31 511 Beleidsdoorlichting Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

Nr. 18 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 11 mei 2015

In de brief van 2 april jl. heeft de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap opheldering gevraagd over een aantal punten van de onderwijsbeleidsdoorlichtingen «Prestaties van leerlingen en studenten omhoog», «Goed opgeleide en professionele leraren, docenten en schoolleiders» en «Doelmatigheid en focus op het onderwijs».

In deze brief zal ik ingaan op het verzoek om opheldering. In de brief worden vier punten genoemd, welke ik per punt zal behandelen.

Vooraf wil ik uw Kamer graag meegeven dat OCW de beleidsdoorlichtingen niet uitvoert op artikelniveau maar juist op de speerpunten van het beleid (artikel overschrijdend) zoals genoemd in de beleidsagenda van de begroting OCW 2012.

Het eerste punt is als volgt omschreven:

Niet duidelijk is welke effectstudies die volgens de begroting 2014 voor bovengenoemde beleidsdoorlichtingen in 2015 beschikbaar zouden komen (waarvoor de beleidsdoorlichting werd uitgesteld), inderdaad beschikbaar komen en worden betrokken in deze beleidsdoorlichting. Het is daarmee de vraag of sprake is van synthese-onderzoek, of dat slechts gedeeltelijk uitspraken kunnen worden gedaan over effecten en doelmatigheid van het beleid. Bovendien is onduidelijk welke andere evaluaties en onderzoeksmateriaal – naast de Lerarenagenda, de beleidsdoorlichtingen «Scholen en instellingen met een ambitieus leerklimaat» en «Scholen en instellingen maken resultaten inzichtelijk» – worden betrokken en of er eventueel aanvullend onderzoek zal worden uitgevoerd.

Voor de beleidsdoorlichtingen 2015 zal gebruik worden gemaakt van al het bestaand onderzoek (synthese onderzoek) met doeltreffendheid en doelmatigheid als uitgangspunt. Momenteel wordt geïnventariseerd welke onderzoeken allemaal gebruikt zullen worden. Zo zullen voor de beleidsdoorlichting ook onderzoeken worden gebruikt die in 2014/2015 beschikbaar zijn gekomen, zoals het experiment «flexibiliteit in het onderwijs» van po, de monitor experimenten, Associate Degree op MBO-locatie en de analyse effectrapportage RMC van mbo en de effectevaluatie lerarenbeurs en de effecten master opgeleide leraren.

Het tweede punt waarin u om opheldering vraagt, is:

Onduidelijk is waarom de beleidsdoorlichting «Prestaties van leerlingen en studenten omhoog» niet wordt uitgesteld, zodat de in de brief genoemde relevante evaluaties die nog moeten komen, input kunnen leveren voor de beleidsdoorlichting (zoals het interdepartementale beleidsonderzoek «Effectieve leerroutes» en de stelselreview op het onderwijs in Nederland door de OESO).

Beleidsdoorlichtingen zijn een belangrijk instrument om te leren en lessen te trekken. We hebben afgesproken periodiek en minimaal eens in de zeven jaar het beleid door te lichten. Ik wil me graag aan deze afspraak houden. Uitstel levert niet veel onderzoek op dat voor de beleidsdoorlichting gebruikt kan worden.

Het interdepartementaal beleidsonderzoek «Effectieve leerroutes» wordt momenteel afgerond en zal waar relevant worden gebruikt voor de beleidsdoorlichting. De stelselreview door de OESO wordt in de loop van volgend jaar afgerond. Dit onderzoek is gericht op het onderwijsstelsel in Nederland en gaat niet specifiek in op de beleidsdoelstellingen die in de beleidsdoorlichtingen worden geëvalueerd. De stelselreview van de OESO zal ons een waardevol beeld geven van het onderwijsstelsel in internationaal opzicht. Na afronding zal ik u de review toesturen.

Het derde punt is als volgt omschreven:

De brief maakt niet duidelijk of, en zo ja hoe, de met het beleid gemoeide uitgaven worden betrokken bij de beleidsdoorlichtingen en of er een relatie wordt gelegd tussen de uitgaven en beleid (doelmatigheid). Bovendien is onduidelijk in hoeverre de beleidsdoorlichtingen een beschouwing geven over de maatregelen die genomen kunnen worden ter verdere verhoging van de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het beleid en een beschrijving van beleidsopties indien er significant minder middelen (-/- 20%) beschikbaar zijn (artikel 3.2f en 3.2g RPE).

Conform de met de Kamer gemaakte afspraak in de RPE zal ik de met het beleid gemoeide uitgaven betrekken bij de beleidsdoorlichtingen en wordt een uitspraak gedaan over de relatie tussen de uitgaven en het beleid.

Aan de afspraak met de Kamer om beleidsopties te beschrijven indien er significant minder middelen beschikbaar zijn (-/- 20%), zal eveneens invulling worden gegeven.

In het laatste punt wordt aangegeven:

Onduidelijk is of naast de Auditdienst Rijk als auteur nog een andere onafhankelijke deskundige wordt betrokken bij de beleidsdoorlichtingen.

Er wordt momenteel gekeken of er gebruik kan worden gemaakt van andere onafhankelijke deskundigen zoals het Sociaal Cultureel Planbureau.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker

Naar boven