsongeschiktheid een bijzondere situatie is in de WGA. Bij volledige arbeidsongeschiktheid bestaat (na de loongerelateerde fase) namelijk altijd recht op een loonaanvulling, terwijl bij gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid recht bestaat op een vervolguitkering óf loonaanvulling.

Verder is – conform de vraagstelling – verondersteld dat de loongerelateerde WAO- of WGA-uitkering van de betrokkene inmiddels is beëindigd. In alle grafieken is op de X-as het inkomen uit arbeid weergegeven, en op de Y-as het totale inkomen onder de WAO (doorgetrokken lijn) c.q. onder de WGA (stippellijn). Alle bedragen zijn daarbij uitgedrukt als een percentage van het (WAO- of WIA-)dagloon. In de eerste grafiek is dat dagloon gelijk aan het WML, en in de tweede en derde grafiek aan tweemaal het WML.

Grafiek 1. Het totale inkomen onder de WGA resp. WAO van een volledig arbeidsongeschikte met een dagloon gelijk aan het WML

kst-31520-6-1.gif

De hoogte van het totale inkomen van de WAO-gerechtigde is afhankelijk van de hoogte van het vervolgdagloon, het uitkeringspercentage én het inkomen uit arbeid. Omdat het dagloon gelijk is aan het WML, is het vervolgdagloon ook gelijk aan het WML. Het uitkeringspercentage is afhankelijk van wat de WAO-gerechtigde met werken verdient. Als hij niet werkt is dit uitkeringspercentage 75%. De WAO-vervolguitkering, en het totale inkomen (zie grafiek), bedraagt bij niet-werken dus 75% WML. Als de betrokkene vervolgens gaat werken en daarmee minder verdient dan 20% WML, dan wordt zijn inkomen uit arbeid niet verrekend met zijn WAO-vervolguitkering. Met andere woorden, als hij een inkomen uit arbeid verdient van 20% WML, bedraagt zijn totale inkomen 95% WML (zie grafiek). Als hij iets meer gaat verdienen, daalt zijn uitkeringspercentage van 75% naar 50,75%. Zijn WAO-uitkering daalt dus naar 50,75 WML, waardoor ook zijn totale inkomen kan dalen. Dat valt te zien aan de verticale daling van de ononderbroken lijn bij een inkomen uit arbeid van 20% WML. Een verdere stijging van zijn inkomen uit arbeid, wordt niet verrekend zolang hij niet meer verdient dan 35% WML. Als hij echter iets meer dan dat bedrag verdient, daalt zijn uitkeringspercentage naar 42%, zodat zijn totale inkomen kan dalen als hij meer gaat verdienen dan 35% WML. Daarna stijgt het totale inkomen weer totdat hij meer gaat verdienen dan 45% WML, enz. De doorgetrokken lijn, die het totale inkomen van de WAO-gerechtigde weergeeft, heeft daardoor de vorm van een «zaagtand». Dit wordt veroorzaakt door het feit dat de uitkeringspercentages zijn gerelateerd aan arbeidsongeschiktheidsklassen.

Onder de WGA volgt het totale inkomen een stijgende lijn (zie stippellijn). Omdat de betrokkene volledig arbeidsongeschikt is, heeft hij recht op een loonaanvulling ongeacht de omvang van de inkomsten uit arbeid. De hoogte van het totale inkomen van de WGA-gerechtigde is in dit geval daarom afhankelijk van het dagloon én het inkomen uit arbeid. Het dagloon is gelijk aan het WML. Als de WGA-gerechtigde niet werkt, bedraagt zijn loonaanvulling, en dus zijn totale inkomen, 70% WML (zie grafiek). Als hij vervolgens gaat werken, wordt 70% van zijn inkomsten uit arbeid verrekend met zijn loonaanvulling. Anders gezegd, zijn totale inkomen neemt met 0,3 euro toe met iedere euro die hij meer verdient. Dit verklaart dat het totale inkomen een almaar stijgende lijn vertoont.

Volledigheidshalve wordt het volgende opgemerkt. Als de WGA-gerechtigde meer gaat verdienen dan 65% van zijn dagloon (preciezer: maatmanloon), in dit geval dus meer gaat verdienen dan 65% WML, dan eindigt zijn recht op WGA-uitkering zodra hij dit inkomen één jaar lang achtereen heeft verdiend.

Grafiek 2. Het totale inkomen onder de WGA resp. WAO van een volledig arbeidsongeschikte met een dagloon gelijk aan tweemaal WML

kst-31520-6-2.gif

Het verschil met de vorige grafiek betreft de ligging (maar niet de vorm) van het totale inkomen onder de WAO. Deze ligt nu grotendeels onder het totale inkomen van de WGA-gerechtigde. Dit wordt veroorzaakt door het feit dat de WAO-uitkering is gerelateerd aan het vervolgdagloon en de WGA-uitkering aan het dagloon. Het WAO-vervolgdagloon is in dit geval, omdat de betrokkene 50 jaar is en een dagloon heeft van tweemaal het WML, gelijk aan 1,7 * WML, ófwel 0,85 * dagloon. De WAO-vervolguitkering bij niet werken bedraagt daarom 75% van (0,85 * dagloon), dat is ongeveer 64% van het dagloon (zie grafiek). Daarentegen bedraagt de WGA-loonaanvulling, evenals in de eerste grafiek, 70% van het dagloon. Dit verklaart waarom in dit geval de doorgetrokken lijn nu grotendeels onder de stippellijn ligt.

Grafiek 3. Het totale inkomen onder de WGA resp. WAO van een gedeeltelijk arbeidsgeschikte (50%) met een dagloon gelijk aan tweemaal WML

kst-31520-6-3.gif

Het verschil met de vorige grafiek is dat de betrokkene 50% arbeidsgeschikt is, óftewel een resterende verdiencapaciteit van 50% van zijn dagloon heeft. Dit heeft zowel consequenties voor de WAO- als de WGA-uitkering. De WAO-vervolguitkering bedraagt nu in beginsel 35% van het vervolgdagloon, óftewel 35% van (0,85 * dagloon), dat is ongeveer 30% van het dagloon. Als de WAO-gerechtigde niet werkt, is dat bedrag dus zijn totale inkomen (zie grafiek). In dit geval worden zijn inkomsten niet verrekend met zijn WAO-vervolguitkering zolang hij minder verdient dan zijn resterende verdiencapaciteit. Het totale inkomen onder de WAO (de doorgetrokken lijn) vertoont daarom nu eerst een stijgende lijn. Pas wanneer de betrokkene meer gaat verdienen dan zijn resterende verdiencapaciteit (dus meer dan 50% op de X-as) heeft het totale inkomen weer de vorm van de zaagtand.

Onder de WGA heeft de betrokkene nu niet altijd recht op een loonaanvulling. Dat hangt ervan af of hij meer of minder verdient dan de inkomenseis. Deze inkomenseis is gelijk aan 50% van de resterende verdiencapaciteit, in dit geval dus 25% op de X-as. Als de betrokkene niet werkt, bedraagt de hoogte van zijn WGA-vervolguitkering, en de hoogte van zijn totale inkomen, 35% van het WML, ófwel 17,5% van het dagloon (zie grafiek). De WGA-uitkering is bij niet-werken, anders dan in de vorige grafiek, nu dus lager dan de WAO-uitkering. Dat komt doordat de WGA-uitkering gerelateerd is aan het WML, en de WAO-vervolguitkering aan het vervolgdagloon. Zolang de betrokkene minder verdient dan 25% op de X-as, wordt het inkomen uit arbeid niet verrekend met de WGA-vervolguitkering. Daarom loopt de stippellijn in dat inkomenstraject parallel aan de doorgetrokken lijn. Op het moment dat de betrokkene voldoet aan de inkomenseis, heeft hij recht op een WGA-loonaanvulling. De WGA-loonaanvulling bedraagt in beginsel 35% van het dagloon. In dit geval bedraagt de WGA-loonaanvulling dus het dubbele van de WGA-vervolguitkering. Dat is de reden dat de stippellijn op 25% van de X-as een «sprong» maakt, en de doorgetrokken lijn snijdt. Ook als de betrokkene vervolgens meer verdient dan 25%, wordt het inkomen uit arbeid niet verrekend met de WGA-loonaanvulling, althans zolang hij minder verdient dan zijn resterende verdiencapaciteit. Vandaar dat de stippellijn ook nu parallel loopt aan de doorgetrokken lijn, met dien verstande dat hij nu hoger ligt. Op het moment dat de betrokkene meer gaat verdienen dan zijn resterende verdiencapaciteit, wordt 70% van zijn inkomsten uit arbeid verrekend met de WGA-loonaanvulling. Vanaf dat punt, in de grafiek vanaf 50% op de X-as, is de grafiek identiek aan de vorige grafiek.

Uit de verschillende grafieken wordt duidelijk dat de WGA zodanig is vormgegeven dat (meer) werken altijd lonend is. In de WAO is dit door het «zaagtandeffect» niet altijd het geval. Wel is in de WAO meer werken altijd lonend voor zover de klasse-grens niet wordt overschreden. De verschillen in inkomensniveau die zichtbaar zijn tussen WAO en WGA zijn verklaarbaar door het verschil in gehanteerde systematiek. Afhankelijk van de specifieke situatie kan óf de WGA-systematiek óf de WAO-systematiek tot een hoger totaalinkomen leiden. De leden van de PvdA-fractie vragen hoe de regering de verschillen beoordeelt. In reactie op deze vraag wenst de regering te benadrukken dat de grafieken een bekend beeld schetsen. De grafieken maken grafisch inzichtelijk hoe de systematiek van de WGA bij werken zich verhoudt tot de WAO. De grafieken geven echter geen nieuw beeld. Bij de totstandkoming van de Wet WIA woog naar het oordeel van de wetgever het beginsel van rechtszekerheid zwaarder dan het beginsel van rechtsgelijkheid, omdat in de Wet WIA sprake was van een fundamenteel andere regeling van rechten en plichten. De wetgever koos er om die reden doelbewust voor de bestaande rechten te eerbiedigen, dat wil zeggen om het WAO-regime volledig van toepassing te laten blijven op bestaande WAO-gerechtigden (Kamerstukken II, 2004/2005, 30 034, nr. 3, blz. 87).

HOOFDSTUK 4 FINANCIËLE EN ECONOMISCHE GEVOLGEN

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering kan toelichten wat de verwachte extra lasten en besparingen zijn van het wetsvoorstel. Ook vragen deze leden welke concrete beleidsdoelstellingen de regering zich heeft gesteld bij het indienen van het wetsvoorstel. Concreet vragen zij in dat kader hoeveel extra WAO’ers en WAZ’ers door de regeling moeten gaan participeren, hoe denkt de regering de resultaten te meten en wat dient het netto effect van de invoering van deze wet na twee jaar te zijn.

Zowel de baten als de lasten fluctueren in de tijd en bedragen enkele miljoenen per jaar. De extra baten ontstaan doordat meer WAO’ers en WAZ’ers (meer) gaan werken, waardoor de uitkeringslasten zullen dalen. De extra lasten ontstaan doordat herbeoordelingen pas na vijf jaar plaats vinden. Hierdoor kan een uitkeringsgerechtigde die het werk hervat en vervolgens weer uitvalt over een langere periode terugvallen op de oude uitkeringsrechten. Doelstelling van het kabinet is de arbeidsparticipatie de komende kabinetsperiode substantieel te verhogen. Er wordt getracht 200 000 mensen met (grote) afstand tot de arbeidsmarkt extra aan de slag te krijgen in 2011. Dit wetsvoorstel biedt extra ondersteuning aan WAO’ers en WAZ’ers om het werk (deels) te hervatten. Het extra aantal uitkeringsgerechtigden dat daadwerkelijk zal gaan participeren op de arbeidsmarkt ligt in de orde van grootte van 3000 – 5000 personen.

Het UWV rapporteert elke vier maanden over ondermeer de uitstroom en de mate van arbeidsgeschiktheid in de WAO en WAZ. Indicatief kan hieruit afgeleid worden wat de resultaten van het wetsvoorstel zijn. Het wetsvoorstel zal direct leiden tot een toename van het aantal WAO’ers en WAZ’ers dat zich gaat oriënteren op participatiemogelijkheden. Wel kan het enige tijd duren voordat die activiteiten daadwerkelijk in een baan kunnen worden omgezet. Hier staat tegenover dat de periode dat een werkende WAO’er of WAZ’er kan terugvallen in de uitkeringen verlengd wordt. Per saldo kan worden uitgegaan van een beperkt positief netto effect na twee jaar.

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. P. H. Donner

Naar boven