31 505
Technische aanpassing en actualisering van de Wet financieel statuut van het Koninklijk Huis

nr. 6
VERSLAG

Vastgesteld 27 juni 2008

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de indieners de gestelde vragen tijdig en genoegzaam zullen hebben beantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.

Inhoudsopgave Blz.

1. Inleiding 1

2. Reikwijdte van de wet 2

3. Berekeningswijze 2

4. Artikel I, onderdeel B 3

5. Artikel II, onderdeel C 4

1. Inleiding

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het onderhavige wetsvoorstel. Met de regering zijn deze leden van oordeel dat het nuttig is de Wet financieel statuut van het koninklijk huis (hierna: de wet) op een aantal punten aan te passen en te actualiseren. Deze leden onderschrijven dat het wetsvoorstel vooral een aantal technische aanpassingen bevat.

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het wetsvoorstel. Deze leden onder schrijven het doel van het wetsvoorstel dat deze leden zien als het moderniseren en het toekomstbestendig maken van de wet. Ook zien deze leden het als een goede stap in de richting van het transparanter maken van de kosten van het koninklijk huis. Toch hebben de leden van de PvdA-fractie enkele aanvullende vragen.

De leden van de fractie van de SP hebben met interesse kennis genomen van dit wetsvoorstel en hebben enkele vragen.

De leden van de VVD-fractie hebben met veel belangstelling kennis genomen van het wetsvoorstel. Deze leden zijn verheugd dat de regering dit wetsvoorstel heeft ingediend, omdat het een bijdrage levert aan een betere presentatie van de kosten van het koninklijk huis. Ook komt het, tezamen met alle nog in te lossen toezeggingen, de transparantie van de kosten van het koninklijk huis ten goede. Graag willen deze leden enkele opmerkingen maken en de regering een paar vragen voorleggen.

De leden van de PVV-fractie hebben kennis genomen van het wetsvoorstel.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden delen de constatering van de regering dat het noodzakelijk is het financiële statuut te herzien. Het is van belang dat deze regeling adequaat en op de huidige tijd is toegesneden.

2. Reikwijdte van de wet

Het aanpassen van de wet aan de ontwikkelingen van uiteenlopende aard, die zich sedert 1972 hebben voorgedaan, heeft de instemming van de leden van de VVD-fractie. Zeer wel overwogen vinden deze leden de gemaakte keuze om voor bepaalde omschreven situaties algemene voorzieningen in de wet op te nemen, met als gevolg dat er geen specifieke bepalingen meer over specifieke personen in de wet zijn te vinden. Denk aan de algemene voorziening die verbonden is aan de hoedanigheid van de Koning die afstand van het koningschap heeft gedaan respectievelijk de overlevende echtgenoot of echtgenote van een lid van het koninklijk huis dat een grondwettelijke uitkering ontvangt.

De leden van de PVV-fractie zouden graag van de regering willen weten waarop de inkomensbestanddelen van de leden van het koninklijk huis zijn gebaseerd. Zijn deze vergeleken met de inkomens van de overige vorstenhuizen in Europa, of slechts een voortzetting van de reeds bestaande praktijk?

Wat is precies de reden dat is gekozen voor de koppeling met het netto ambtelijk loon van de Vice-President van de Raad van State en hoe hoog is die stijging over de voorgaande jaren geweest? Is deze gemiddeld hoger, gelijk of lager geweest dan de stijgingen van de salarissen binnen de sector Rijk, zo vragen de leden van de PVV-fractie?

3. Berekeningswijze

De leden van de CDA-fractie erkennen dat met door de samenvoeging van de oude A- en B-component de persoonlijke levenssfeer van de Koning en genoemde leden van het koninklijk huis recht wordt gedaan. Toch hadden deze leden graag een steviger motivering gezien om tot samenvoeging van beide componenten te komen en verzoeken de regering deze alsnog te geven. Ook kunnen deze leden zich voorstellen dat het soms lastig is een precies onderscheid te maken tussen kosten vallend onder de nieuwe B-component en de kosten die samenhangen met het koningschap vallend onder artikel 3 van de wet. Kan de regering preciezer aangeven dan in de Memorie van Toelichting (MvT) hoe dit onderscheid wordt aangebracht.

De leden van de PvdA-fractie lezen dat de vergoeding voor niet-declarabele personeelskosten (de voormalige A-component) wordt samengevoegd met de vergoeding voor niet declarabele materiële kosten (de voormalige B-component). Samen vormen zij de nieuwe B-component van het voorgestelde artikel. Deze leden zouden graag willen weten of de personele kosten, die onder deze B-component vallen, gelijk blijven aan de huidige personeelskosten namelijk voor dat deel van het personeel dat hun instructie rechtstreeks van de Koning ontvangt en/of in de onmiddellijke omgeving van de Koning verkeren en voor wie het dienstverband zich grotendeels in de familiesfeer voltrekt. Welke personele functies worden als zodanig omschreven en welke niet?

De leden van de SP-fractie vragen waarom de regering ervoor heeft gekozen vast te houden aan het onderscheid tussen een A-component inkomensbestanddeel en een B-component niet-declarabele kosten. Waarom is niet gekozen voor één gezamenlijke component?

Graag ontvangen deze leden een nadere uiteenzetting over de herverdeling voor component B tussen de leden van het Huis van Oranje en de aangetrouwde leden.

Voorgesteld wordt om de huidige A- en B-component samen te voegen tot één component, te weten de nieuwe B-component. Graag krijgen de leden van de VVD-fractie een nadere motivering van dit voorstel. Waarom is besloten om de huidige systematiek niet te handhaven?

Voorgesteld wordt om de hoogte van de huidige A-component aan te passen aan de thans bestaande omstandigheden. De verhoging van de huidige A-component wordt gecompenseerd door een verlaging van de functionele declarabele kosten. De leden van de VVD-fractie vragen de regering nog eens nader in te gaan op de aard van de kosten, die straks vallen onder de nieuwe B-component en die kosten die behoren tot de functionele declarabele en de overige kosten. Is nu helder welke kosten onder de nieuwe B-component vallen en welke kosten onder de functioneel declarabele en overige kosten vallen? In hoeverre is in de toekomst nog een overloop mogelijk, zo vragen de leden van de VVD-fractie.

Het toekomstige B-component zal worden samengesteld uit de oude Aen B-componenten. Deze zullen voor de helft worden aangepast aan de lonen in het Rijk en de andere helft aan de consumentenprijsindex. Is het wellicht niet eenvoudiger om daarvoor één aanpassingsstructuur te volgen, zo stellen de leden van de PVV-fractie.

De leden van de PVV-fractie willen graag weten waarom de regering er niet voor heeft gekozen om specifieke uitkeringen mogelijk te maken mocht de vermoedelijke troonopvolger meerderjarige kinderen hebben? Hebben deze recht op een eigen inkomensbestanddeel of dienen zij in hun levensonderhoud te voorzien vanuit het inkomensbestanddeel van de ouder(s)?

Graag vernemen de leden van de SP-fractie waarom in het verleden 643 513 euro niet-declarabele kosten niet drukten op de begroting Huis der Koningin, maar op de begroting van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Hoe verklaart u de structurele tekorten op het huidige A-component van 653 513 euro, zo vragen de leden van de PVV-fractie. Kunt u aangeven of dit bedrag de komende jaren alsnog zal oplopen, of verwacht u dat voor de komende jaren dit bedrag, eenmaal gecompenseerd, gelijk zal blijven?

4. Artikel I, onderdeel B

Graag ontvangen de leden van de SP-fractie een nadere uiteenzetting over de hoogte van de verschillende uitkeringen die worden verleend na het overlijden van een lid van het koninklijk huis. Wat is de verklaring voor de verdubbeling van het bedrag voor de structurele uitkering van de weduwe van de overleden Koning voor respectievelijk een weduwe zonder minderjarige kinderen en met minderjarige kinderen?

5. Artikel II, onderdeel C

Artikel 3 bepaalt dat personele kosten die samenhangen met het koningschap worden bekostigd uit de begroting van het Rijk en worden gedeclareerd door tussenkomst van de minister-president bij de minister die het aangaat. Het is naar het oordeel van de leden van de CDA-fractie goed en vanzelfsprekend dat deze kosten worden voorzien van een accountantsverklaring. Ook juichen deze leden toe dat de kosten via de minister-president wordt gedeclareerd bij de vakdepartementen. Op deze wijze wordt beter zichtbaar wat de kosten zijn die verbonden zijn aan het Koninklijk huis. Hiermee wordt de verantwoording in de richting van de Staten-Generaal eenduidiger en dus beter controleerbaar. Deze leden waarderen de inspanningen om uiterlijk in 2010 met een volledig vernieuwd begrotingshoofdstuk voor het Koninklijk huis te werken.

De leden van de CDA-fractie hebben nog een enkele vraag over de wijze waarop afspraken worden gemaakt over de kosten, die wel of niet declareerbaar zijn. Het is buitengewoon ongewenst dat jaarlijks discussie ontstaat over vliegreizen van leden van het koninklijk huis of de koninklijke familie. Ook moet worden voorkomen dat eens gemaakte afspraken, zoals over het onderhoud van de Groene Draeck, zo ver naar de achtergrond verdwijnen dat hierover een maatschappelijke discussie ontstaat. Dat is schadelijk voor de reputatie van het koninklijk huis. Deze leden willen dan ook graag weten hoe en op welke wijze afspraken worden gemaakt over kosten die wel of niet declareerbaar zijn. Is de regering voornemens inzage te geven in deze afspraken, bijvoorbeeld bij de vernieuwing van het begrotingshoofdstuk dat het koninklijk huis betreft?

De leden van de PvdA-fractie zijn verheugd over het feit dat vanaf het begrotingsjaar 2010 een begrotingsartikel op in de begroting van het Huis der Koningin zal worden opgenomen voor alle kosten die thans nog worden gedeclareerd bij verschillende begrotingen «en zoveel als mogelijk ook voor de kosten die thans op begrotingen rechtstreeks worden gemaakt voor activiteiten die samenhangen met het koningschap» (p. 7, MvT). De leden van de PvdA-fractie zouden graag een toelichting willen hebben op de woorden «zoveel als mogelijk. Wanneer is dit niet mogelijk? Kan ook het begrip «activiteiten die samenhangen met het koningschap» nader worden gespecificeerd?

Is met dit wetsvoorstel, zo vragen de leden van de SP-fractie, verzekert dat declaraties altijd via de minister-president gaan, en niet meer via vakministers? Deelt de regering de opvatting van deze leden dat de minister-president daarmee verantwoordelijk wordt voor alle kosten?

Het nieuwe artikel 3 van de wet biedt de basis voor die kosten, die ten laste van de begroting van de desbetreffende ministeries komen. Het is goed dat deze kosten transparant worden gemaakt, zo merken de leden van de VVD-fractie op. De hier bedoelde uitgaven zullen worden geraamd in de begrotingen en in de financiële jaarverslagen van die ministeries worden verantwoord. De leden van de VVD-fractie vragen de regering uiteen te zetten hoe in dezen de ministeriële verantwoordelijkheid is geregeld, mede in relatie tot de specifieke verantwoordelijkheid van de minister-president. De leden van de fractie van de ChristenUnie constateren dat artikel 3 behelst dat declaraties vergezeld van een accountantsverklaring door tussenkomst van de minister-president worden gedaan bij de minister die het aangaat ten behoeve van de begroting waarvoor deze verantwoordelijk is. Deze leden vragen de regering naar de inhoudelijke invulling van deze «tussenkomst». Betekent dit dat de minister-president bepaalt welke kosten wel of niet bij andere ministeries kunnen worden gedeclareerd?

De voorzitter van de commissie,

Leerdam

De griffier van de commissie,

Van Leiden


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van Beek (VVD), Van der Staaij (SGP), De Pater-van der Meer (CDA), Van Bochove (CDA), Duyvendak (GL), Hessels (CDA), Gerkens (SP), Haverkamp (CDA), Leerdam (PvdA), voorzitter, De Krom (VVD), ondervoorzitter, Griffith (VVD), Boelhouwer (PvdA), Irrgang (SP), Kalma (PvdA), Schinkelshoek (CDA), Van der Burg (VVD), Brinkman (PVV), Pechtold (D66), Van Raak (SP), Thieme (PvdD), Kuiken (PvdA), Leijten (SP), Heijnen (PvdA), Bilder (CDA) en Anker (CU).

Plv. leden: Teeven (VVD), Van der Vlies (SGP), Van de Camp (CDA), Smilde (CDA), Van Gent (GL), Knops (CDA), Polderman (SP), Spies (CDA), Wolbert (PvdA), Aptroot (VVD), Zijlstra (VVD), Vermeij (PvdA), Van Gerven (SP), Heerts (PvdA), Çörüz (CDA), Remkes (VVD), De Roon (PVV), Van der Ham (D66), Van Bommel (SP), Ouwehand (PvdD), Timmer (PvdA), De Wit (SP), Kraneveldt-van der Veen (PvdA), Van Haersma Buma (CDA) en Cramer (CU).

Naar boven