31 490
Vernieuwing van de rijksdienst

nr. 21
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 24 april 2009

1. Inleiding

Bij gelegenheid van het Verslag Algemeen Overleg over de Vernieuwing van de rijksdienst op 10 maart jl. heb ik toegezegd u in april te laten weten hoe de vermindering van arbeidsplaatsen als gevolg van de invulling van de taakstelling sector Rijk en ZBO’s is verdeeld over de provincies. Tevens reageer ik op het verzoek van de Kamer, neergelegd in de motie van het lid Heijnen c.s. (31 490, nr. 13).

Ik heb daartoe een analyse laten maken vanuit de volgende vraagstelling:

• Welke ontwikkeling van het personeelsvolume in de sector Rijk mag men verwachten in de provincies, gegeven de uitgangspunten van de taakstelling (de opdracht van het kabinet om het personeelsbestand in vier jaar terug te brengen met 12 800 fte) en het programma Vernieuwing Rijksdienst?

Vooraf maak ik de volgende kanttekening bij de uitkomsten van de analyse.

De personele vraag is een onderdeel en resultante van een continu proces van organiseren dat zich afspeelt op alle niveaus van de rijksdienst. Dat proces van organisatiekeuzes maken en veranderen kan moeilijk vanuit één centraal niveau buiten die organisaties doorgrond worden, laat staan beheerst en gestuurd.

De in-, door- en uitstroom van personeel is de resultante van een veelheid van bedrijfsmatige beoordelingen van lokale directeuren en managers. De vertaling van die oordelen naar een te voorspellen landelijk beeld is lastig.

Niettemin is daartoe een poging gedaan.

In het onderzoek is maximaal gebruik gemaakt van alle beschikbare informatie door:

• Met een theoretische methode de uitgangspunten van de afgesproken taakstelling – te weten de taakstellende percentages voor de categorieën Beleid, Ondersteuning, Inspecties, Uitvoering – door te vertalen naar een voorspelling per regio;

• De feitelijk waargenomen lopende en voorgenomen reorganisaties en personele verschuivingen te kwantificeren en daarmee de uitkomsten van de theoretische methode bij te stellen.

Wat betreft de feitelijk waargenomen reorganisaties dient te worden opgemerkt dat dit alleen reorganisaties betreft ter invulling van de taakstelling en passend binnen het programma Vernieuwing Rijksdienst.

Daarnaast zijn er uiteraard ook om andere redenen reorganisaties met regionale werkgelegenheidseffecten te verwachten. Te noemen zijn ontwikkelingen bij de Belastingdienst, onderdeel Douane (concentratie rond mainports) en bij de gevangenissen (overcapaciteit). De effecten hiervan zijn nog niet bekend en niet meegenomen in het onderzoek.

Wat de Belastingdienst betreft kan nog worden opgemerkt dat de organisatie in beweging is. Zo worden op dit moment de Douane gereorganiseerd, alsmede een aantal processen bij de Belastingregio’s. Voor de Douane is er een concentrerende beweging vanuit het land naar de twee mainports Rotterdam en Schiphol. Dit leidt echter niet tot het grootschalig verdwijnen van werk in het binnenland (regio’s Noord en Zuid). Bij de Belastingregio’s is er sprake van concentratie van administratieve processen bij regio’s met overbezetting. Ook hiervoor geldt, dat dit niet leidt tot grote verschuivingen. Op dit moment zijn er dan ook nauwelijks zichtbare effecten op de regionale werkgelegenheid te verwachten.

De reikwijdte van het onderzoek is ook nog om een andere reden beperkt. Niet alle relevante data waren voor het onderzoek beschikbaar. De belangrijkste omissies zijn:

• De taakstelling van het Ministerie van Defensie, omdat de gegevens daarvoor ontbraken.

• Circa 1/3 deel van de taakstelling bij ZBO’s kon niet aan een provincie worden gekoppeld vanwege ontbrekende gegevens.

Van de totale taakstelling van 12 800 fte konden 10 705 fte worden toegerekend aan provincies. Dit is circa 84% van de taakstelling.

2. Uitkomsten

In onderstaande tabellen zijn de belangrijkste uitkomsten van het onderzoek samengevat.

Tabel 1 geeft de verwachte effecten van de taakstelling per provincie weer in absolute aantallen fte’s. Ook wordt de werkgelegenheid bij de overheid (Rijk, ZBO’s, Provincies en Gemeenten) per provincie weergegeven. De kolom «Impact arbeidsmarkt» geeft het effect van de taakstelling weer ten opzichte van de totale werkgelegenheid in de provincie.

Tabel 1: Impact taakstelling Rijk en ZBO’s

Toegerekende taakstellingTaakstelling Rijk (excl. Def.)Taakstelling Deel ZBO’sTaakstelling Rijk en ZBO’sWerkgelegenheid OverheidImpact op Arbeidsmarkt
Friesland832510813 320– 0,06%
Groningen28127655715 080– 0,31%
Drenthe1204216211 310– 0,12%
Overijssel2497632522 550– 0,09%
Flevoland96471438 030– 0,13%
Gelderland41427468850 410– 0,11%
Utrecht54918373235 100– 0,17%
Noord-Holland4946751 17065 950– 0,13%
Zuid-Holland5 0014305 431102 940– 0,53%
Zeeland77381158 520– 0,10%
Noord Brabant7494379251 450– 0,09%
Limburg25822348124 670– 0,14%
Totaal8 3732 33210 705409 330– 0,17%*
      
Niet toegerekend     
Ministerie van Defensie684 684  
Ontbrekende ZBO’s1 1591 159   
Onbekend  252  
Totaal taakst. 9 0573 49212 800   

Uit de tabel blijkt dat de taakstelling in absolutezin (aantallen fte’s) met name neerslaat in de Randstad. Dit komt omdat:

• er in (absolute zin) veel ambtenaren van Rijk en ZBO’s werkzaam zijn in deze provincies (Noord Holland, Zuid Holland en Utrecht).

• er in Zuid-Holland relatief veel beleid en ondersteuning is gevestigd; deze disciplines zijn hoger aangeslagen in de taakstelling.

De taakstelling heeft in relatieve zin de meeste impact op de werkgelegenheid van Groningen en Zuid-Holland (0,31% respectievelijk 0,53% van de provinciale werkgelegenheid). Daarbij moet wel in ogenschouw worden genomen dat de taakstelling in een periode van 4 jaar gerealiseerd mag worden.

Het effect voor de provincie Groningen wordt overigens gemitigeerd door een fusie en verhuizing van een Rijksoverheidsorganisatie van Zuid-Holland naar Groningen. Omdat deze reorganisatie geen verband houdt met de taakstelling is deze niet opgenomen in de cijfers in de tabel.

Interessant is ook de impact van specifiek de taakstelling Rijk op de bestaande werkgelegenheid bij de sector Rijk en op de provinciale werkgelegenheid. In tabel 2 wordt in deze zin de relatieve impact van de taakstelling Rijk weergegeven.

Tabel 2: Relatieve impact taakstelling Rijk

 Totale werkgelegenheidFte Sector RijkTaakstelling sector RijkImpact op sector RijkImpact op arbeidsmarkt
Friesland185 9202 66983– 3%– 0,04%
Groningen177 6503 203281– 9%– 0,16%
Drenthe140 3002 720120– 4%– 0,09%
Overijssel356 5904 764249– 5%– 0,07%
Flevoland110 1501 88396– 5%– 0,09%
Gelderland632 93010 346414– 4%– 0,07%
Utrecht435 09011 806549– 5%– 0,13%
Noord-Holland891 02012 557494– 4%– 0,06%
Zuid-Holland1 020 81043 1485 001– 12%– 0,49%
Zeeland115 2101 76977– 4%– 0,07%
Noord-Brabant844 8509 937749– 8%– 0,09%
Limburg343 5904 865258– 5%– 0,08%
Totaal excl. Def. 5 254 110109 6668 373– 6%*– 0,12%* 
      
Taakstelling Defensie 684   
Taakstelling totaal Rijk 9 057   
Taakstelling ZBO’s en onbekend3 743    
Totale taakstelling 12 800   

* ongewogen gemiddelde per provincie

Gemiddeld moet de werkgelegenheid van het Rijk in de provincies met 6% teruggebracht worden. De provincies Zuid-Holland, Groningen en Noord-Brabant zitten met respectievelijk 12%, 9% en 8% boven dat gemiddelde.

Het effect op de totale werkgelegenheid is in Zuid-Holland een half procent. In andere provincies loopt het effect uiteen van 0,04% tot 0,16%. De impact op de arbeidsmarkt van de taakstelling bij het Rijk is dus relatief groot in de provincie Zuid-Holland.

3. Conclusie

Met inachtneming van de genoemde beperkingen geven de uitkomsten van het onderzoek aan dat de effecten van de taakstelling zowel in absolute als in relatieve zin het zwaarst neerslaan in de provincie Zuid-Holland. In mindere mate wordt ook de provincie Groningen in relatieve zin zwaarder dan gemiddeld getroffen. Het beeld voor Zuid-Holland spoort met het feit dat de werkgelegenheid bij het Rijk in deze provincie in absolute zin veruit het grootst is en met het bewust gekozen politieke uitgangspunt dat de taakstelling op de categorieën Beleid en Ondersteuning procentueel het grootst is (respectievelijk 20% en 25%) en de categorie Uitvoering het laagst (10%). Juist uitvoeringsorganisaties zijn vaak buiten de Randstad gevestigd.

Mijn conclusie is dan ook dat van een oneigenlijke afwenteling van de taakstelling op organisaties ver van de Randstad geen sprake is. Evenmin is er sprake van een onevenredige vermindering van arbeidsplaatsen van rijksambtenaren in de provincies met een ruime arbeidsmarkt. Alleen de provincie Groningen scoort in relatieve zin wat ongunstiger dan gemiddeld.

In reactie op het verzoek van de Kamer, neergelegd in de motie van het lid Heijnen c.s. (31 490, nr. 13), om de taakstelling «niet onevenredig te doen neerslaan in de verschillende provincies in ons land en – als het enigszins kan – de provincies met de hoogste werkloosheid te ontzien» merk ik daarom het volgende op. Ten eerste heb ik al eerder in de Kamer gezegd geen mogelijkheden te zien om bij het invullen van de taakstelling tussentijds de spelregels te wijzigen. Er zijn nu eenmaal bij het afspreken van de taakstelling geen regionale randvoorwaarden gesteld aan de wijze waarop de invulling plaatsvindt. Ten tweede geven de bovengenoemde uitkomsten van het onderzoek ook geen reden te veronderstellen dat er sprake is van een onevenredig zwaar effect van de taakstelling op de provincies met de hoogste werkloosheid.

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

G. ter Horst

Naar boven