31 490 Vernieuwing van de rijksdienst

Nr. 51 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 1 oktober 2010

Tijdens het Algemeen Overleg over Vernieuwing Rijksdienst (24 juni 2010) heeft u mij verzocht om een nadere analyse van de kosten, het aantal fte’s en de taken van kennisinstellingen. Naar aanleiding van dit verzoek zond ik u op 8 juli 2010 het TNO-rapport «De publieke kennisinfrastructuur van Nederland op hoofdlijnen» (TK 31 490 nr. 47). In reactie daarop heeft u mij in uw brief van 13 september jl. (kenmerk 31490-47/2010D34304) om een kabinetsstandpunt verzocht ten aanzien van dit rapport. Hieronder ga ik nader in op uw verzoek.

«De publieke kennisinfrastructuur van Nederland op hoofdlijnen»

Het rapport geeft een goed beeld weer van de nationale kennisinfrastructuur en de bestuurlijke en organisatorische ontwikkelingen in de periode 2003–2008.

Doelmatigheid van de kennisinfrastructuur is een randvoorwaarde voor een goede positie van Nederland in de kennisinfrastructuur op Europese schaal. Uit het rapport kan worden afgeleid dat op het nationale niveau van de kennisinfrastructuur verbeteringen mogelijk zijn voor wat betreft de gezamenlijke kwaliteit, doeltreffendheid en doelmatigheid.

Er zijn grote verschillen in aantallen en typen faciliterende instanties die betrokken zijn bij de verschillende domeinen van kennis en innovatie. Dit geldt ook voor de publieke kennisinstellingen die betrokken zijn bij de verschillende KISEC-domeinen (Kennis en Innovatie in Sociaal- Economische Context). Ik merk daarbij op dat aanzienlijke delen van de kennisinfrastructuur eenduidig, samenhangend en transparant van structuur zijn.

De publieke kennisinfrastructuur in de brede heroverwegingen

In het kader van de brede heroverwegingen heeft de werkgroep Innovatie en toegepast onderzoek aandacht besteed aan de inrichting van de publieke kennisinfrastructuur. De werkgroep constateert dat de «complexiteit op onderdelen te hoog is en verbeteringen mogelijk zijn.» Knelpunten zijn volgens de werkgroep de veelheid aan instituten en programma’s die leiden tot versnippering, de toename van het aantal loketten voor aanvragers, het vervagende onderscheid tussen tijdelijke en structurele instellingen en de toenemende afhankelijkheid van incidentele financiering.

Om de organisatie van de kennisinstellingen te versterken ziet de werkgroep een aantal interessante invalshoeken, waaronder een naar inhoud georganiseerde kennisinfrastructuur. De werkgroep stelt voor om deze en een aantal andere verbeteropties nader te laten verkennen door een adviescommissie in vervolg op de Commissie Wijffels (2004).

Tot slot

Ik constateer dat de verbeteropties en het procesvoorstel zoals beschreven in het heroverwegingsrapport Innovatie en toegepast onderzoek aansluiten bij het TNO-rapport «De publieke kennisinfrastructuur van Nederland op hoofdlijnen.» Het huidige demissionaire kabinet neemt geen standpunt in over de heroverwegingsrapporten. Het is dan ook aan een volgend kabinet om te besluiten over de aanbevelingen van het heroverwegingsrapport Innovatie en toegepast onderzoek en daarbij het TNO-rapport te betrekken. Op deze manier kan gefundeerd besloten worden over eventuele ingrepen in de kennisinfrastructuur om deze verder te versterken.

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

E. M. H. Hirsch Ballin

Naar boven