31 500
Realisatie Nationaal Ruimtelijk Beleid

nr. 2
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 3 juli 2008

In de Samenwerkingsagenda Mooi Nederland (31 200 XI, nr. 84) heb ik samen met de minister van Economische Zaken en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit afspraken gemaakt met IPO en VNG over onze gezamenlijke inzet voor Mooi Nederland.

In deze brief geef ik u mede namens de minister van Economische Zaken en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit inzicht in de resultaten en de voortgang omtrent de afspraken in de Samenwerkingsagenda Mooi Nederland. Hierbij ga ik ook in op de stand van zaken over behoefteraming en planning van bedrijventerreinen, de borging van de SER-ladder en de uitbreiding van de rijksbufferzones. Ook geef ik u mede namens de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit reactie op uw vraag in het Algemeen Overleg Nota Ruimte van 24 april 2008 (29 435, nr. 208) over een SER-ladder voor natuur, vergelijkbaar met de SER-ladder voor bedrijventerreinen.

Met deze brief geef ik invulling aan de toezeggingen die ik heb gedaan bij de start van de Samenwerkingsagenda Mooi Nederland en tijdens het bovengenoemde Algemeen Overleg.

Tevens meld ik u dat ik momenteel het Innovatieprogramma Mooi Nederland ontwikkel. Innovatieve projecten die bijdragen aan een mooier Nederland kunnen in de jaren 2009 tot en met 2011 gebruik maken van de innovatieregeling. Over dit Innovatieprogramma wordt u na de zomer geïnformeerd.

1. VOORTGANG IN DE SAMENWERKINGSAGENDA MOOI NEDERLAND

Op 6 december 2007 hebben VROM, EZ, LNV, IPO en VNG, als samenwerkingspartners, hun inzet voor Mooi Nederland verwoord in een agenda van samenwerkingsafspraken, de zogenaamde Samenwerkingsagenda Mooi Nederland. De samenwerkingsafspraken zijn te beschouwen als instrument voor de uitvoering van het ruimtelijke beleid. De afspraken gaan over alle ruimtelijke beleidsthema’s die een rol spelen in de aanpak van de verrommeling van het open landschap en zuinig ruimtegebruik van Nederland. De uitkomsten van de afspraken zijn ook van belang voor de invulling van de rijkssturing onder de nieuwe Wro en de uitwerking van de Agenda Landschap waar IPO en VNG ook bij betrokken zullen zijn.

De Samenwerkingsagenda Mooi Nederland is in januari 2008 aangeboden aan de Tweede Kamer en is met de Kamer besproken in het Algemeen Overleg Nota Ruimte van 24 april 2008. Daarbij is afgesproken de Kamer in juni 2008 over de uitwerking van de Samenwerkingsagenda en de uitkomsten tot nu toe te berichten. De uitkomsten zoals hierna verwoord zijn besproken met IPO en VNG in het Bestuurlijk Overleg Ruimte van 12 juni 2008, waarbij afspraken zijn gemaakt over vervolg en actualisering van de Samenwerkingsagenda.

Gezamenlijk is geconstateerd dat de Samenwerkingsagenda Mooi Nederland een effectief instrument is: via de afspraken werken de partners gezamenlijk aan de realisatie van het ruimtelijk beleid. Daarom continueren we de agenda. In het najaar 2008 stuur ik u een geactualiseerde Samenwerkingsagenda toe.

Achtereenvolgens wordt ingegaan op onderdelen van de Samenwerkingsagenda.

1.1. Ruimte voor Verstedelijking

VROM, IPO en VNG hebben afgesproken om te streven naar bestuurlijke afspraken in 2009 over duurzame verstedelijking voor de periode 2010–2020. Zoals in het «Actieplan woningproductie» is aangegeven heb ik met de minister voor Wonen, Wijken en Integratie besloten tot een integrale aanpak van deze verstedelijkingsafspraken. Tussen het rijk en de betrokken stedelijke regio’s worden afspraken gemaakt over woningbouw, groen, duurzaam ruimtegebruik, binnenstedelijk bouwen, milieuaspecten, voorzieningen, infrastructuur en openbaar vervoer. Daarbij wordt een relatie gelegd met het MIRT en de reactie op de motie van Heugten (TK 2007–2008, 31 200, nr. 121) over de ruimtelijke investeringsagenda.

1.2. Bedrijventerreinen

Het bedrijvenbeleid staat vol in de schijnwerpers bij provincies en gemeenten. Ik zie goede voorbeelden van provincies die werken aan ruimtelijke kwaliteit op bedrijventerreinen. Om meer inzicht te krijgen in de mogelijke oplossingen die de ruimtelijke kwaliteit op bedrijventerreinen kunnen vergroten hebben de minister van Economische Zaken en ik vijf pilots geselecteerd, die als proeftuin en voorbeeldfunctie zullen fungeren. De pilots zijn:

1. Het sterrensysteem van de provincie Overijssel;

2. Het bedrijventerrein Zutphen De Mars waar het gaat om herstructurering en ruimtewinst;

3. SER-ladder op kavelniveau in Oss en provincie Noord-Brabant;

4. Regionale afstemming via segmentering en nieuwe inpassing in Groningen-Assen;

5. Zaans proeflokaal in Zaanstad waar het gaat om functiemenging.

Met deze pilots hoop ik provincies en gemeenten te stimuleren om de kwaliteit op en van bedrijventerreinen te verbeteren.

1.2.1. Afspraken over behoefteraming en planning

In onze brief van 6 december 2007 (TK 29 435, nr. 73), «Agenda voor 2008–2009 herijking bedrijventerreinen», geeft het kabinet aan dat voor de behoefteraming voor bedrijventerreinen tot 2020 uitgegaan wordt van een midden-scenario. Dit betekent dat de landelijke behoefteraming voor bedrijventerreinen moet aansluiten op de raming in het Welvaart en Leefomgevingsscenario (WLO) Transatlantic Market. Voorheen werd het hoge druk scenario als uitgangspunt gehanteerd. De keuze voor het Transatlantic Market scenario dient als extra prikkel om op decentraal niveau zuinig om te gaan met de schaarse ruimte. Dit scenario is echter niet één op één door te vertalen naar provinciale cijfers. Demografische ontwikkelingen en (provinciale) economische ambities kunnen zorgen voor afwijkende cijfers.

Ik constateer samen met IPO en VNG dat de meeste provincies inmiddels werken aan het opstellen van realistische behoefteramingen die mede gebaseerd zijn op de uitgangspunten zoals beschreven in onze brief over de herijking van de bedrijventerreinenaanpak. De aanpak van de behoefteraming verschilt tussen provincies: sommige provincies gebruiken de Bedrijfslocatiemonitor (BLM) voor het ramen van hun behoefte, anderen extrapoleren de trend uit het verleden naar de toekomst. De verschillen tussen provincies geven naar ons idee reden voor een verschil in aanpak. Ik zie dan ook geen rol voor het rijk om te streven naar een uniforme ramingsmethodiek. De rol van het rijk is het zorgen voor een realistische landelijke raming op basis van het Transatlantic Market scenario waarbinnen de provinciale maatwerkramingen passen. In de brief van 6 december 2007 hebben we aangegeven hierover afspraken te maken per provincie. Bij het maken van afspraken over de behoefteraming baseren we ons op een kwantitatieve analyse met aandacht voor de economische ambitie, de segmentering, de relatie met de herstructureringsopgave en de ruimtelijke planning van bedrijventerreinen. In zijn algemeenheid constateer ik dat het bedrijventerreinenbeleid van provincies volop in beweging is gekomen.

Het komen tot afspraken tussen de individuele provincies en het rijk blijkt meer tijd te kosten dan oorspronkelijk gedacht. Redenen hiervoor zijn:

– Voor de kwaliteit en het draagvlak van de afspraken is het van belang dat voldoende tijd en aandacht besteed kan worden aan het afstemmen van de behoefteramingen met gemeenten en regio’s;

– Er moet aandacht zijn voor lopende planprocessen. Zo zijn veel provincies nu volop bezig met het opstellen van structuurvisies in het kader van de invoering van de Nieuwe Wet op de Ruimtelijke Ordening. In dit planproces worden ook nieuwe behoefteramingen voor bedrijventerreinen gemaakt. Een aantal provincies heeft de ramingen al afgerond, terwijl een aantal andere provincies nog aan het begin staat. In de reguliere rol van het rijk bij deze processen houden we ook een vinger aan de pols;

– Daarnaast zijn de conclusies en aanbevelingen van de taskforce (her)ontwikkeling bedrijventerreinen, onder voorzitterschap van de heer Noordanus, en het tussen Rijk en provincies gesloten bestuursakkoord relevant voor de te maken afspraken per provincie.

Tijdens het bestuurlijk overleg met IPO en VNG hebben wij gezamenlijk geconcludeerd dat voor het maken van goede en gedragen afspraken de planning van juni 2008 niet haalbaar is. In het najaar 2008 bespreken wij de tussenresultaten en bestuurlijke knelpunten en bepalen op welk moment we de bestuurlijke afspraken per provincie ondertekenen. Over het nieuwe tijdspad en de stand van zaken informeer ik u in het najaar 2008.

1.2.2. Borging SER-ladder

In de Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid die u recentelijk heeft ontvangen, is ten aanzien van de bundeling van verstedelijking en economische functies aangegeven dat «Bij de verdere operationalisering van het kader ten aanzien van de optimale benutting van bestaand bebouwd gebied er nog keuzen kunnen en moeten worden gemaakt over de wijze van borgen (AMvB Ruimte of Bro) en de wijze van motiveren (SER-ladder of anders)». Daarbij is ook expliciet verwezen naar de Samenwerkingsagenda Mooi Nederland van IPO en VNG, de minister van Economische Zaken en mijzelf, waarin afspraken zijn aangekondigd over de borging van de SER-ladder voor bedrijventerreinen.

IPO en VNG hebben in een gezamenlijk position paper hun standpunt bepaald over de toepassing en borging van de SER-ladder ten behoeve van doorwerking in eigen regels en plannen van provincies en (samenwerkende) gemeenten. Het standpunt wordt gedragen door het bedrijfsleven. De toepassing van de SER-ladder maakt onderdeel uit van de afspraken die ik met de provincies maak over de behoefteraming en planning.

Uit een inventarisatie bij provincies is gebleken dat borging van de SER-ladder divers wordt vormgegeven. Ik ben daarom, met de minister van Economische Zaken, van mening dat uniforme borging van de toepassing van de SER-ladder voor bedrijventerreinen op nationaal niveau nodig is, binnen en buiten het bestaand bebouwd gebied. Dit betekent dat wij in een AMvB de SER-ladder als wijze van motivering zullen opnemen voor de aanleg van nieuwe bedrijventerreinen. Dit sluit ook aan bij het voorstel van het IPO om de SER-ladder te borgen in een AMvB.

1.2.3. Financiële en niet-financiële instrumenten

Dit voorjaar heb ik de Taskforce (her)ontwikkeling bedrijventerreinen, onder voorzitterschap van de heer Noordanus, ingesteld. Het eind mei geplande advies van de Taskforce wordt, zoals reeds aan u is gemeld, dit najaar met een kabinetsreactie naar de Kamer gestuurd.

In de Samenwerkingsagenda was voorzien in een actie om het bestaande instrumentarium te inventariseren op mogelijkheden om herstructurering te versnellen, knelpunten in de regelgeving voor herstructurering en functiemenging alsmede mogelijkheden om de kwaliteit van nieuwe terreinen te verbeteren. Inmiddels is gebleken dat de Taskforce deze onderwerpen ook zal behandelen in het advies. Om die reden ga ik in de kabinetsreactie op het advies van de Taskforce Noordanus ook in op eventuele aanvullende acties inzake het niet-financiële instrumentarium.

1.2.4. Kennis en ondersteuning

Op initiatief van de VNG worden de mogelijkheden verkend voor een kenniscentrum dat zorgt voor de benodigde kennisopbouw en -uitwisseling rondom herstructurering van bedrijventerreinen en ruimtelijke kwaliteit. De resultaten worden direct na de zomer verwacht. Op grond van deze verkenning zullen partijen in september 2008 vervolgens besluiten over de eventuele oprichting van het kenniscentrum.

1.3. Landschappen

1.3.1. Nationale Landschappen

Conform de Samenwerkingsagenda is een tussentijdse beoordeling van de uitvoering van het ruimtelijk beleid voor Nationale Landschappen verricht. De belangrijkste conclusies zijn:

– De provincies hebben veel werk verricht, maar om het beleid voor Nationale Landschappen te realiseren moet nog een aantal stappen gezet worden;

– Het Nationale Landschappenbeleid heeft nog onvoldoende betekenis bij ruimtelijke afwegingen op lokaal niveau; de kernkwaliteiten werken nog onvoldoende door naar bestemmingsplannen;

– De verantwoordelijkheidsverdeling behoeft verheldering en het rijk dient het nationaal belang eenduidig te verwoorden.

De samenwerkingspartners onderschrijven in grote lijnen de voorlopige conclusies van de tussentijdse beoordeling van de ruimtelijk beleidsuitvoering voor Nationale Landschappen en zien deze als een goede basis voor vervolgafspraken. In het Bestuurlijk Overleg Ruimte is afgesproken de concrete verschilpunten tussen rijk en provincies in de uitwerking van kernkwaliteiten naar de provinciale beleidskaders te benoemen en in een volgend overleg te bespreken.

De volgende vervolgstappen zijn afgesproken:

– Het rijk definieert nader wat zij van nationaal belang acht en geeft richting aan de verdere beleidsuitwerking via het ter beschikking staande instrumentarium van de nieuwe Wro; Nationale Landschappen zullen dan ook onderdeel uitmaken van de op te stellen AMvB Ruimte;

– Het rijk en de provincies werken gezamenlijk aan het verder operationaliseren en planologisch borgen van de kernkwaliteiten. De provincies hebben het voortouw bij het uitwerken van de kernkwaliteiten. Dit moet leiden tot een eenduidiger toepassing van de kernkwaliteiten als beoordelingskader voor ruimtelijke afwegingen;

– Rijk, provincies en gemeenten stimuleren een brede kwaliteitsdiscussie met de verschillende actoren rond de Nationale Landschappen;

– In 2009 wordt een start gemaakt met een integrale beleidsevaluatie van de Nationale Landschappen. Deze evaluatie zal vervolgens een rol spelen bij de midterm-review van het Investeringsbudget Landelijk gebied (ILG) welke in 2010 wordt afgerond.

Medio 2009 beoordelen rijk, provincie en gemeenten of de voorgenomen vervolgstappen het beoogde effect sorteren.

1.3.2. Structuurvisie voor de snelwegomgeving

In de Samenwerkingsagenda is afgesproken gebiedsgerichte workshops uit te voeren voor de 12 potentiële nationale snelwegpanorama’s, waarbij alle betrokken overheden zijn uitgenodigd. Deze workshops zijn uitgevoerd. In het najaar wordt de structuurvisie Snelwegomgeving aan de Kamer voorgelegd. Met deze structuurvisie wordt ingezet op meer ruimtelijke kwaliteit in de snelwegomgeving. Binnen de snelwegomgeving wordt specifiek aandacht geschonken aan de zogenaamde snelwegpanorama’s als kwetsbare uitzichten over kwalitatief hoogwaardige landschappen. Het rijk selecteert in de structuurvisie een aantal snelwegpanorama’s van nationaal belang. De provincies krijgen het primaat voor de uitwerking en uitvoering van beleid voor de nationale snelwegpanorama’s binnen de kaders van het beleid voor de Nationale Landschappen.

1.3.3. Rijksbufferzones

In de Samenwerkingsagenda Mooi Nederland is afgesproken dat IPO, VNG en rijk samen de opgave voor de bufferzones formuleren. Hiervoor is een nadere uitwerking van het te hanteren ruimtelijk regime en visievorming op de ontwikkeling van deze zones nodig. Daarnaast is afgesproken dat een gebiedsaanpak voor de verschillende bufferzones wordt gestimuleerd. De provincie Noord-Holland is voornemens om samen met VROM in de tweede helft van 2008 te gaan werken aan gebiedsvisies en ontwikkelingsstrategieën voor de drie bufferzones in die provincie. Hiermee kunnen ook andere provincies geïnspireerd worden om verder aan de slag te gaan met de transformatieopgave naar recreatie voor de rijksbufferzones.

De behoefte aan groene ruimte in en nabij de stad om te ontsnappen aan de stedelijke drukte en om in te kunnen ontspannen is evident. De druk vanuit de steden op de schaarse groene ruimte neemt nog steeds toe, ook buiten de Randstad. Daarom onderzoekt het kabinet of uitbreiding van het aantal groene open gebieden dat benoemd is om stedelingen recreatiemogelijkheden te bieden gewenst is en op voldoende draagvlak kan rekenen.

Voor de selectie van deze gebieden zijn de volgende criteria in beeld:

– ligging in een stedelijk netwerk;

– signalering van een recreatieopgave;

– dreiging van verdwijning van open groene ruimte nabij steden door verstedelijkingsdruk.

Op basis van deze criteria worden gebieden geselecteerd waarvoor wordt verkend of een aanwijzing als rijksbufferzone meerwaarde heeft. Deze gebieden worden in de Agenda Landschap benoemd. In contact met provincie Gelderland is reeds duidelijk geworden dat de provincie bereid is samen met het rijk de aanwijzing van het gebied tussen Arnhem en Nijmegen als nieuwe rijksbufferzone te verkennen.

Aan het eind van het jaar wordt door het kabinet een besluit genomen over de uitbreiding van aantal en omvang van de rijksbufferzones. Bij een besluit tot uitbreiding is het nodig dat ook voor de nieuwe gebieden voorzien wordt in een ruimtelijk kader en middelen voor de ontwikkeling van die gebieden.

1.3.4. Uitleglocaties in waardevolle landschappen

Deze actie betreft het in beeld brengen door de provincies van de afwegingsargumenten uit vigerende provinciale beleidskaders voor de keuze van grootschalige verstedelijkingslocaties nabij Nationale Landschappen voor de periode tot circa 2015 à 2020. De uitkomsten worden in het najaar van 2008 verwacht. Dan zal gezamenlijk bezien worden of en in hoeverre op basis van deze inventarisatie en de status van de verschillende plannen nadere afspraken moeten worden gemaakt.

1.4. Sanering ongewenste verstening

1.4.1. Plancapaciteit

Afhankelijk van urgentie en verwachte omvang van verrommeling en het effect daarvan op gebiedskwaliteiten pakken provincies de inventarisatie van plancapaciteit op eigen wijze op, al dan niet in reeds lopende trajecten. In het kader van de Samenwerkingsagenda richten de provincies zich in de uitvoering op de waardevolle landschappen in de ruimtelijke hoofdstructuur. De inventarisatie, die eind 2008 gereed is, zal een beeld geven van welke aanvullende inzet nodig is en in hoeverre de beoogde planschaderisico-analyse aanleiding geeft tot garantstelling voor eventueel te leiden planschade.

1.4.2. Stimulering sanering ongewenste bebouwing

De provincies inventariseren momenteel de eventuele tekorten in de aanpak van de sanering van ongewenste bebouwing (waaronder verspreid glas). Onderzocht wordt in hoeverre bij inzet van ruimte voor ruimte regelingen voor deze aanpak belemmeringen zoals op gebied van fiscaliteiten en staatssteun een rol spelen. Tevens wordt onderzocht welke rol het rijk hierbij kan spelen om belemmeringen weg te nemen. Vanuit de Samenwerkingsagenda Mooi Nederland wordt Greenports Nederland gevraagd welke rol zij vanuit de verschillende sectoren kunnen spelen bij deze afspraak.

1.5. Ruimtelijke kwaliteit

1.5.1. Ruimtelijke kwaliteit

Voor de projecten met Nota Ruimte-budget wordt vraaggericht een kwaliteitsteam ingezet.

Rond de zomer verschijnt het advies van de VROM-raad over ruimtelijke kwaliteit. In het advies zal de VROM-raad aanbevelingen doen over het functioneren van de gehele kwaliteitsketen.

Momenteel ontwikkel ik een Innovatieprogramma Mooi Nederland. Dit gaat in 2009 van start. Over het Innovatieprogramma wordt de Kamer na de zomer geïnformeerd. De onder het programma vallende Innovatieregeling gaat initiatieven ondersteunen waarin op innovatieve wijze verrommeling wordt tegengegaan en de kwaliteit van het landschap wordt versterkt. Een kennis- en leerprogramma zal generieke lessen uit de voorbeeldprojecten breder verspreiden.

1.5.2. Ruimtelijke kwaliteit en cultuur

De ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit, IPO, VNG en ik hebben afspraken gemaakt in het kader van de programmering van de uitvoering van de «Visie architectuur en ruimtelijk ontwerp» en het vervolg op het Actieprogramma Ruimte en Cultuur over het effectief verbinden van programma’s betreffende cultuur en ruimte. IPO bereidt met de provincies de instelling van een provinciaal platform voor ruimtelijke kwaliteit voor. De architectuurvisie «Een cultuur van ontwerpen» is in juni door de Ministerraad vastgesteld. Met IPO en VNG worden afspraken gemaakt over de uitvoering.

1.6. Windenergie

Het rijk, IPO en VNG en koepel- en brancheorganisaties hebben op 30 januari 2008 het Plan van Aanpak Windenergie bekrachtigd.

Conform het plan van aanpak zijn verkenningen uitgevoerd naar:

• Hoeveelheid projecten in de pijplijn en mogelijke knelpunten bij realisatie;

• Een ruimtelijk lange termijn perspectief;

• Mogelijkheden tot vergroten van draagvlak en betrokkenheid bij windenergie.

Door Bosch en Van Rijn is onderzoek uitgevoerd naar projecten in de pijplijn. Informatie voor dit onderzoek is aangeleverd door gemeenten, provincies en projectontwikkelaars. Uit het onderzoek blijkt dat er een groot potentieel aan projecten ligt. Met projecten wordt bedoeld de nog niet vergunde projecten in de provinciale BLOW lijst van 2007, projecten van projectontwikkelaars met grondposities die de gemeente of provincie over het plan heeft geïnformeerd en locaties van gemeenten die nadrukkelijk zijn opgenomen in haar beleid. Uit het onderzoek blijkt echter ook dat onder huidige condities slechts 36% van het potentieel wordt gerealiseerd. Belangrijkste reden hiervoor is grote weerstand op lokaal niveau en daardoor onvoldoende politiek-bestuurlijk draagvlak.

Ook technische beperkingen zoals radar, ecologie, veiligheid en geluid vormen vaak een belemmering bij projecten. Hier lopen momenteel onderzoeken naar. Hier wordt u in het najaar 2008 over geïnformeerd.

Voor wat betreft het lange termijn perspectief hebben vertegenwoordigers van overheden, marktpartijen en milieubeweging in de vorm van een atelier nagedacht over het beleid voor windenergie op lange termijn. Voor wat betreft gedachtevorming werd aangesloten bij het advies van de rijksadviseur voor het landschap die voorstelt om voor de lange termijn te komen tot concentratiegebieden en vides (gebieden waar geen windmolens). Dit zal leiden tot een minder verrommeld landschap. In de ateliers is van gedachten gewisseld over locatiekeuzen, inrichting en beleid. Het atelier heeft vooral input opgeleverd voor het vervolgproces. De eerste stap hierin is het ontwerpend onderzoeken van een viertal studiegebieden.

Voor wat betreft vergroten van draagvlak en betrokkenheid hebben de verkenningen opgeleverd dat individuele projecten moeten geholpen kunnen worden door een «taskforce». Daarnaast moet meer en breder gecommuniceerd worden over nut en noodzaak van windenergie en is nader onderzoek nodig naar andere vormen van participatie.

In het Bestuurlijk Overleg Ruimte van 12 juni is afgesproken dat ik op zo kort mogelijke termijn overleg zal voeren met de minister van Defensie om duidelijkheid te verschaffen over de oplossing van problemen rond de radar in relatie tot windenergie. Tevens is afgesproken dat ik in overleg met de minister van Economische Zaken en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit aangeef wat de rol en verantwoordelijkheden van het rijk zullen zijn voor de lange termijn en wie het aanspreekpunt is. Dit bespreek ik met IPO en VNG in een volgend Bestuurlijk Overleg Ruimte.

Daarnaast is afgesproken dat het IPO per brief wordt verzocht in overleg met de provincies en gemeenten aan te geven over welke ambitie zij bereid is met het rijk een resultaatgerichte inspanningsverplichting aan te gaan, op welke termijn en onder welke condities. Daarnaast verzoek ik de provincies hun ambities voor windenergie voor de langere termijn aan te geven. Daarmee ontstaat zicht op de realisatie van de kabinetsdoelen voor 2011 en de mogelijkheden voor doorgroei na 2011. In het najaar worden vervolgens afspraken gemaakt over de realisatie van windenergie en de verantwoordelijkheden daarin. Deze afspraken vervangen de BLOW-afspraken.

1.7. Uitwerking en voortgangsbewaking

Tijdens regelmatig overleg bewaken we gezamenlijk, als partners van de Samenwerkingsagenda, het nakomen van de afspraken.

2. SER-LADDER VOOR NATUUR

De SER-ladder stamt uit het SER-advies bij de Nota Ruimtelijk Economisch Beleid (1999) en is bedoeld om rode ontwikkelingen (stedelijke functies als woningbouw en bedrijventerreinen) te beoordelen op de noodzaak van extra ruimtebeslag en om de groene ruimte (natuur en landelijk gebied) te beschermen.

Het gaat er daarbij om dat de verschillende ruimtelijke mogelijkheden zorgvuldig worden afgewogen en optimaal worden benut. De ladder bestaat uit drie afwegingsstappen en is bedoeld als hulpmiddel bij de besluitvorming. De SER-ladder vereist dat een ruimtelijke afweging in deze volgorde plaatsvindt:

1. een optimaal gebruik van de beschikbare (of door herstructurering beschikbaar te maken) ruimte;

2. de mogelijkheden om door meervoudig ruimtegebruik de ruimteproductiviteit te verhogen;

3. aanleg van nieuwe terreinen, waarbij relevante waarden en belangen in een gebiedsgerichte aanpak goed worden afgewogen.

De vraag is of het toepassen van de SER-ladder op de aanleg van nieuwe natuur een meerwaarde heeft. Om die vraag te beantwoorden geef ik hieronder aan wat de SER-ladder betekent als hij in de context van het natuurbeleid wordt bezien.

1. een optimaal gebruik van de beschikbare (of door herstructurering beschikbaar te maken) ruimte

Bij bedrijventerreinen kan de opgave voor hectares verminderen door oude, niet meer functionerende bedrijventerreinen op te knappen en opnieuw in gebruik te nemen. De opgave op het gebied van natuur komt voort uit de doelstelling – en inmiddels is dat een internationale afspraak – om de achteruitgang van de biodiversiteit een halt toe te roepen. Essentieel in het bereiken van die doelstelling is het realiseren van een netwerk van natuurgebieden. De opgave die daaruit voortkomt is tweeledig. Ten eerste moet in veel bestaande natuurgebieden geïnvesteerd worden om de gewenste natuurkwaliteit en de daarmee samenhangende milieu-, water- en ruimtelijke condities te realiseren. Als de vergelijking wordt gemaakt met bedrijventerreinen kunnen deze ingrepen gezien worden als een «herstructurering» van het natuurterrein, waardoor het beter gaat functioneren.

Zo beschouwd wordt deze sport van de SER-ladder dus al toegepast in het natuurbeleid. Maar alleen investeren in de bestaande natuur is niet voldoende om de doelstelling te bereiken. Een goed functionerend natuurnetwerk vraagt daarnaast een uitbreiding van het areaal natuur. Ruimtebeslag voor nieuwe natuur dus.

2. de mogelijkheden om door meervoudig ruimtegebruik de ruimteproductiviteit te verhogen

Uitgangspunt in het natuurbeleid is dat natuurgebieden zoveel mogelijk toegankelijk zijn voor recreatief medegebruik, tenzij dat gebruik zich niet verdraagt met de nagestreefde of aanwezige natuurwaarden. Verreweg het grootste deel van de natuurgebieden is dan ook goed toegankelijk via wegen en paden voor wandelen, fietsen, kanoën, en allerlei andere vormen van natuurgerichte openluchtrecreatie. Sommige delen zijn zelfs geheel vrij toegankelijk, dus ook buiten wegen en paden. Ook andere belangrijke maatschappelijke functies worden met natuur gecombineerd, zoals militaire oefenterreinen en drinkwaterwinning.

Een bekende vorm van meervoudig ruimtegebruik is agrarisch natuurbeheer: op grond met een agrarische bestemming voert een boer een bedrijfsvoering waarin hij zich tevens richt op de instandhouding of ontwikkeling van natuurwaarden.

Ook de tweede sport van de SER-ladder wordt dus al toegepast op natuurgebieden.

3. aanleg van nieuwe terreinen, waarbij relevante waarden en belangen in een gebiedsgerichte aanpak goed worden afgewogen

De lokalisering van nieuwe natuur is een taak van provincies. Het is dus ook aan hen om het proces van totstandkoming van hun ruimtelijke plannen zodanig vorm te geven dat alle relevante waarden en belangen worden meegewogen. Mijn ervaring is dat de provincies daarin zorgvuldig te werk gaan en de relevante maatschappelijke partijen in een gebied bij hun planvorming betrekken.

Voor de realisatie van nieuwe natuur wordt deels grond aangekocht en worden deels overeenkomsten voor agrarisch en particulier natuurbeheer gesloten. Uitgangspunt bij zowel grondverwerving als het sluiten van beheersovereenkomsten is vrijwilligheid van de betrokken grondeigenaren.

Zowel in de planvorming als in de realisatie van nieuwe natuurterreinen wordt dus mijns inziens ook de derde sport van de SER-ladder toegepast.

Gezien het bovenstaande concludeer ik dat de denklijn die met de SER-ladder voor ruimteclaims vanuit stedelijke functies wordt gehanteerd, op dit moment ook al wordt toegepast op de aanleg van natuur. Daarom lijkt het mij overbodig om een aparte SER-ladder voor de aanleg van nieuwe natuur op te stellen.

De minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. M. Cramer

Naar boven