31 490 Vernieuwing van de rijksdienst

Nr. 276 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 4 maart 2020

In het NRC van 15 februari 2020 stond een artikel over de rijksinspecties, getiteld «Inspecties: in naam onafhankelijk». In het ordedebat in uw Kamer op 18 februari jl., is gevraagd om mijn reactie op dit artikel.

Allereerst wil ik mijn waardering uitspreken voor het werk dat de rijksinspecties verzetten. Zij dragen in vele sectoren actief bij aan het waarborgen van publieke belangen. Voor alle Nederlanders is het werk van de rijksinspecties onmisbaar in het dagelijks leven als het gaat om de veiligheid van mens, dier en milieu, de kwaliteit van publieke dienstverlening en eerlijkheid op markten.

In het artikel komt het spanningsveld tussen de onafhankelijkheid die nodig is voor goed toezicht en de ministeriële verantwoordelijkheid voor de rijksinspectie als organisatie ter sprake.

Effectief toezicht krijgt niet alleen vorm door onafhankelijkheid maar juist ook door samenwerking met de ondertoezichtgestelden, waarbij de inspectie en de ondertoezichtgestelde elkaars positie respecteren. Burgers en bedrijven en instellingen moeten er daarbij op kunnen vertrouwen dat cruciale publieke belangen, zoals voedselveiligheid of de kwaliteit van opsporingsdiensten, worden geborgd zonder oneigenlijke inmenging, van degene die onder toezicht staat of degene die politiek verantwoordelijk is. Het kabinet heeft dit ook al in 2005 vastgelegd in de Kaderstellende visie op toezicht en ook organisatorisch geborgd in de Aanwijzingen inzake de rijksinspecties. Deze dateren van 2015 en zijn in 2016 door alle departementen geïmplementeerd.

In de Aanwijzingen inzake de rijksinspecties is geregeld hoe onafhankelijk toezicht kan functioneren onder volledige ministeriële verantwoordelijkheid. Dit laatste is van belang, omdat zo het functioneren van rijksinspecties, via de Minister, ook onder parlementaire controle staat. De kern van de Aanwijzingen inzake de rijksinspecties bestaat uit zelfbinding. De ministerraad heeft via de Aanwijzingen inzake de rijksinspecties vastgesteld dat zij de rijksinspecties onafhankelijk willen laten opereren als het gaat om toezichttaken. Tegelijkertijd behoudt de Minister de bevoegdheid om algemene en bijzondere aanwijzingen aan de inspectie te geven. De spanning hiertussen wordt opgelost door het onmiddellijk openbaar maken van een algemene aanwijzing en het onverwijld informeren van de Staten-Generaal bij een bijzondere aanwijzing, zodat publiek debat en parlementaire controle kunnen plaatsvinden. Daarnaast is vastgelegd dat een Minister geen bijzondere aanwijzingen kan geven ter weerhouding van een specifiek onderzoek, de wijze waarop dat onderzoek wordt verricht en de inhoud van de bevindingen, oordelen en adviezen van de rijksinspecties.

Deze onafhankelijkheid is geen papieren werkelijkheid, en moet zo ook worden beleefd in de praktijk. Of dit in alle gevallen ook het gevoel is, laat ik inmiddels in brede zin onderzoeken. Als Minister verantwoordelijk voor het stelsel van rijkstoezicht ben ik van mening dat publiek vertrouwen in onafhankelijk toezicht noodzakelijk is om de aan de inspecties toevertrouwde publieke belangen te kunnen borgen. De Aanwijzingen inzake de rijksinspecties bieden daarvoor een belangrijk kader, maar ik wil zicht krijgen op het functioneren van dit kader in de praktijk, om te kunnen beoordelen of aanpassingen nodig zijn. Daartoe zal ik nog dit jaar de Aanwijzingen inzake de rijksinspecties evalueren en u over de uitkomsten informeren. Vooruitlopend hierop zal ik de Inspecteurs-Generaal, verenigd in de Inspectieraad, vragen om hun visie op de vraag wat nodig is om publiek vertrouwen in onafhankelijk toezicht te bevorderen. Deze visie zal ik met hen bespreken en ook betrekken bij de evaluatie.

De evaluatie van de Aanwijzingen inzake de rijksinspecties vormen onderdeel van de brede evaluatie van zogenoemde rijksorganisaties op afstand (waaronder onder meer planbureaus, adviescolleges en zbo’s) waarover ik uw Kamer eerder heb geïnformeerd.1 Dat onderzoek moet inzicht bieden in de werking en effecten van de verschillende kaders die onderwerp zijn van de evaluatie, inclusief overlap en het effect van het ontbreken van deze kaders. Bovenal hoop ik een verdiept inzicht te krijgen in het feitelijk gedrag rond deze organisaties, waaronder de feitelijke onafhankelijkheid. De brede evaluatie is daarmee vooral gericht op wat er daadwerkelijk gebeurt en niet alleen op de naleving van de regels. De uitkomsten van dit brede onderzoek verwacht ik eind 2021.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.W. Knops


X Noot
1

Kamerstuk 34 430, nr. 13

Naar boven