nr. 16
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 6 juli 2009
Afgelopen maand heeft in diverse media berichtgeving gestaan over de heffing
van energiebelasting (EB) bij studentenhuisvesting. De vaste commissie voor
Financiën van uw Kamer heeft mij verzocht in een brief te reageren op
deze berichten. Tevens heeft de minister voor Wonen, Wijken en Integratie
(WWI) in het AO studentenhuisvesting (d.d. 2 juni 2009) (kamerstuk 31 700
XVIII, nr. 85) toegezegd dat uw Kamer wordt geïnformeerd over de stijging
van servicekosten bij studenten in verband met energielevering. Naar aanleiding
hiervan deel ik u het volgende mede.
In de berichtgeving over de heffing van EB bij studenten is regelmatig
opgemerkt dat de wet die de EB mogelijk maakt tot doel heeft dat bedrijven
bewuster met hun energieverbruik omgaan. Het doel van de in de Wet belastingen
op milieugrondslag opgenomen EB is echter veel breder. Naast het hoofddoel,
het verwerven van algemene middelen, heeft de EB tot doel CO2-emissies te
verminderen en het verbruik van energie terug te dringen bij zowel huishoudens
als bedrijven. Dit geldt ook voor een huishouden dat uit studenten bestaat.
Het uitgangspunt van de EB is dat de belastingheffing plaatsvindt in de
laatste schakel, bij de levering aan de verbruiker. De gedachte daarbij is
dat elk (studenten-)huishouden en elk bedrijf door deze financiële prikkel
wordt gestimuleerd tot energiebesparing. Hiertoe wordt per aansluiting van
een onroerende zaak1 op een Nederlands distributienet
EB geheven over de levering van elektriciteit of aardgas via die aansluiting
aan de verbruiker. Het van toepassing zijnde EB-tarief hangt samen met de
geleverde hoeveelheid, waarbij een degressief schijventarief wordt doorlopen
(voor de eerste hoeveelheid geldt het hoogste tarief, voor de volgende hoeveelheden
geldt telkens een lager tarief).
Degene die de levering verricht is belastingplichtig. Dat kan de energieleverancier
zijn, maar ook een doorleverancier zoals de aanbieder van studentenhuisvesting
of de exploitant van een winkelcentrum. De leverancier rekent
de EB vervolgens door aan de verbruiker via de energierekening of de servicekosten.
Wie de energie levert (een energieleverancier of een doorleverancier)
zou niet tot een verschil in behandeling moeten leiden. Uit controles van
de Belastingdienst is echter naar voren gekomen dat sommige aanbieders van
studentenhuisvesting die belastingplichtig zijn voor de EB, de regelgeving
niet goed uitvoeren, waardoor minder EB betaald wordt dan op grond van de
Wbm verschuldigd zou zijn. Dit heeft tot gevolg dat de servicekosten te laag
worden vastgesteld. Inmiddels wordt dit gecorrigeerd, hetgeen de stijging
van de servicekosten verklaart. De studenten worden op een gelijke wijze in
de heffing betrokken als andere verbruikers.
De Staatssecretaris van Financiën,
J. C. de Jager