nr. 15
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 9 juni 2009
Met ingang van 1 januari 2010 wordt de huidige BPM, die wordt geheven
over de netto-catalogusprijs van nieuwe personenauto’s, in vier jaarlijkse
stappen omgebouwd naar een heffing op basis van de CO2-uitstoot
van de personenauto. Hoe zuiniger de personenauto in verbruik, hoe lager de
BPM. Daarentegen: hoe onzuiniger de personenauto, hoe hoger de BPM. Dit doet
recht aan het beginsel «de vervuiler betaalt» en geeft autokopers
bovendien een prikkel om te kiezen voor een zuinige auto. Deze ombouw is opgenomen
in het Belastingplan 2009 die einde vorig jaar door het Parlement is aanvaard.
De RAI, BOVAG en VNA (hierna autobranche) en ANWB hebben op 3 juni
2009 de uitkomsten van hun maatschappelijke kosten-batenanalyse (MKBA) van
deze ombouw van de BPM-grondslag naar CO2-uitstoot openbaar gemaakt.
Naar aanleiding daarvan heeft uw Kamer gevraagd om een brief van het Kabinet
met reactie op de uitkomsten van de MKBA.
De autobranche en de ANWB zijn van mening dat de maatschappelijke baten
niet opwegen tegen de maatschappelijke kosten. Zij baseren deze conclusie
op een veronderstelde lastenverzwaring en een eveneens verondersteld welvaartsverlies
bij consumenten en producenten. Hierna zal ik nader op de verschillende aspecten
van de conclusies uit de MKBA in gaan.
De autobranche en de ANWB menen volstrekt ten onrechte dat de ombouw een
lastenverzwaring met zich brengt. Zij gaan uit van een lastenverzwaring van € 650
miljoen in 2013 en baseren dit op de veronderstelling dat auto’s minder
snel zuiniger zullen worden dan waar bij de tariefberekening vanuit is gegaan.
In de memorie van toelichting bij het Belastingplan 2009 is aangegeven dat
de ombouw lastenneutraal plaatsvindt. Het misverstand doet zich kennelijk
voor doordat de autobranche en ANWB ofwel deze bepaling in de memorie van
toelichting over het hoofd hebben gezien, ofwel de bepaling ten onrechte niet
in het onderzoek betrokken hebben. De tot en met 2013 opgenomen tarieven voor
de BPM zijn op basis van lastenneutraliteit vormgegeven. In dezelfde memorie
van toelichting is ook opgenomen dat: «In 2010 mede
aan de hand van de gerealiseerde daling van de CO2-uitstoot
van nieuw verkochte auto’s zal worden bekeken of de tarieven bijstelling
behoeven.» Wanneer zich dus tegen alle verwachtingen in toch
een lastenverzwaring zou voordoen, zullen de tarieven met een gelijke lastenverlichting neerwaarts worden aangepast. Er vindt dus
per saldo géén lastenverzwaring plaats.
De autobranche en de ANWB stellen daarnaast dat er welvaartsverlies zou
optreden voor de consument vanwege het feit dat hij hetzij vanuit financiële
overwegingen een andere auto koopt dan hij aanvankelijk van plan was te kopen,
dan wel blijft bij zijn oorspronkelijke keuze en daardoor wellicht een hogere
belasting aanvaardt, bijvoorbeeld omdat het dan gaat om een onzuinige auto.
De autobranche is naar mijn mening niet in staat gebleken een dergelijk welvaartsverlies
te onderbouwen. Ik zie niet in hoe iemand die bewust kiest voor een zuiniger
auto en daardoor een fiscaal voordeel geniet daadwerkelijk een welvaartsverlies
zou ervaren. De keuze door de consument voor een zuiniger auto is precies
de gedragsverandering die met de omzetting van de BPM in een CO2-heffing
wordt beoogd. De autokoper zal geen enkel financieel nadeel ondervinden van
de keuze voor een zuiniger auto. Sterker nog: hij gaat er op vooruit. In het
onderzoek is overigens niet of slechts in beperkte mate rekening gehouden
met het feit dat de keuze voor een zuiniger auto ook leidt tot een verlaging
van de variabele kosten zoals de brandstofkosten.
Voor producenten wordt het aantrekkelijker om zuinige auto’s te
ontwikkelen. Innovaties om auto’s zuiniger te maken, kosten geld. Wanneer
een auto daardoor duurder wordt, komt daar nu ook nog de BPM-heffing op basis
van catalogusprijs bovenop. Met een BPM op basis van CO2-uitstoot
wordt innovatie niet meer bestraft, maar juist beloond in de vorm van een
lagere BPM.
In tegenstelling tot hetgeen de autobranche en de ANWB stellen, staat
de invoering van deze andere vormgeving van de BPM niet haaks op de lancering van Anders betalen voor mobiliteit. In tegendeel:
de maatregel is in lijn met de wens van de Tweede Kamer die heeft gevraagd
om een kilometertarief dat mede gebaseerd is op de CO2-uitstoot
van een auto. Overigens wil ik benadrukken dat er verder geen relatie is met
Anders Betalen voor Mobiliteit.
De ANWB en autobranche stellen verder dat de milieuopbrengst van de ombouw
van de BPM naar CO2-grondslag nihil is. Uit recent onderzoek van
bureau CE Delft, dat één dezer dagen aan de Tweede Kamer wordt
aangeboden, kan echter worden afgeleid dat de BPM-ombouw voor 7 procent zal
bijdragen aan de in 2020 voorziene CO2-doelstelling voor de sector
verkeer en vervoer1. Naar de mening van de branche
verdient het niet de voorkeur om een belasting die op den duur verdwijnt aan
te passen. Maar zelfs als de maatregel in 2020 niet meer geldt, betekent dit
nog altijd een aanzienlijke CO2-reductie. Veel van de auto’s
die de komende jaren worden verkocht, zullen immers nog vele jaren rondrijden.
In de door uw Kamer aangenomen motie Cramer c.s.2 bij het belastingplan 2008 is het kabinet opgeroepen om de BPM verder
te differentiëren naar absolute CO2-uitstoot. De ombouw van
de BPM naar een CO2-heffing, zoals opgenomen in het door beide
Kamers aangenomen belastingplan 2009, geeft feitelijk uitvoering aan deze
motie.
Sinds deze behandeling in beide Kamers is zelfs gebleken dat de CO2-reductie en daarmee het positieve effect op het milieu, nog groter
is dan destijds tijdens de beraadslagingen van uw Kamer aangenomen. Het kabinet
ziet dan ook geen enkele reden om van de invoering af te zien.
De staatssecretaris van Financiën,
J. C. de Jager