Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2007-2008 | 31519 nr. 4 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2007-2008 | 31519 nr. 4 |
Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 28 mei 2008 en het nader rapport d.d. 23 juni 2008, aangeboden aan de Koningin door de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Het advies van de Raad van State is cursief afgedrukt.
Bij Kabinetsmissive van 8 mei 2008, no. 08.001359, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet houdende wijziging van de Wet werk en bijstand, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen in verband met het opnemen van nadere bepalingen met betrekking tot de plicht tot arbeidsinschakeling van een alleenstaande ouder met een kind dat de leeftijd van vijf jaar nog niet heeft bereikt (Wet verbetering arbeidsmarktpositie alleenstaande ouders), met memorie van toelichting.
Het voorstel strekt – kort gezegd – tot het invoeren van een wettelijk recht op ontheffing van de sollicitatieplicht op verzoek van de alleenstaande ouder met een of meer kinderen jonger dan 5 jaar. Indien de alleenstaande ouder niet over een startkwalificatie beschikt, geldt als voorwaarde voor het in aanmerking komen voor deze ontheffing dat de betrokkene scholing of een opleiding volgt die de toegang tot de arbeidsmarkt verbetert, tenzij naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders (hierna: het college) een dergelijke scholing of opleiding de krachten of bekwaamheden van de alleenstaande ouder te boven gaat.
De Raad van State maakt een opmerking met betrekking tot de aanleiding en de noodzaak van het voorstel. Hij is van oordeel dat in verband daarmee aanpassing van het voorstel wenselijk is.
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw Kabinet van 8 mei 2008, nr. 08.001359, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen.
Dit advies, gedateerd 28 mei 2008, nr. W12.08.0154/III, bied ik U hierbij aan.
1. Aanleiding en noodzaak.
Thans is geen sprake van een wettelijk recht op ontheffing van de sollicitatieplicht. Artikel 9 van de Wet werk en bijstand (WWB) gaat uit van een algemene sollicitatieplicht en aanvaardingsplicht voor algemeen geaccepteerde arbeid voor bijstandsgerechtigden, alsmede een plicht tot het aanvaarden van aangeboden voorzieningen gericht op onder andere scholing, sociale activering of inburgering. Het tweede lid van artikel 9 WWB bepaalt dat het college in individuele gevallen bij dringende redenen ontheffing kan verlenen van deze verplichtingen. In dit verband is expliciet bepaald dat zorgtaken als dringende redenen kunnen worden aangemerkt, voorzover hiermee geen rekening kan worden gehouden door middel van een voorziening bij de arbeidsinschakeling (bijvoorbeeld in de vorm van kinderopvang of een daartoe strekkende vergoeding). Tevens is bepaald dat, indien de tijdelijke ontheffing een alleenstaande ouder betreft, het college een afweging maakt tussen het belang van arbeidsinschakeling en de invulling die de ouder wenst te geven aan de zorgplicht. Het vierde lid van artikel 9 bepaalt vervolgens dat de verplichting om arbeid te aanvaarden voor de alleenstaande ouder met kinderen tot 12 jaar alleen geldt, nadat het college zich genoegzaam heeft overtuigd van de beschikbaarheid van passende kinderopvang, de toepassing van voldoende scholing en de belastbaarheid van de betrokkene.
Uit deze weergave van de bestaande regels komt naar voren dat gemeenten in de WWB ten aanzien van alleenstaande ouders over de mogelijkheid beschikken tot een individuele afweging van enerzijds het belang van arbeidsinschakeling, opdat de afstand van de betrokkene tot de arbeidsmarkt niet zodanig groot wordt dat arbeidsinschakeling in de toekomst zeer moeilijk zou worden, en anderzijds het belang van een goede verzorging van kinderen. De in artikel 9 WWB expliciet geformuleerde afwegingscriteria bewerkstelligen, dat bij deze afweging het belang dat de ouder hecht aan de zorgplicht zwaar weegt en dat de sollicitatieplicht bovendien alleen kan worden opgelegd indien het college zich ervan heeft overtuigd dat aan een aantal belangrijke voorwaarden met betrekking tot de zorg is voldaan.
Tegen deze achtergrond maakt de Raad een aantal opmerkingen over het voorstel:
a. De belangen die het wetsvoorstel beoogt te dienen, maken, zoals hiervoor is uiteengezet, uitdrukkelijk onderdeel uit van de afwegingen die het college nu al moet maken bij de toepassing van artikel 9 WWB. Het belang van de zorgplicht weegt daarbij nadrukkelijk mee. Uit de toelichting wordt niet duidelijk in welke opzichten de huidige praktijk in dit verband niet zou voldoen, of dat in de ontheffingenpraktijk van gemeenten met het belang van de zorgplicht onvoldoende rekening zou worden gehouden. Hierdoor wordt de noodzaak om door het openstellen van de nu voorgestelde mogelijkheid, in te grijpen in de verantwoordelijkheid die in de WWB, met zijn decentrale opzet, ligt bij de gemeente, en in de mogelijkheden voor gemeenten om aan de betrokkenen maatwerk te leveren, niet onderbouwd.
b. In het huidige stelsel maakt het college een afweging tussen het belang van de zorgplicht en het belang van de arbeidsinschakeling, in welk verband ook de verplichting tot scholing of inburgering kan worden opgelegd. Met het voorstel – een wettelijk recht op ontheffing van de sollicitatieplicht, op verzoek, en alleen een scholingsplicht bij het ontbreken van een startkwalificatie – ontstaat de situatie dat betrokkenen kunnen kiezen voor afwezigheid van de arbeidsmarkt voor een relatief langere periode. Daarmee bestaat het risico, dat na verstrijken van de periode van zes jaar, waarvoor de wettelijke ontheffing maximaal geldt, extra inspanningen moeten worden gepleegd om de afstand van de betrokkene tot de arbeidsmarkt alsnog te verkleinen. De toelichting vermeldt dat 45% van de groep alleenstaande ouders van niet-westerse afkomst is; een groep voor wie de afstand tot de arbeidsmarkt veelal extra problematisch is. De scholingsplicht kan dit risico mogelijk enigszins ondervangen, doch deze scholingsplicht geldt niet voor personen voor wie het behalen van een startkwalificatie de capaciteiten te boven gaat. Het voorstel zal ertoe kunnen leiden dat voor deze personen de afstand tot de arbeidsmarkt toeneemt.
c. Het voorstel voor een wettelijk recht op ontheffing, op verzoek, brengt mee, dat van individueel maatwerk geen sprake is. Indien alleenstaande ouders in de bijstand een homogene groep zouden vormen, zou voor een dergelijke – generieke – benadering aanleiding kunnen zijn. Uit de in de toelichting (1.4) vermelde cijfers maakt de Raad echter op dat dit niet het geval is. Dit roept de vraag op of de gekozen generieke methode wel voldoende recht doet aan de onderscheiden categorieën alleenstaande ouders in de bijstand. Dit zou, naar het oordeel van de Raad, eerder pleiten voor handhaving van de thans in de WWB neergelegde kaders, die uitgaan van maatwerk.
d. Het voorstel lijkt uit te gaan van de vooronderstelling dat het verrichten van arbeid en het invulling geven aan de zorgplicht door alleenstaande ouders niet goed te combineren zijn. De Raad meent dat deze vooronderstelling in zo algemene zin niet opgaat, waardoor het voorstel met een zo algemene strekking een dragende motivering mist. Er zijn immers alleenstaande ouders met jonge kinderen die wél op de arbeidsmarkt actief zijn, zonder dat dit hoeft te betekenen dat deze ouders hun zorgplicht verwaarlozen1. Ook kan worden gewezen op het bestaan van vormen van co-ouderschap die ertoe leiden dat alleenstaande co-ouders in ieder geval deeltijd beschikbaar zijn voor de arbeidsmarkt, omdat zij slechts een gedeeltelijke zorgplicht hebben.
De Raad wijst er voorts op dat de regeling geldt voor kinderen tot vijf jaar. Hij merkt op dat al voor kinderen vanaf vier jaar de mogelijkheid bestaat om naar groep 1 van de basisschool te gaan, ook al is er pas vanaf vijf jaar een leerplicht. Het voorstel lijkt hiermee geen rekening te houden.
e. De regering is, zo blijkt uit de toelichting, voornemens om op grond van artikel 83 WWB een experiment uit te voeren om werken in deeltijd voor alleenstaande ouders financieel aantrekkelijk te maken. De Raad merkt op dat deze wijze van invulling van de arbeidsverplichting voor bepaalde categorieën alleenstaande ouders mogelijk beter is te combineren met zorgtaken dan invulling van de arbeidsverplichting met een volledige baan. Dit is in lijn met de overwegingen uit de toelichting op het voorstel, waar wordt gesteld dat scholingsactiviteiten wat tijden betreft beter bij het gezinsritme zullen aansluiten dan het geval zal zijn bij werktijden2.
Mede gelet op de vraagtekens die hij hiervoor bij het voorstel heeft gezet, vraagt de Raad zich af of, zo een intensivering van het beleid ten aanzien van alleenstaande ouders wenselijk wordt geacht, niet vooralsnog met een dergelijk experiment zou kunnen worden volstaan.
De Raad adviseert in de toelichting in te gaan op de hierboven aangegeven overwegingen, die alle betrekking hebben op de aanleiding tot en redengeving voor het voorstel in relatie tot het bestaande artikel 9 WWB en de wijze waarop daaraan invulling wordt, c.q. kan worden gegeven, alsmede op mogelijke alternatieven, en het voorstel zonodig aan te passen.
1. Aanleiding en noodzaak
a. Dit onderdeel van het advies is aanleiding geweest paragraaf 1.2 van de memorie van toelichting aan te vullen met een nadere onderbouwing.
b. Met de Raad ben ik van mening dat een (te) lange afwezigheid van de arbeidsmarkt ongewenst is omdat daardoor kwalificaties verouderen en vaardigheden verdwijnen waardoor de afstand tot de arbeidsmarkt wordt vergroot en de kansen op een baan verkleinen. Een (te) lange afwezigheid van de arbeidsmarkt leidt ertoe dat, zoals de Raad aangeeft, extra inspanningen moeten worden verricht om de afstand tot de arbeidsmarkt te verkleinen.
In het voorliggende wetsvoorstel worden deze bezwaren van een (te) lange afwezigheid van de arbeidsmarkt ondervangen. Voor de in dit wetsvoorstel bedoelde alleenstaande ouders geldt immers dat ze kunnen verzoeken om een ontheffing van de arbeidsverplichting. Onlosmakelijk gekoppeld aan de ontheffing van de arbeidsverplichting is de verplichting scholing te volgen of, als zij beschikken over een startkwalificatie of als scholing niet haalbaar is, de verplichting anderszins door het college aangeboden voorzieningen te accepteren. De ontheffing van de arbeidsverplichting is dan ook niet vrijblijvend. De daaraan gekoppelde scholings- c.q. re-integratieplicht geeft naar mijn mening een duidelijk signaal aan de alleenstaande ouder dat hij/zij zich serieus dient voor te bereiden op terugkeer naar de arbeidsmarkt. Ik ben dan ook niet van mening dat de bedoelde alleenstaande ouders zullen kiezen voor afwezigheid van de arbeidsmarkt maar zullen kiezen voor het zo mogelijk verbeteren van de kwalificaties en vaardigheden door middel van scholing om zo op termijn beter beslagen de arbeidsmarkt op te kunnen gaan. Gezien het feit dat 68% van de alleenstaande ouders geen startkwalificatie heeft, en daarmee per definitie een achterstand heeft op de arbeidsmarkt, wil ik met dit wetsvoorstel de arbeidsmarktpositie van deze alleenstaande ouders verbeteren door de focus te leggen op scholing. Dit is naar mijn mening voor deze alleenstaande ouders de beste weg naar werk en voorkomt dat ze van laagbetaald baantje naar laagbetaald baantje gaan zonder dat ze daarmee echt uit de bijstand komen of een betere positie op de arbeidsmarkt kunnen behalen. Het behalen van een startkwalificatie of, afhankelijk van de vraag op de arbeidsmarkt, een hogere kwalificatie kan bewerkstelligen dat werken in deeltijd voor de alleenstaande ouder financieel aantrekkelijker wordt. Dit geeft meer ruimte voor ouders om kinderen op te voeden, waaraan het kabinet, naast arbeidsparticipatie, veel waarde hecht.
Voor alleenstaande ouders die geen scholing of opleiding kunnen volgen omdat dit de krachten of bekwaamheden van de alleenstaande ouder te boven gaat, merkt de Raad op dat de mogelijkheid voor een ontheffing op verzoek er toe zal kunnen leiden dat voor deze alleenstaande ouders de afstand tot de arbeidsmarkt toeneemt, omdat zij kunnen kiezen voor afwezigheid van de arbeidsmarkt voor een relatief langere periode.
Voor deze alleenstaande ouders blijft echter de algemene re-integratieverplichting zoals neergelegd in het huidige artikel 9, eerste lid, onder b, van de WWB gelden. Een afwijking van de scholingsplicht is ondermeer aan de orde indien de alleenstaande ouder cognitief of vanwege een handicap niet in staat blijkt te zijn een hoger niveau te behalen dan dat waarover deze beschikt. Ook hier geldt dat de ontheffing op verzoek onlosmakelijk is gekoppeld aan het voldoen aan de re-integratieverplichting. Het college beziet in dat geval welke instrumenten gericht op maatschappelijke participatie kunnen worden ingezet, zodat na de periode van de ontheffing de kansen op uitstroom naar de arbeidsmarkt worden vergroot. Welke instrumenten dit zijn, vergt maatwerk en is ter beoordeling aan het college. Dit kan bijvoorbeeld inhouden vrijwilligerswerk in kader van sociale activering of activiteiten met behoud met uitkering. Hiermee worden naar mijn mening de vaardigheden en competenties van de alleenstaande ouder in ieder geval behouden en zo mogelijk vergroot, waardoor ook kansen op uitstroom naar de arbeidsmarkt na de periode van ontheffing worden behouden en zo mogelijk vergroot.
c. De Raad veronderstelt dat het voorstel voor een wettelijk recht op ontheffing, op verzoek, met zich meebrengt dat van individueel maatwerk geen sprake is en roept de vraag op of de generieke methode wel voldoende recht doet aan de onderscheiden categorieën alleenstaande ouders in de bijstand.
Het wetsvoorstel stimuleert alleenstaande ouders het maximale uit zichzelf te halen en zich zo hoog mogelijk te kwalificeren om zo aansluiting te krijgen of te behouden met de arbeidsmarkt. Van belang daarbij is dat ook de alleenstaande ouder zelf inspraak heeft in de wijze waarop hij/zij dit wil bereiken. Dit kan ofwel door werk ofwel door scholing in combinatie met een tijdelijke, voor maximaal zes jaar, ontheffing van de arbeidsverplichting. In beide gevallen worden kwalificaties behaald, behouden of verbeterd. Dit past naar mijn mening ook binnen het bij de WWB geldende maatwerkprincipe: gekeken wordt naar individuele omstandigheden en mogelijkheden. Afhankelijk van deze omstandigheden en mogelijkheden wordt bezien wat in het individuele geval wordt ingezet: werken of scholing. Alleenstaande ouders die hun eigen traject mee kunnen samenstellen zullen in de regel gemotiveerder zijn. Inspelen op de persoonlijke voorkeur en persoonlijke aandacht zijn belangrijke succesfactoren voor een geslaagde re-integratie.
Het wetsvoorstel beoogt dus meer keuzemogelijkheden aan alleenstaande ouders te geven in de combinatie van arbeid en zorg. Zij kunnen daarmee beter een afweging maken, rekeninghoudend met hun opleiding, achtergrond en persoonlijke voorkeuren, tussen te gaan werken of eerst betere kwalificaties te halen door scholing in combinatie met de ontheffing van de arbeidsverplichting. Van belang is de alleenstaande ouders te «verleiden» om te gaan werken, eventueel in combinatie met de coalitiemaatregel om werken in deeltijd financieel aantrekkelijker te maken, of om zich te scholen. «Verleiden» werkt naar mijn mening evengoed of zelfs wel beter dan «verplichten». Uitgangspunt is dus steeds maatwerk, waarbij de afweging en de uiteindelijke beslissing over de combinatie van arbeid en zorg verschuift van het college, dat nu het laatste woord heeft bij deze afweging, naar de alleenstaande ouders.
Ook bij de invulling van de scholing is maatwerk aan de orde. Het college is vrij in de wijze waarop het de scholingsplicht invult. In samenspraak met de alleenstaande ouder, die geen startkwalificatie heeft en voor wie scholing haalbaar is, wordt bezien welk type scholing bijdraagt aan de meer duurzame inpassing naar werk. Voor alleenstaande ouders die al een startkwalificatie hebben, beziet het college welke instrumenten kunnen worden ingezet om de kans op uitstroom naar de arbeidsmarkt na de periode van de ontheffing te verbeteren. Welke instrumenten dit zijn, vergt maatwerk en is ter beoordeling aan gemeenten. Scholing kan onderdeel uitmaken van die re-integratieverplichting. Ook voor alleenstaande ouders die geen scholing of opleiding kunnen volgen omdat dit de krachten of bekwaamheden van de alleenstaande ouder te boven gaan, beziet het college welke instrumenten gericht op maatschappelijke participatie kunnen worden ingezet, zodat na de periode van de ontheffing de kansen op uitstroom naar de arbeidsmarkt worden vergroot.
d. Anders dan de Raad aangeeft, gaat dit wetsvoorstel niet uit van de vooronderstelling dat het verrichten van arbeid en het invulling geven aan de zorgplicht voor alleenstaande ouders niet goed te combineren zijn. De combinatie arbeid en zorg wordt ondermeer bepaald door, en is afhankelijk van, individuele omstandigheden, zoals verdiencapaciteit, opleiding, ondersteuning door ex-partner en/of familie en vrienden, perceptie van de werkhervattingskans, flexibele werktijden en de beschikbaarheid van kinderopvang. Om tegemoet te komen aan de combinatie van de verschillende factoren blijft in dit wetsvoorstel voor alleenstaande ouders in de bijstand het adagium «werk boven inkomen» onverkort gelden. Alle inspanningen van de alleenstaande ouders dienen gericht te zijn op arbeidsinschakeling. Het wetsvoorstel geeft echter de mogelijkheid eerst prioriteit te geven aan de verbetering van de arbeidsmarktpositie en aan de vergroting van de kans op een meer duurzame inpassing naar werk door middel van scholing. Het beoogt daarmee de alleenstaande ouder keuzemogelijkheden te geven in de combinatie arbeid, scholing en zorg. Het is aan de alleenstaande ouder zelf te kiezen of deze, met ondersteuning van het college, aan het werk wil of dat de alleenstaande ouder eerst de kwalificaties en vaardigheden wil verbeteren om zo op termijn, na het einde van de ontheffingsperiode, een betere toegang te hebben op de arbeidsmarkt. Uitgangspunt blijft dat naar uitstroom naar de arbeidsmarkt gewerkt dient te worden en dat alleenstaande ouders zich daarop serieus dienen voor te bereiden. In het Coalitieakkoord is met betrekking tot de arbeidsmarktpositie van alleenstaande ouders, naast de afspraak die de aanleiding is voor dit wetsvoorstel, ook de afspraak gemaakt dat er «een regeling zal komen die werken in deeltijd voor sollicitatieplichtige alleenstaande ouders financieel aantrekkelijk maakt». Deze regeling geldt – uiteraard – tevens voor alleenstaande ouders die ervoor kiezen om te gaan werken in plaats gebruik te maken van de mogelijkheden die dit wetsvoorstel biedt ten aanzien van de ontheffing in combinatie met scholing. De regeling vergroot de mogelijkheden voor maatwerk en biedt de alleenstaande ouder een extra optie bij de hiervoor bedoelde keuze.
De opmerking van de Raad over co-ouderschap is aanleiding geweest de paragrafen 2.1 en 2.2.2 van de memorie van toelichting aan te vullen met een nadere toelichting.
De opmerking van de Raad over de leeftijdsgrens van vijf jaar is aanleiding geweest paragraaf 2.1 van de memorie van toelichting aan te vullen met een nadere motivering hierover.
e. De Raad vraagt zich af of, indien een intensivering van het beleid voor alleenstaande ouders wenselijk wordt acht, vooralsnog niet kan worden volstaan met het experiment om werken in deeltijd voor alleenstaande ouders financieel aantrekkelijk te maken, dat het kabinet voornemens is uit te voeren. De beoogde intensivering van het beleid met betrekking tot alleenstaande ouders kan naar mijn mening echter niet alleen worden bereikt met bedoeld experiment. Door de alleenstaande ouders die deelnemen aan het experiment wordt deeltijdwerk, al dan niet in combinatie met scholing, gezien als stap naar volledig werk. Het onderhavige wetsvoorstel beoogt de arbeidsmarktpositie van alleenstaande ouders via scholing te verbeteren en hen daarin keuzemogelijkheden te geven ten behoeve van de combinatie van arbeid en zorg. Het onderhavige wetsvoorstel en het experiment ondersteunen daarmee hetzelfde doel namelijk bevordering van de economische zelfstandigheid, maar doen dat vanuit verschillende invalshoeken die niet binnen één experiment te combineren zijn.
De Raad geeft verder aan dat werken in deeltijd voor bepaalde categorieën alleenstaande ouders mogelijk beter is te combineren met zorgtaken dan invulling van de arbeidsverplichting met een volledige baan. Ik verwacht dat gemeenten dit experiment zullen gebruiken om ook langs deze weg de alleenstaande ouder met een hem ten laste komend kind jonger dan vijf jaar te verleiden om van dit alternatief gebruik te maken. Hoewel met het experiment wordt beoogd werken in deeltijd financieel aantrekkelijk(er) te maken voor alleenstaande ouders, is het einddoel echter, ook in het experiment, volledige uitstroom uit de bijstand. Met het experiment wordt niet beoogd alleenstaande ouders gedurende langere tijd gedeeltelijk vrij te stellen van de arbeidsverplichting. Het experiment wordt zo vorm gegeven dat de alleenstaande ouder wordt gestimuleerd steeds meer uren te gaan werken, totdat deze zelfstandig in het bestaan kan voorzien.
2. Financiële aspecten.
a. In paragraaf 3 van de toelichting, over de financiering, wordt aangegeven dat een licht aanzuigende werking van de regeling inzake de ontheffing wordt verwacht, hetgeen resulteert in ongeveer 1000 gevallen.
De Raad mist een onderbouwing van deze aanname en adviseert daarin alsnog te voorzien.
b. Het voorstel gaat uit van meerkosten van 15 mln. structureel. Deze worden veroorzaakt door het feit dat voor gemeenten door het ontstaan van een recht op ontheffing bijstandsuitgaven zullen ontstaan in gevallen waarin dat nu niet het geval is. Bovendien zijn aan het verlenen van de ontheffing scholingskosten verbonden. De kosten in verband met gesubsidieerde arbeid kunnen evenwel dalen, zo stelt de toelichting. Tegen deze achtergrond kan de Raad de opmerking aan het slot van paragraaf 1.2 van de toelichting niet goed begrijpen, waar wordt gewezen op het belang van toenemende inspanningen om te investeren in groepen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt, en wordt gesteld:
«Door het macrobudget voor het Inkomensdeel (I-deel) voor de periode 2008–2011 vast te zetten is het voor gemeenten aantrekkelijk om ook in de groep met een grote afstand tot de arbeidsmarkt te investeren. Hiermee kunnen immers in de periode tot en met 2011 langjarige besparingen op het I-deel worden gerealiseerd».
Ten aanzien van de groep waarvoor de ontheffing zal gelden, geldt nu juist dat de gemeenten over minder mogelijkheden gaan beschikken dan thans om de afstand tot de arbeidsmarkt te verkleinen. Dit roept de vraag op hoe de genoemde langjarige besparingen in de periode tot en met 2011 zullen kunnen worden bereikt.
De Raad adviseert dit aspect in de toelichting nader toe te lichten.
2. Financiële aspecten
a. Dit onderdeel van het advies is aanleiding geweest paragraaf 3 van de memorie van toelichting aan te vullen met een nadere onderbouwing.
b. Dit onderdeel van het advies is aanleiding geweest paragraaf 3 van de memorie van toelichting aan te vullen met een nadere toelichting.
Volledigheidshalve merk ik op dat de memorie van toelichting op enkele plaatsen redactioneel is verbeterd.
De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.
Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.
De oorspronkelijke tekst van het voorstel van wet en van de memorie van toelichting zoals voorgelegd aan de Raad van State is ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.
De toelichting (1.4) gaat nader in op deze groep alleenstaande ouders die actief is op de arbeidsmarkt. Zie in dit verband ook Sociaal cultureel Planbureau, Hoe het werkt met kinderen, Den Haag, maart 2006.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31519-4.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.