31 490 Vernieuwing van de rijksdienst

Nr. 67 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 9 juni 2011

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken heeft mij bij brief van 21 maart 2011 gevraagd de Tweede Kamer nader te informeren over de specifieke positie van, en de gevolgen voor de Rijksgebouwendienst van de voorstellen tot reorganisatie van de Rijksdienst en van de bezuinigingen.

Bij de laatste kabinetsformatie is de Rijksgebouwendienst als agentschap en uitvoeringsorganisatie voor de rijkshuisvesting integraal overgegaan van het voormalige ministerie van VROM naar het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Ook thans fungeert de Rijksgebouwendienst namens de opdrachtgevers en gebruikers van rijkshuisvesting als professionele, publieke opdrachtgever aan marktpartijen.

Evenals de andere departementen en uitvoeringsorganisaties van het Rijk levert ook de Rijksgebouwendienst een bijdrage aan de taakstelling uit het regeerakkoord. Deze bestaat uit een generieke taakstelling van 6% en een additionele taakstelling van 10%. De generieke taakstelling wordt ingevuld door vergroting van de efficiency De additionele taakstelling wordt ingevuld door vermindering en/of versobering van de vraag naar huisvesting vanuit de departementen.

Om de taakstelling van het Rijk te kunnen realiseren is onder meer het uitvoeringsprogramma compacte rijksdienst opgesteld. U bent door mij per brief1 van 14 februari jl., namens het kabinet, geïnformeerd over dit uitvoeringsprogramma.

Een kleinere, compactere en soberder rijksdienst die met dit programma wordt nagestreefd zal gaande weg grote impact hebben op de vraag naar rijkshuisvesting. Dat zal gevolgen hebben voor de aard en omvang van het werkaanbod en daarmee voor het personeelsbestand en de bedrijfsprocessen van de Rijksgebouwendienst.

De Rijksgebouwendienst is een tariefgestuurde dienst. Nu de inkomsten van de dienst de komende jaren zullen krimpen als gevolg van een verminderde vraag naar rijkshuisvesting, zal ook het apparaat moeten krimpen. De precieze omvang van de krimp is nu nog niet aan te geven, maar deze zal naar verwachting op de langere termijn substantieel zijn. Om ook in de toekomst goed te kunnen blijven reageren op fluctuaties in de vraag naar rijkshuisvesting, is een flexibele inrichting van de organisatie van de Rijksgebouwendienst noodzakelijk. Daaronder versta ik een Rijksgebouwendienst met een aanmerkelijk kleinere vaste kern en een flexibele schil.

Het hierboven genoemde uitvoeringsprogramma compacte rijksdienst heeft ook in meer specifieke zin gevolgen voor de Rijksgebouwendienst. Het programma kent drie programmalijnen:

  • 1. De verdere opbouw van een rijksbrede infrastructuur voor de ondersteunende bedrijfsvoering;

  • 2. Een concentratie van de ondersteunende bedrijfsvoering zowel bij de Kerndepartementen in Den Haag, als waar mogelijk elders in het land;

  • 3. Clustering van uitvoerings- en toezichtsorganisaties.

De eerste lijn betreft vraagbundeling op bovendepartementaal niveau en normstelling ten aanzien van onder meer de rijkshuisvesting. Dit structureert en versobert de huisvestingsvraag aan de Rijksgebouwendienst en leidt vanuit het perspectief van de totale rijksdienst tot efficiëntere en effectievere huisvestingsoplossingen. Daarnaast leidt het tot betere beheersing van de leegstand(srisico’s) en lagere administratieve lasten voor alle betrokken partijen in de rijkshuisvesting.

De tweede betreft concentratie van facilitaire dienstverlening en beveiligingsbeleid in Den Haag en waar mogelijk bij rijksdiensten elders in het land. Dit perkt het aantal partijen in waartussen afstemming nodig is in het kader van (het gebruik van) de rijkshuisvesting en beperkt de variatie in beveiligingsoplossingen. Dit levert een efficiëntievoordeel op voor alle betrokken partijen, dus ook voor de Rijksgebouwendienst.

De derde programmalijn betreft onderzoek naar vergaande samenwerking in clusters van organisaties met vergelijkbare processen of doelgroepen. Eén van deze clusters is het cluster vastgoed. Het onderzoek omvat de acht rijksvastgoedorganisaties, waaronder de Rijksgebouwendienst, en daarmee het gehele proces van verwerven, ter beschikking stellen, beheren en afstoten van rijksvastgoed. Dit onderzoek wordt momenteel in opdracht van de staatssecretaris van Financiën uitgevoerd.

De verwachting is dat het kabinet over de verdere invulling en uitvoering van bovengenoemde programmalijnen rond de zomer van 2011 zal kunnen besluiten en daarmee ook nader inzicht krijgt op de te verwachten resultaten en opbrengsten daarvan.

In dit verband meld ik u tot slot dat in 2010 is gestart met een evaluatie van het huidige rijkshuisvestingsstelsel. Op basis van de evaluatie zal een voorstel worden gedaan tot aanpassing c.q. verbetering van de efficiency en effectiviteit van het rijkshuisvestingsstelsel. Dit zal gevolgen hebben voor alle betrokken partijen in de rijkshuisvesting, waaronder de Rijksgebouwendienst. Het is de verwachting dat rond de zomer van 2011 het kabinet een besluit zal nemen over de aanpassing van het stelsel.

Rond de zomer van 2011 zal ik u dan ook nader kunnen informeren over de bovengenoemde ontwikkelingen mede in relatie tot de Rijksgebouwendienst.

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J. P. H. Donner


X Noot
1

Kamerstuk 31 490 nr. 54, Vergaderjaar 2010–2011.

Naar boven