31 482 Cultuursubsidies

Nr. 92 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 15 april 2015

Op 26 september 2013 vroeg ik de Raad voor Cultuur1 advies over de wijze van internationaal nomineren bij het UNESCO-verdrag inzake de Bescherming van Immaterieel Cultureel Erfgoed. De raad adviseerde hierover in april 2014.2 Met deze brief stuur ik u mijn beleidsreactie op het advies van de raad en informeer ik u over mijn voorstel voor de nominatieprocedure. Daarbij ga ik in op het selectiekader en op een aantal aanbevelingen van de raad.

UNESCO verstaat onder immaterieel erfgoed sociale gewoonten, rituelen, tradities, uitdrukkingen en bijzondere kennis of vaardigheden die gemeenschappen en groepen (en soms zelfs individuen) erkennen als een deel van hun cultureel erfgoed. Dit immaterieel erfgoed «wordt steeds opnieuw gecreëerd en van generatie op generatie overgedragen», aldus het verdrag.

Immaterieel erfgoed staat volop in de belangstelling, in de cultuursector én in de samenleving. Conferenties over het levend houden van ambachten worden massaal bezocht door ervaren ambachtslieden én jonge vormgevers. Amerikaanse toeristen reizen af om de bloemencorso’s te zien. Veel erfgoedgemeenschappen melden hun tradities aan voor de Nationale Inventaris Immaterieel Erfgoed.

Het Koninkrijk der Nederlanden heeft in 2012 het UNESCO-Verdrag inzake de Bescherming van Immaterieel Cultureel Erfgoed geratificeerd. De Caribische landen van het Koninkrijk (Curaçao, Aruba en St. Maarten) hebben aangegeven medegelding voor het verdrag te wensen. Doel van het verdrag is het op een dynamische wijze levend houden van immaterieel erfgoed (safeguarding). Groepen mensen geven steeds opnieuw betekenis en waarde aan hun gebruiken, feesten en ambachten. Dat zorgt voor identiteit en continuïteit, regionale eigenheid en lokale verbondenheid. Voor de vele beoefenaars en vrijwilligers die het immaterieel erfgoed koesteren, is nationale en internationale erkenning van belang.

Immaterieel erfgoed geeft soms aanleiding tot maatschappelijke discussie, zoals over het Sinterklaasfeest en de rol van Zwarte Piet. De raad constateert dan ook dat «immaterieel erfgoed per definitie niet onschuldig is». Net als de Nationale UNESCO Commissie ben ik van mening dat het verdrag een platform biedt voor dialoog over gevoelige culturele kwesties. Ik vind het belangrijk dat we de maatschappelijke dialoog over de omgang met tradities op een respectvolle wijze voeren. Ook stel ik vast dat de VN-organisatie UNESCO in zijn definitie van immaterieel erfgoed expliciet heeft opgenomen dat alleen immaterieel erfgoed in aanmerking komt dat in overeenstemming is met de internationale mensenrechteninstrumenten.

Internationaal nomineren is één van de mogelijkheden waarop Nederland de doelstellingen van het verdrag kan implementeren. Het werken aan nationale inventarissen en capaciteitsopbouw in de wereld zijn andere waardevolle manieren om de dialoog te voeren en kennis te verspreiden over safeguarding van immaterieel erfgoed. Omdat het verdrag relatief jong is, biedt het nog alle ruimte voor uitwisseling en afstemming tussen de verdragslanden over interpretatie en uitwerking. Aan dit gezamenlijke leerproces zal Nederland een bijdrage leveren.

Beleidsreactie

Internationaal

Ik heb de Raad voor Cultuur gevraagd mij advies te geven over algemene thema’s die als selectiekader kunnen fungeren voor internationale voordrachten.

De raad is positief over de ratificatie van het verdrag door het Koninkrijk. Ook mijn inzet om de Caribische delen van het Koninkrijk (financieel) te ondersteunen bij de implementatie van het verdrag, juicht de raad toe.

De raad adviseert vijf categorieën als selectiekader te gebruiken voor voordrachten bij het UNESCO-verdrag:

  • Beeld en geluid (inclusief taal als overdrachtsmiddel)

  • Eten en drinken

  • Rituelen en gebruiken

  • Ambacht en techniek

  • Feest en spel

Ik neem de vijf categorieën van de raad over als selectiekader. De categorieën komen overeen met de immaterieel erfgoed domeinen die in het verdrag worden genoemd. De categorieën geven een voldoende breed kader, waardoor er ruimte is voor alle vormen van erfgoed en erfgoedgemeenschappen. Ik ben van plan (internationale) experts te vragen binnen elke categorie een immaterieel erfgoed kandidaat te selecteren voor nominatie.

Daarnaast adviseert de raad te kiezen voor twee aanvullende criteria: «generieke fenomenen» en «gezamenlijke voordracht». Met generieke fenomenen bedoelt de raad gelijksoortig immaterieel erfgoed dat als één fenomeen kan worden voorgedragen. Als voorbeelden noemt de raad de bloemencorso’s en de gildecultuur. Het tweede punt «gezamenlijke voordracht» betekent inzetten op een multinationaal dossier, een prioriteit van UNESCO.

Hoewel beide criteria belangrijke suggesties zijn, merk ik bij «generieke fenomenen» op dat deze manier van nomineren complex is. Vooral aan de eis van aantoonbare betrokkenheid van de gemeenschappen, blijkt lastig te voldoen. Ook het samenstellen van een multinationaal dossier is gecompliceerd. Samenwerking tussen landen vergt veel voorbereidingstijd. Nederland gaat voor het eerst nomineren. Voor het verdrag geldt nu een quotum van vijftig nominaties per jaar. Verdragsstaten die nog geen of weinig voordrachten hebben ingediend, zoals Nederland, krijgen prioriteit. Daarna hebben multinationale dossiers voorrang. In deze fase hanteer ik beide adviespunten niet als bepalende criteria. Mocht een voordracht immaterieel erfgoed betreffen dat zich over de grenzen heen strekt, dan zal ik andere verdragsstaten vragen mee voor te dragen. «Generieke fenomenen» kunnen in een latere fase een punt van aandacht worden.

Naast het eigenlijke advies doet de raad aanbevelingen over de uitvoering van het verdrag. Het betreft de volgende onderwerpen:

Nationale inventaris

Vereiste voor een internationale voordracht is opname van het betreffende immaterieel erfgoed in een inventaris. De raad constateert dat de Nederlandse inventaris nog in ontwikkeling is en geen breed en cultureel divers beeld geeft van het immaterieel erfgoed. Ook vreest de raad dat door procedurele drempels, zoals het schrijven van een erfgoedzorgplan, vooral georganiseerde gemeenschappen op de inventaris terecht zullen komen.

Mijn inzet is om de inventaris als middel te gebruiken om het immaterieel erfgoed zichtbaar te maken en te beschermen voor de toekomst. De kennis die nu door de inventaris ontstaat, geeft een goede basis voor een internationale nominatie. Hoewel representativiteit geen doel van de inventaris is, ben ik het met de raad eens dat culturele diversiteit – een belangrijk doel van het UNESCO-verdrag – van belang is voor de opbouw van de nationale inventaris. Ik heb culturele diversiteit dan ook bij de nationale inventaris als voorwaarde gesteld.

Hedendaags stedelijk immaterieel erfgoed, jongeren- en migrantenculturen zijn nog onvoldoende vertegenwoordigd in de nationale inventaris. Een stedelijk fenomeen als graffiti, gedragen door een gemeenschap en overgedragen van meester op leerling, kan als een moderne vorm van immaterieel erfgoed worden beschouwd. Voor dergelijke gemeenschappen is een actieve vorm van inventariseren passend. Ik onderzoek de mogelijkheden van een laagdrempelige (Wikipedia-)manier van in kaart brengen van dergelijk immaterieel erfgoed. Hierin kunnen «gemeenschappen» zelf hun erfgoed op een interactief platform plaatsen. Zo kunnen ook gemeenschappen met een lage organisatiegraad worden betrokken bij de uitvoering van het immaterieel erfgoedverdrag. In de ons omringende landen wordt ook aan dit vraagstuk gewerkt. Duitsland en Zwitserland organiseerden vorig jaar een conferentie met als doel de wetenschappelijke en cultuurpolitieke discussie over de erkenning van hedendaagse levende tradities te stimuleren. Ik zal samenwerking zoeken met deze landen en maak gebruik van internationale deskundigheid.

Caribische delen van het Koninkrijk

In de Caribische delen van het Koninkrijk speelt immaterieel erfgoed een grote rol. Aruba, Curaçao en Sint Maarten en Bonaire, Sint Eustatius en Saba zijn recent begonnen met het opstellen van inventarissen. Het UNESCO-capaciteitsprogramma biedt ondersteuning. Deze inventarissen kunnen worden toegevoegd aan de online database van de Nationale Inventaris Immaterieel Cultureel Erfgoed Koninkrijk Nederland en vormen de basis voor een internationale nominatie.

Rol Nederlands Centrum voor Volkscultuur en Immaterieel Erfgoed

Het Nederlands Centrum voor Volkscultuur en Immaterieel Erfgoed (VIE) heeft de opdracht, als onderdeel van het Nederlands Openluchtmuseum, een kennisinstituut immaterieel erfgoed te vormen. Dit betekent niet dat er een nieuw instituut wordt ontwikkeld, maar dat een nieuwe taak wordt uitgevoerd, namelijk de implementatie van het UNESCO-verdrag. Het VIE coördineert de nationale inventaris en draagt zorg voor kennisuitwisseling op nationaal en internationaal niveau. De raad gaat in zijn advies in op de rol van het VIE bij de opbouw van de nationale inventaris. Ik vind het van belang dat het VIE een onafhankelijke positie inneemt en een transparante werkwijze hanteert. Ik ben het met de raad eens dat het VIE meer samenwerking moet zoeken met andere belangrijke instellingen op immaterieel erfgoedterrein, zodat we de landelijke implementatie van het verdrag met succes kunnen uitvoeren. Op de werkwijze van het VIE zie ik toe bij de inrichting van de subsidieperiode 2017–2020.

UNESCO-lijsten

Het immaterieel erfgoed verdrag kent drie lijsten:

  • de Representative List is de vitrine van het verdrag met 314 immaterieel erfgoed «elementen» die de diversiteit van het erfgoed in de wereld zichtbaar maken.

  • de List of Intangible Cultural Heritage in Need of Urgent Safeguarding is bedoeld voor bedreigd immaterieel erfgoed waarvoor dringend beschermingsmaatregelen nodig zijn. Deze lijst bevat 38 elementen.

  • het Register of Best Safeguarding Practices bevat projecten, programma’s en activiteiten die het best de uitgangspunten en doelstellingen van het verdrag weerspiegelen. In het register zijn 12 programma’s opgenomen.

De raad nuanceert de waarde van de Representative List en ziet kansen voor een Nederlandse nominatie bij het Register of Best Practices. Daar zou Nederland met zijn kennis over safeguarding een voorbeeldfunctie kunnen vervullen.

Ik wil hierbij aantekenen dat lidstaten niet vaak voor dit Register nomineren en dat een hoog percentage voordrachten door UNESCO wordt afgewezen.

Ik neem deze aanbeveling niet over, maar neem de overwegingen van de raad mee als aandachtspunten in de nominatieprocedure. Mocht de mogelijkheid van een dergelijke nominatie zich voordoen, dan zal ik deze onderzoeken.

Nominatieprocedure

Het Intergouvernementeel Comité besluit over de voordrachten. Het Comité stelt hoge eisen aan de betrokkenheid en instemming van de betreffende gemeenschap bij de voordracht, de bijdrage van de voordracht aan de zichtbaarheid van immaterieel erfgoed in de wereld en de beschermingsmaatregelen.

Ook bij internationaal nomineren stel ik de gemeenschappen centraal. Een van de belangrijkste criteria van dit verdrag is de breedst mogelijke participatie van de betreffende gemeenschappen en hun «vrijwillige, voorafgaande en geïnformeerde toestemming» voor de nominatie. Gemeenschappen kunnen via een aanvraagformulier aan het VIE laten weten dat zij hun erfgoed internationaal willen voordragen. Het VIE informeert de gemeenschappen over deze mogelijkheid. Van de gemeenschappen wordt verwacht dat zij een internationaal nominatiedossier opstellen.

Bij de selectie van kandidaten voor nominatie maak ik gebruik van (internationale) experts. Deze experts dienen te beschikken over een breed netwerk. Ook expertise op het terrein van Caribisch immaterieel erfgoed acht ik van belang. Ik vraag de raad om de selectie op zich te nemen en experts aan zich te binden.

De raad krijgt de opdracht vijf immaterieel erfgoed kandidaten te selecteren, één uit elke categorie waarover de raad heeft geadviseerd. In Caribisch Nederland en de Caribische landen van het Koninkrijk wordt nu begonnen met het opstellen van immaterieel erfgoedinventarissen. Ik zal met de overheden van Curaçao, Aruba en Sint Maarten overleggen hoe voordrachten uit het Caribisch deel van het Koninkrijk kunnen aansluiten bij de planning. Immaterieel erfgoed dat het meest kansrijk is in relatie tot de UNESCO-criteria komt in aanmerking voor nominatie. Uit deze kandidaten zal ik in de komende twee jaar voordrachten selecteren. Na twee jaar zal ik het nominatieproces en de effecten ervan evalueren. Ik wil dan bezien of de voordrachten bijdragen aan het beleid dat ik nastreef en aan het positieve signaal dat ik de gemeenschappen wil geven. Op basis daarvan besluit ik of we op de ingeslagen weg voortgaan.

Vervolgens wordt het nominatiedossier opgebouwd met de volle betrokkenheid van de desbetreffende gemeenschap, die zo veel mogelijk het werk zelf zal verzetten. VIE begeleidt samen met andere expertinstellingen de gemeenschap. Tenslotte zal ik de voordracht voorleggen aan de (Rijks)ministerraad.

Planning

Ik ben voornemens vóór 31 maart 2016 (de jaarlijkse deadline van UNESCO) een eerste nominatiedossier bij UNESCO in te dienen. Vóór 30 juni 2016 vraagt UNESCO de indiener om eventuele omissies in het dossier aan te vullen. De Evaluation Body van het immaterieel erfgoed verdrag evalueert de voordrachten van de lidstaten tussen december 2016 en juni 2017.

In november 2017 onderzoekt het Intergouvernementele Comité van het verdrag de voordrachten en de evaluatierapporten en neemt zijn besluiten tijdens de jaarlijkse vergadering.

Ik heb alle vertrouwen in een goed verloop van de samenwerking tussen de verschillende stakeholders. De afgelopen jaren heeft een aantal gemeenschappen reeds uitgesproken een plaats op een van de UNESCO-lijsten te ambiëren. Ik ben blij te zien dat gemeenschappen dit initiatief nemen en de verantwoordelijkheid willen nemen het immaterieel erfgoed veilig te stellen voor de toekomst.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker

Naar boven