nr. 9
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 9 maart 2009
Door middel van deze brief wil ik uitvoering geven aan twee toezeggingen
die ik heb gedaan tijdens de behandeling van wetsvoorstel Wijziging van de
Wet op de omzetbelasting 1968, de Wet op de accijns en de Wet op de verbruiksbelastingen
van alcoholvrije dranken en van enkele andere produkten in verband met Richtlijn
nr. 2007/74/EG van de Raad van de Europese Unie van 20 december 2007
(PbEU L 346) (Implementatie aanpassing reizigersvrijstelling) met Kamerstuknummer
31 493.
Het gaat om de toezegging die ik deed aan de heer Weekers, om uw Kamer
op de hoogte te stellen van de invulling van de implementatie van de reizigersvrijstelling
in andere landen. Daarbij gaat het erom hoe de lidstaten gebruik maken van
de nationale beleidsvrijheid. U treft als bijlage een door de Europese Commissie
opgesteld memo met een overzicht van invulling van de implementatie aan.1 Daarin worden de landen opgesomd die gebruik maken van
de mogelijkheden in de volgende artikelen van Richtlijn 2007/74:
• artikel 8, eerste lid: lagere vrijgestelde hoeveelheden voor tabak;
• artikel 8, tweede lid: lagere hoeveelheden voor reizigers over
zee of land;
• artikel 13: gereduceerde bedragen of hoeveelheden voor grensbewoners
(sub a), grensarbeiders (sub b), personeel op grensoverschrijdend vervoer
(sub c), of een combinatie van deze;
• artikel 7, tweede lid: gereduceerd bedrag voor reizigers jonger
dan vijftien jaar;
• artikel 14: niet heffen van accijns of BTW als het verschuldigde
bedrag lager is dan € 10;
• artikel 15: afronding van niet-Euro munteenheden.
In het door de Europese Commissie opgestelde memo wordt nog verzocht het
overzicht te controleren. Het is echter niet mijn verwachting dat daaruit
nog wijzigingen voortvloeien.
Ten tweede heb ik aan de heer Omtzigt toegezegd om in te gaan op de mogelijkheid
voor toeristen van buiten de EU om BTW-vrij aankopen te doen in Europa. Daarbij
gaat het om de verschillende invulling door de lidstaten, die invloed kan
hebben op de concurrentiepositie van de toeristische sector.
Daarover kan ik het volgende zeggen. In de BTW-richtlijn 2006/112 is een
regeling opgenomen die reizigers van buiten de EU het recht geeft de BTW over
in een lidstaat aangekochte goederen terug te vragen in die lidstaat wanneer
zij die goederen in hun persoonlijke bagage meenemen naar hun persoonlijke
verblijfplaats buiten de EU. De regeling is nader uitgewerkt in de nationale
regels van de lidstaten.
De lidstaten mogen van BTW-richtlijn 2006/112 alleen teruggaaf verlenen
aan een reiziger die niet in de EU is gevestigd. Verder moeten de aangekochte
goederen naar een plaats buiten de EU worden vervoerd voor het einde van de
derde maand volgende op die waarin de levering plaatsvond. Tot slot stelt
de richtlijn als voorwaarde dat het totale bedrag van de levering, inclusief
BTW, hoger moet zijn dan € 175.
Wat betreft de laatste voorwaarde staat de richtlijn het de lidstaten
evenwel toe een lager bedrag dan € 175 als drempel te hanteren.
In Nederland gold daarbij eerder een drempel van € 136. Dit bedrag
is met ingang van 1 september 2006 verlaagd naar € 50. Voor
die verlaging was in het verleden een aantal keren gepleit vanuit de toeristische
sector.
Andere lidstaten hanteren een lager of hoger drempelbedrag. Zo bedraagt
dit in Duitsland en het Verenigd Koninkrijk nul, in België € 125
en in Frankrijk € 175.
Er zijn geen cijfers bekend die er in het bijzonder op wijzen dat toeristen
van buiten de EU meer aankopen doen in lidstaten met lagere drempelbedragen
dan in lidstaten met hogere drempelbedragen.
In dit verband zij nog opgemerkt dat in het BTW-Comité, dat raadgevend
is voor de toepassing van de communautaire bepalingen inzake de BTW, tijdens
de vergadering van 8 december 2008 nog door de lidstaten over deze regeling
is gesproken. Daarbij is niet gebleken dat de lidstaten betekenisvol verschillen
over de uitvoeringsmodaliteiten ervan.
De staatssecretaris van Financiën,
J. C. de Jager