31 482
Cultuursubsidies 2009–2012

nr. 42
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 10 juni 2009

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap1 heeft op 10 juni 2009 overleg gevoerd met minister Plasterk van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over:

– de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 16 maart 2009 inzake het kunstvakonderwijs (28 989, nr. 96);

– het rapport Betaalbaarheid cursusactiviteiten bij centra voor de kunsten d.d. 2 april 2009 (31 482, nr. 31).

Van het overleg brengt de commissie bijgaand stenografisch verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Van Bochove

De griffier van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

De Kler

Voorzitter: Van Bochove Griffier: Arends

Aanwezig zijn zeven leden der Kamer, te weten:

Van Bochove, Leerdam, Van der Ham, Van Vroonhoven-Kok, Van Leeuwen, Peters en Ten Broeke, en min

ister Plasterk van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, die vergezeld is van enkele ambtenaren van zijn ministerie.

De voorzitter: Dit is een verzamel algemeen overleg over het kunstvakonderwijs en cursusactiviteiten van centra voor de kunsten.

De heer Leerdam (PvdA): Voorzitter. Dit is niet de eerste keer dat het kunstvakonderwijs op de agenda staat. De laatste decennia is het functioneren ervan onderwerp van discussie geweest. Van 1989 tot 1992 zijn voorstellen gedaan over het positioneren van kunstvakopleidingen en in 1999 zijn voorstellen gedaan om de kwantitatieve en kwantitatieve aansluiting van het kunstvakonderwijs op de beroepspraktijk te verbeteren. In 2002 werd de bachelors- en mastersstructuur ingevoerd, waarna opleidingsprofielen zijn geformuleerd en de bekostigingsregeling is herzien. Ook is er gewerkt aan een convenant tussen onderwijsinstellingen en de arbeidsmarkt.

Ondanks dit lange proces blijkt uit de brief van de minister dat de kern van de problematiek in feite hetzelfde is gebleven. De aansluiting van het kunstvakonderwijs op de arbeidsmarkt is problematisch en een relatief hoog aantal studenten is na de opleiding werkloos. De minister schrijft in zijn brief over maatregelen om de problematiek beter in kaart te brengen en een aantal problemen op te lossen. Deze zijn gericht op de belangrijkste knelpunten en getuigen van een energieke aanpak. De PvdA prijst de minister daarvoor, maar heeft wel een aantal vragen.

De minister kondigt structureel overleg aan tussen de opleidingen en de arbeidsmarkt. Waarom heeft het vorige convenant te weinig resultaat opgeleverd? Hoe gaat de minister ervoor zorgen dat het nu wel een succes wordt? Zal hierbij een brede vertegenwoordiging uit de beroepspraktijk betrokken worden? Gaat de minister het overleg op internationaal niveau bevorderen? Staat de minister open voor de overweging om iets te doen aan de Wet Werk en Inkomen Kunstenaars (WWIK)-regeling? De minister heeft de HBO-raad gevraagd een sectorplan op te stellen waarin specifiek aandacht wordt besteed aan differentiatie en profilering. Waarop baseert de minister zijn conclusie dat inhoudelijk gezien het kunstvakonderwijs van een goede kwaliteit is? Is dit oordeel alleen gebaseerd op de mening van de studenten? Zo ja, is er dan niet behoefte aan een uitgebreider onderzoek naar de kwaliteit van de opleidingen?

De minister stelt voor om financiële middelen in te zetten voor het vergroten van het aanbod van masters. Dat lijkt mijn fractie een goed voornemen, want Nederland heeft in vergelijking met het buitenland weinig mastersopleidingen. Het is wel belangrijk dat deze masters van voldoende niveau zijn. Hoe gaat de minister daarvoor zorgen?

De HBO-raad zal ook onderzoek doen naar bekostiging en selectie. De minister concludeert vooralsnog dat selectie aan de poort goed wordt toegepast, maar toch wil hij bekijken of de koppeling tussen de bekostiging van opleidingen en het aantal opleidingsplaatsen aangepast kan worden. De PvdA wil meer duidelijkheid over de achtergrond van deze maatregel. De kern van de vragen van de Kamer was of er sprake is van een te grote instroom van studenten. De minister verwijst in zijn brief naar een groot aantal feiten en concludeert dat selectie aan de poort goed wordt toegepast, maar toch blijft hij het antwoord in zekere mate schuldig. Een goede selectie aan de poort op basis van patristiekinhoudelijke gronden sluit immers niet uit dat er jaarlijks meer studenten worden toegelaten tot kunstvakopleidingen dan dat er vraag naar is op de arbeidsmarkt. Kan uit de maatregelen opgemaakt worden dat de minister toch geconcludeerd heeft dat de instroom van studenten te groot is?

De minister schrijft dat op basis van middelbare schoolresultaten niet goed opgemaakt kan worden of studenten over voldoende artistiek talent beschikken. Wat zegt dit volgens de minister over het vak kunstzinnige en culturele vorming? Voldoet het vak aan de vooraf gestelde verwachtingen? Deelt de minister de mening dat er in algemene zin sprake is van problemen bij de voortrajecten van kunstopleidingen? Ziet de minister mogelijkheden om vooropleidingen te revitaliseren?

Verder is de status van mbo-afgestudeerden op de arbeidsmarkt onduidelijk. Wat is de mening van de minister over de enorme groei van opleidingen in het mbo-onderwijs? Ervaart hij dit als een probleem en acht de minister het noodzakelijk dat nader onderzoek verricht wordt om dit in kaart te brengen?

De aansluiting van het kunstvakonderwijs op de arbeidsmarkt zal wederom geëvalueerd worden. Volgens veel afgestudeerden worden zij tijdens de opleiding slecht voorbereid op de arbeidsmarkt. Is de minister van mening dat in dit opzicht sprake is van een inhoudelijke tekortkoming bij de opleidingen? Is de minister van mening dat de motivatie van studenten zelf bij deze problematiek ook een rol speelt?

De minister heeft er bij de HBO-raad op aangedrongen dat er dit keer eenduidige informatie verzameld moet worden. Het is teleurstellend dat ondanks dat het kunstvakonderwijs al geruime tijd onderwerp van discussie is, er nog steeds geen eenduidige informatie beschikbaar is. Hoe gaat de minister ervoor zorgen dat er nu wel op een effectieve manier informatie ingewonnen gaat worden? Op welke wijze kunnen de knelpunten op dit gebied opgelost worden? Pleit de minister ervoor om in de HBO-monitor weer te vragen naar de WWIK?

Ten slotte stelt de minister dat hij de sterke kanten van het kunstvakonderwijs niet wil vergeten. De PvdA deelt deze mening. Het kunstvakonderwijs levert een substantiële bijdrage aan creativiteit in de kenniseconomie en trekt buitenlandse studenten aan. Ook kennen wij in Nederland een aantal topinstellingen. Juist deze positieve aspecten zijn reden om nog een tandje bij te zetten om de bestaande problemen van het kunstvakonderwijs op te lossen.

Dan de centra voor de kunsten. De financiële toegankelijkheid van de op cultuureducatie gerichte instellingen en activiteiten staat ook op de agenda van vandaag en het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud) heeft hier op verzoek van de Kamer onderzoek naar verricht. De minister ondersteunt de conclusie van het Nibud dat lang niet alle voorbeeldhuishoudens bij elk inkomensniveau de kosten die verbonden zijn aan kunstbeoefening, kunnen dragen. De minister plaatst wel een aantal kanttekeningen. Mijn fractie wil weten of er een manier bestaat om te bevorderen dat de gemeenten de beschikbare middelen ook daadwerkelijk voor deze doeleinden gebruiken. Kan het gemeentelijk beleid niet vanuit het cultuur- en armoedebeleid gestimuleerd worden? Wat is de visie van de minister op de rol van de Jeugdcultuurfondsen bij het toegankelijk maken van cultuurbeoefening en op welke wijze zal in de toekomst zorg gedragen worden voor de financiering van de Jeugdcultuurfondsen?

De heer Van der Ham (D66): Voorzitter. Ik vind het verbazend dat uit de onderzoeken blijkt dat het werkloosheidspercentage meevalt ten opzichte van wat er altijd wordt verondersteld. Mensen in de kunstensector zijn blijkbaar creatief in het zoeken naar manieren om hun eigen broek op te houden, overigens niet altijd door werk waarvoor zij zijn opgeleid, maar bijvoorbeeld door te gaan werken in de horeca.

Wij maken ons wel degelijk zorgen over de kwaliteit van het kunstvakonderwijs, zoals het feit dat gewone hbo-opleidingen steeds meer kunstopleidingen gaan aanbieden, want dat kan wel eens een probleem vormen voor de kwaliteit ervan. Bij fotografie en dat soort zaken is de selectie minder streng. Er worden bij studenten verwachtingen geschept dat er vraag is op de arbeidsmarkt, maar deze is er gewoon niet omdat deze opleidingen niet als kwalitatief worden erkend. Hoe wil de regering daar een kanaliserende rol in spelen?

Er zijn positieve ontwikkelingen bij het mbo. De minister stelt zelf voor om mbo’ers op te leiden tot theatertechnici, maar er zijn ook steeds meer opleidingen op mbo-niveau waar de praktijk niet zo op zit te wachten. Hierdoor ontstaat nog meer aanbod van studenten, waar eigenlijk geen vraag naar is en waarvan ook de kwaliteit niet vaststaat. Er is een nieuwe vakbond voor acteurs opgericht, ACT, die daar ook aandacht voor heeft gevraagd. Het is op zichzelf goed dat mensen acteur willen worden, maar wij moeten wel de hoeveelheid toneelopleidingen beperken tot vier en niet eindeloos doorgaan met het aanbieden van gesubsidieerde toneelopleidingen, die suggereren dat je een baan kunt vinden terwijl dat in de praktijk niet zo is. Ook in de visie van veel studenten wordt de kwaliteit en het vakmanschap op kunstopleidingen niet voldoende gemeten.

Mevrouw Peters (GroenLinks): Voorzitter. Deelt de heer Van der Ham de conclusie van ACT? In dat geval kan ik het betoog niet helemaal volgen omdat hij begint met de constatering dat de visioenen van gigantische werkloosheid onder kunstvakafgestudeerden wel meevalt. Het is het een of het ander. De heer Van der Ham heeft het probleem van teveel opleidingen nog niet gedefinieerd.

De heer Van der Ham (D66): Ik constateer dat er veel mensen met een kunstvakopleiding niet werkloos zijn omdat zij in de horeca werken. Zij werken niet in de sector waarvoor zij zijn opgeleid. Ik vind het van groot belang dat het aantal mensen beperkt wordt dat gesubsidieerd door de overheid wordt opgeleid. Ik wil dat enige regie wordt gevoerd op het aantal mensen dat opgeleid wordt en dat aan de wildgroei die dreigt door mbo- en hbo-instellingen die kunstachtige opleidingen aanbieden, een eind wordt gemaakt.

Mevrouw Peters (GroenLinks): Voorzitter. Ik vind het weinig liberaal om te bepalen wat iemand mag studeren. Het is juist zo mooi dat deze keuze vrij is. Het overgrote deel van de afgestudeerden verklaart dat zij opnieuw dezelfde studie zou volgen als zij weer voor die keuze zouden staan.

De heer Van der Ham (D66): Voorzitter. Er moet wel kwaliteit geleverd worden en daarom mag er door kunstopleidingen aan de poort op kwaliteit geselecteerd worden. Je mag voor een bepaalde opleiding kiezen, maar er mogen ook kwaliteitseisen gesteld worden door de school. Net als ACT vind ik dat deze eisen op een aantal punten strenger mogen zijn.

De heer Van Leeuwen (SP): Voorzitter. Waarom mag je wel geschiedenis studeren en op de bühne terecht komen, maar niet een kunstvakopleiding volgen en later iets anders gaan doen?

De heer Van der Ham (D66): Dat mag ook wel. Ik constateer dat een deel van de mensen hun brood uiteindelijk niet verdient met activiteiten op basis van hun studie, maar wel in die richting blijft hangen. Sommige mensen willen tot hun 65ste eindeloos in de marge blijven hangen of gedeeltelijk als beeldend kunstenaar aan de slag gaan. Het is uitstekend als je die keuze maakt. Er zijn ook mensen die er na een paar jaar achterkomen dat de opleiding niet voor hen geschikt is en natuurlijk kan men dan uitstromen. Er gaan echter teveel mensen met grote verwachtingen naar een kunstvakopleiding en uiteindelijk merken zij dat er niet streng genoeg geselecteerd is, want zij blijken niet voldoende talent te hebben om een serieuze kans te maken. Die selectie mag strenger zijn.

De heer Leerdam (PvdA): Voorzitter, ik wil graag van de heer Van der Ham weten of hij vergelijkingen op internationaal vlak heeft meegenomen in zijn denkwijze, ongeacht of het betaalbaar is.

De heer Van der Ham (D66): In het buitenland is het allemaal nog veel strenger en daar moet je het zelf betalen. Als je in Amerika een kunstvakopleiding wilt volgen, moet je er geld bijleggen. Wat dat betreft hebben wij het in Nederland beter georganiseerd. Ik ken veel mensen in de kunstensector die menen dat teveel mensen rond blijven hangen in de kunsten die er door gebrek aan talent niet voldoende uit kunnen halen. Dat wordt niet voldoende onderkend op de kunstvakopleidingen en daar mag strenger op geselecteerd worden.

Er is een element in de financiering geslopen dat bij de toelating een minder strenge selectie in de hand werkt. Vroeger kon men door een grote propedeuse veel leerlingen aannemen en daarmee de opleiding financieren. Na het eerste jaar vond een strenge selectie plaats. Nu wordt men qua financiering afgerekend op het aantal afgeleverde studenten. Dat stimuleert scholen om minder kritisch te zijn en dat kan een strenge selectie tegenwerken. Ik hoop dat de minister hierop in wil gaan.

De hbo-cao maakt het moeilijker voor kunstacademies om goede docenten aan te trekken. Deze cao’s zijn gericht op bescherming en persoonlijke ontwikkeling van docenten. Dat is geen uitgangspunt voor kunstenaars die ook les geven. Kunstonderwijs is namelijk niet altijd geïnteresseerd in beroepsleraren, maar in kunstenaars die een masterclass kunnen geven. Nu moet er na twee tijdelijke contracten, een vast contract worden aangeboden. Dit biedt weinig flexibiliteit voor de scholen. Wil de minister op dit punt meer flexibiliteit toestaan?

Er zijn voorstanders voor het uittreden van kunstacademies uit het hbo-stelsel om eerdergenoemde reden. Dat zou gepaard kunnen gaan met afspraken over een numerus fixus voor kunststudenten. Hoe staat de minister hier tegenover?

De heer Ten Broeke (VVD ): In Eindhoven zit de Design Academy, waar over het algemeen docenten werken die tegelijkertijd ook nog werkzaam zijn buiten de school. Deze opleiding staat kwalitatief buitengewoon hoog aangeschreven. U pleit ervoor dat dit model meer gevolgd zou moeten worden en dat er veel minder vaste contracten moeten komen. Dat ben ik van harte met u eens, maar hoe ziet u dat in concreto en wat raden wij de minister aan?

De heer Van der Ham (D66): Er is een aantal hbo-kunstacademies dat uit de cao wil stappen om dit mogelijk te maken. Ik vraag hierop een reactie van de regering. Dat soort systematiek is nodig voor de kwaliteit van dit soort onderwijs.

Er moet goed worden gekeken naar de vooropleiding. Vooral in de dans- en muziekwereld worden kunstacademies minder bezocht door Nederlanders, omdat zij minder goed worden voorbereid op het leveren van dezelfde kwaliteit als buitenlandse studenten. Ik ben niet tegen buitenlandse studenten op kunstacademies, maar ik wil graag dat er meer Nederlanders op dat niveau worden aangenomen. Hoe gaat de regering dit stimuleren?

De opleiding tot goud- en zilversmid in Schoonhoven is van wereldfaam. Kan de minister bevestigen dat afgestudeerden van deze opleiding zich goud- of zilversmid mogen noemen? Kan deze opleiding aan de slag met het Associate degree (Ad) voor goud- en zilversmeden? Juist die degree is interessant gezien de vraag uit het bedrijfsleven en de concurrentie met opleidingen in het buitenland.

Het kunstonderwijs werkt nauw samen met festivals. In de cultuursystematiek zit geen aparte lijn voor festivals. Hoe stimuleert de minister dat de interactie meer verankerd wordt? Wat vindt de minister van het idee voor het instellen van een overlegorgaan over kunstvakonderwijs, waar ook de beroepspraktijk meer bij wordt betrokken en wat mij betreft ook de nieuwe club van acteurs, ACT? Wat is er met initiatieven uit het veld gebeurd op dit punt? Het vorige kabinet heeft een mooi programma voor cultuur en economie gepresenteerd. De minister zou nieuwe plannen voorleggen. Wat is de huidige stand van zaken?

Nu bestaat de WWIK, die aan het einde van het jaar geëvalueerd wordt. Bij dansers is er een natuurlijk moment dat er uitstroom plaatsvindt vanwege fysieke beperkingen. Er komen ook geluiden uit het veld om kunstenaars die na tien jaar niet echt in hun eigen werkveld werk hebben gevonden, te laten omscholen. Kan dat gekoppeld worden aan de nieuwe WWIK zodat dit meer gestimuleerd wordt? Mensen die blijven hangen in het marginale subsidiecircuit, wordt een handreiking gedaan om daaruit te stappen.

De brief van de minister kondigt een aantal zaken aan dat nader wordt uitgewerkt. Ik ben benieuwd naar de antwoorden.

De heer Leerdam (PvdA): Bent u het met mij eens dat de minister ook het ondernemerschap en zzp’ers meeneemt als essentieel deel van het onderzoek?

De heer Van der Ham (D66): Het is belangrijk om ook op de school aandacht te geven aan deze aspecten en kunstenaars weerbaarder te maken in de praktijk. Ondernemerschap als onderdeel van het curriculum op kunstvakonderwijs is belangrijk om beter en flexibel te zijn. Ik ben het van harte met u eens.

Mevrouw Van Vroonhoven-Kok (CDA): Voorzitter. Cultuur snuiven moet je leren. De basis voor cultuurparticipatie wordt op school gelegd. Als een kind op jonge leeftijd met cultuur in aanraking komt, dan leert het de kunst plaatsen en begrijpen en wordt de kans groter dat op latere leeftijd een culturele interesse wordt ontwikkeld. Bovendien, uit een grote kweekvijver van jonge mensen kunnen talenten naar boven komen.

De grote vraag is hoe je kinderen zover krijgt. Wij spreken vandaag over het buitenschoolse cursusaanbod. De ouders moeten dat ook kunnen betalen. Ik vind de constatering in het Nibud-rapport pijnlijk dat veel cursussen voor een belangrijk deel van de kinderen onbereikbaar blijven vanwege de kosten. Dat is en blijft een drempel. Als gemeenten moeten beknibbelen op de begroting, vallen de grootste slagen op dit vlak en dat is zonde. Er wordt onvoldoende onderkend dat het kabinet al middelen heeft uitgetrokken. Er zit twee maal 40 mln. in het gemeentefonds om het buitenschoolse kunstonderwijs bereikbaar te maken voor de jongeren en de kinderen. Er is een speciaal Jeugdcultuurfonds opgericht om dit te begeleiden, maar dit moet dan wel de middelen hebben om het te controleren. Hoe is het toezicht op de besteding van deze gelden precies geregeld? Kan hier meer grip op komen? Kan onderzocht worden hoe gemeenten het geld inzetten en welke gemeenten dat geld laten liggen? De CDA-fractie is van mening dat het centrale Jeugdcultuurfonds dat de minister in het leven heeft geroepen, een bezielende leiding heeft in dit proces. Wij hebben niet het gevoel dat deze club op dit moment voldoende armslag heeft. Kan de minister ervoor zorgen dat het geld dat hiervoor is uitgetrokken, ook daadwerkelijk op de juiste plek terecht komt?

De heer Leerdam (PvdA): Bent u ook van mening dat het bedrag van 40 mln. in de begroting moet blijven staan en in ieder geval niet mag verdwijnen?

Mevrouw Van Vroonhoven-Kok (CDA): Voorzitter. Ik vind dit een hele goede vraag die ik aan de minister wil voorleggen.

Mevrouw Peters (GroenLinks): Ik vind het vreemd dat de twee grootste partijen constateren dat het beleid heeft gefaald. In 2008 en 2009 is er via de gemeentefondsen veel geld uitgetrokken om arme kinderen te helpen. Het geld is nu verdwenen en nu willen ze er nog meer geld tegenaan gooien. Eerst moet ervoor gezorgd worden dat in 2009 het huidige beleid wordt uitgevoerd en dat het bedrag van 40 mln. voor de gemeenten boven tafel komt en dat het aan het juiste doel wordt besteed.

Mevrouw Van Vroonhoven-Kok (CDA): Voorzitter. Die 40 mln. is naar het gemeentefonds gegaan en dat geld kan tegenwoordig niet meer geoormerkt worden. Het is aan de gemeenten of zij dit wel of niet besteden. Wij hebben met een motie aangegeven dat dit geld voor een bepaald doel is bestemd, maar vervolgens zijn wij het zicht erop kwijtgeraakt nadat het in het gemeentefonds terecht is gekomen. Heeft de minister instrumenten beschikbaar om te controleren of het geld door de gemeenten besteed wordt aan de doelen waarvoor het bestemd is? Als dat zo is, dan is de vraag of de groep kinderen voor wie het geld bestemd is, ook in stand gehouden kan worden door een structurele basis.

De heer Ten Broeke (VVD): Voorzitter. Mevrouw Peters heeft gelijk. Mevrouw Van Vroonhoven begint met de opmerking dat het niet werkt. Vervolgens vraagt zij de minister dit te controleren. Hiervoor heeft het kabinet nou juist een slecht rapportcijfer gekregen omdat het weer om een doelstelling gaat die niet gecontroleerd kan worden. Mevrouw Van Vroonhoven moet gewoon duidelijk zijn. Of het werkt niet en het geld moet teruggevraagd worden of het werkt wel, maar dan moet aangetoond worden waarom er nog vragen aan de minister worden gesteld.

Mevrouw Van Vroonhoven-Kok (CDA): Wij willen de gemeenten hierop aanspreken. Ik heb gevraagd of de minister weet welke gemeenten dat geld wel goed hebben besteed en bij welke gemeenten sprake is van onderuitputting. Als dat boven tafel komt, is het een zaak van aanspreken. Het geld moet besteed worden aan het doel waarvoor het is bestemd. Ik wil graag dat jonge kinderen kunnen sporten en dansen en toneelspelen.

Enthousiasme voor kunst en cultuur begint in de klas en vervolgens hoopt men dat kinderen in hun vrije tijd blijven spelen en dansen en dan is het goed dat de kinderen de sprong kunnen maken naar kunstvakonderwijs. De vorige keer werd tijdens de discussie een en ander vooral in het licht geplaatst van de arbeidsmarkt voor beeldende kunstenaars, maar nu wordt een bredere context gehanteerd. Ik heb twee opmerkingen.

Ik ben het helemaal eens met degenen die stellen dat het niet beslist nodig is om de dansopleiding, de toneelschool of het conservatorium te volgen om acteur of concertpianist te worden. Die opleiding kan een belangrijke verrijking zijn.

De tweede opmerking is dat het kunstonderwijs niet per se voor de Nederlandse markt gereserveerd moet worden. De markt voor getalenteerde kunstenaars is internationaal en dat geldt ook voor het kunstminnend publiek. Willen wij in internationaal opzicht een rol van betekenis kunnen blijven spelen, dan is een sterk kunstvakonderwijs essentieel.

Heel beeldend zijn de signalen die wij uit Antwerpen ontvangen. Zij vrezen dat de mindere studenten uit Nederland naar België komen, omdat zij in Nederland niet worden toegelaten maar wel in Antwerpen. Ik denk dat het selectieniveau in Nederland wel redelijk streng is, maar toch bestaan er zorgen over de kansen voor afgestudeerde kunstenaars, want teveel jonge mensen blijven langs de kant staan. De HBO-raad stelt dat het niet aan het onderwijs kan liggen en de kunstenaars zeggen dat het niets te maken heeft met talenten. Zo schiet het niet op. Het baart mij zorgen dat het werkoverleg tussen partijen is gestopt. Wil de minister goed in de gaten houden dat beide partijen met elkaar in discussie blijven?

Het veld legt twee belangrijke wensen voor. Er is een betere vooropleiding nodig. Ik vraag in dat kader aandacht voor het Sweelinckcollege, dat een soort talentenreservoir voor de muziek is. Eerder heb ik hier al schriftelijke vragen over gesteld. Wat is de stand van zaken?

Een leven lang leren. Het moet mogelijk zijn dat mensen omgeschoold worden. Het lijkt alsof de stekker wordt getrokken uit het Scholingsfonds. Kan de minister uitleggen wat de reden is? De Rietveld-academie moet gaan verhuizen naar een kolos langs de snelweg. Waarom is dat zo?

De heer Van Leeuwen (SP): Voorzitter. Vakinhoudelijk zit het met de kwaliteit van het hbo-kunstvakonderwijs wel goed. De opleiding staat internationaal in hoog aanzien en de waardering van de studenten is in vergelijking met andere studies hoog. Kunstvakonderwijs kent terecht een strenge selectie aan de poort. Vakinhoudelijke verbeteringen zijn in de dynamische cultuursector altijd aan de orde en ik weet dat het kunstvakonderwijs daar constant mee bezig is.

De cijfers van de HBO-raad in het position paper zijn verhelderend. Ik hoop dat met deze opstap naar een breder sectorplan in ieder geval een eind is gekomen aan het, zoals de raad stelt, op basis van onvolledige en soms achterhaalde beelden spreken over het kunstvakonderwijs.

Het mag duidelijk zijn dat de SP zich kan vinden in de vraag van de minister aan de HBO-raad om een sectorplan kunstvakonderwijs op te stellen. Daar ligt ook een taak voor de overheid als het gaat om eenduidige definities. Volgens de HBO-raad zijn er verschillende soorten marktonderzoek in omloop. Hoe gaat de minister ervoor zorgen dat de data voor de vernieuwende kunstmonitor op elkaar afgestemd zijn?

Het mbo heeft de afgelopen jaren een breed aanbod aan kunstonderwijs ontwikkeld. Op zich is daar niets mis mee als kinderen ook op hbo-niveau hun talenten verder kunnen ontwikkelen. Hoe zit het echter met de vakinhoudelijke kwaliteit? Hoe verhouden deze opleidingen zich tot het hbo-kunstvakonderwijs en de arbeidsmarkt? Ik stel voor om de opleidingen ook te betrekken in het sectorplan.

Is er voldoende emplooi voor afgestudeerden van het kunstvakonderwijs, met name voor de autonoom beeldend kunstenaars? De minister bepleit in navolging van het position paper en de mindere waardering van studenten dat er binnen de opleiding nog een slag gemaakt kan worden bij de aansluiting op de arbeidsmarkt. Daar kan niemand op tegen zijn.

Het cultureel ondernemerschap is een veel gebezigde term. Dat is het kenmerk van de beroepsgroep en dat blijkt ook uit het position paper. Ik wil wel een verschil aanbrengen tussen ondernemerschap in de financieel-economische sfeer en het ondernemend kunstenaarschap als het gaat over artistieke ontwikkeling. Het gaat dan over het verschil tussen de homo economicus en de homo universalis. Die laatste heeft wat mij betreft de toekomst.

In een artikel in de Volkskrant kwam een onderwijsontwikkelaar van de popacademie aan het woord. Het ging over het aan de man brengen van een kunstproduct, in dit geval een computercompositie. Ik citeer: «Het klonk alsof je een stofzuiger van de trap flikkerde, maar in de underground scene van Amsterdam bleek het een rage. Dan vinden wij het prima. Wie zichzelf en zijn product kan verkopen, krijgt een diploma. Wie prachtig kan zingen, maar thuis bij de telefoon zit te wachten tot er gebeld wordt, krijgt helaas geen kans». Ik ben van mening dat het niet die kant op moet gaan en dat het kunstvakonderwijs in eerste instantie moet gaan over een artistiek-inhoudelijke beoordeling. Deelt de minister mijn mening en zo ja, hoe voorkomt de minister dat de aansluiting op de arbeidsmarkt leidend gaat worden ten koste van de vakinhoudelijke beoordeling?

De heer Van der Ham (D66): Dat is in principe waar, maar ik hoor studenten klagen over het feit dat er bij beeldende kunstopleidingen zo weinig aandacht is voor het vakmanschap. Sommige studenten gaan buiten hun opleiding cursussen volgen om het vakmanschap te leren. Op de scholen worden zij afgerekend op het artistieke karakter en zij leren niet om zich later op de arbeidsmarkt staande te houden en iets bij te verdienen. Vindt de minister dat daar een goed evenwicht moet zijn?

De heer Van Leeuwen (SP): Vakinhoudelijke kennis van de academie is de basis. Ik kan mij niet voorstellen dat je alleen op de academie toegelaten wordt als je drie neuzen kunt tekenen in plaats van een. Uiteraard zijn er verschillen omdat academies zich specialiseren in een bepaald kunstvakonderwijs.

De minister verwacht van de verbetering van de aansluiting op de arbeidsmarkt dat de werkloosheid daalt. Het gaat dan met name over beeldend kunstenaars. Ik ken weinig tot geen beeldend kunstenaars die werkloos zijn. Het is iets anders dat een groot gedeelte van hen weinig inkomsten geniet van producties. Wat bedoelt de minister precies en hoe gaat hij die aansluiting zoeken? Wat betekent in dit verband werkloosheid en wanneer is deze opgeheven?

Wij stellen voor om het budget voor kunst en cultuur te verruimen. De minister zet in op meer scholing om een positie te verwerven op de ingewikkelde culturele arbeidsmarkt. Er was een instelling die zich daar speciaal op richtte, namelijk het Scholingsfonds voor Kunst en Cultuur. Het is aan het zicht van de Kamer ontsnapt dat de financiering van deze stichting gestopt is. Ik heb hier eerder vragen over gesteld. Volgens mij is dat in tegenspraak met wat de minister beoogt. Graag een nadere uitleg.

Er bestaat een gemis aan een sectorinstituut beeldende kunst. Bij elke gelegenheid dring ik er bij het beroepsveld op aan om de handen ineen te slaan, zodat er niet over hen, maar met hen gesproken wordt. De minister denkt het gemis te kunnen oplossen door het fonds voor Beeldende Kunsten, Vormgeving en Bouwkunst (BKVB) en de Mondriaan Stichting die rol te geven. Dat lijkt mij buiten de competentie van die instellingen vallen. Daar zijn zij niet voor bestemd, maar dat zij meepraten is prima. Zeker na de second opinion waarin de Nederlandse kunstenaars afgedaan werden als subsidieverslaafden met weinig maatschappelijke relevante kunst van geringe nationale kwaliteit, lijken zij mij niet de meest aangewezen gesprekspartner om als sectorinstituut op te treden. Is de minister bereid zijn schouders te zetten onder een volwaardige gesprekspartner voor de beeldende kunstsector en zo ja, wat zijn de ideeën hierover?

De cultuureducatie. In het position paper worden opmerkingen gemaakt over de tijdige scouting van talent. Cultuureducatie speelt hierin een belangrijke rol. Los daarvan is kennismaking met en actieve deelname aan kunstbeoefening een enorme stimulans voor de persoonlijke ontwikkeling van kinderen en een voorwaarde om mee te kunnen doen. Daarmee is het uiteindelijk van groot belang voor de gehele samenleving. Ondanks dat het onderzoek van Nibud een indicatief beeld schetst van de betaalbaarheid van kunstbeoefening, is duidelijk dat lang niet alle huishoudens de kosten van actieve kunstbeoefening kunnen betalen, zeker niet in combinatie met andere uitgaven dan enkel de noodzakelijke uitgaven uit het basispakket. Dat blijkt ook als wordt gekeken naar de kosten van cursussen bij de centra voor de kunsten waarbij rekening gehouden wordt met bijkomende kosten voor instrumenten, materiaal en kleding. Het is ongehoord dat in Nederland veel kinderen in armoede opgroeien. «Dat pik ik niet, want ik sta voor een ander Nederland, een Nederland waar geen kind opgroeit in armoede». aldus Wouter Bos in het verkiezingspamflet uit 2006. Ik ben het roerend met hem eens, want uit elk nationaal en internationaal onderzoek blijkt dat de achterstand die kinderen in armoedesituaties oplopen, in de rest van hun leven niet meer ingehaald wordt. De SP vindt dat de minister hier sterker op in moet zetten. Het is te gemakkelijk om hiervoor de verantwoordelijkheid op lokale overheden af te schuiven. Het is prima om jaarlijks 40 mln. in het gemeentefonds te storten zodat kinderen niet uitgesloten worden. Ondanks de allergie die er landelijk heerst tegen het oormerken, blijft de SP voor het oormerken van deze gelden.

Per 1 januari is analoog aan het jeugdsportfonds een cultuurfonds opgericht, zegge en schrijven doen daar op dit moment drie gemeenten aan mee: Venlo, Eindhoven en Soest. Hoe kan het dat de minister verheugd is over het feit dat steeds meer gemeenten starten met een Jeugdcultuurfonds? Heeft hij andere cijfers? Ik had meer ambitie van de minister verwacht, ook in het kader van verruiming van de arbeidsmarkt voor kunstenaars. Daarvoor liggen hier mogelijkheden en hiervoor heb ik eerder een motie ingediend. Hoe staat het ermee?

Ten slotte heeft cultuureducatie niet alleen te maken met financiële maar ook met fysieke toegankelijkheid. Het moet dichtbij huis zijn. Het is een prima gelegenheid om samen met de minister van Wonen, Wijken en Integratie (WWI) een plan te maken voor culturele buurtwerkplaatsen. Is de minister bereid om hierover het gesprek met zijn collega en het kabinet aan te gaan? Kan hij er dan tevens voor zorgen dat € 12 per kind voor cultuureducatie in het basisonderwijs niet in de lumpsum komt te zitten, maar geïnvesteerd wordt in deze culturele buurtwerkplaatsen?

De heer Ten Broeke (VVD): Voorzitter. In het algemeen overleg over het beeldend kunstbeleid is onder andere door de VVD de vraag gesteld of er niet teveel kunstenaars worden opgeleid in Nederland. De minister komt met een hele hoop cijfers waaruit de conclusie lijkt te worden getrokken dat het allemaal wel meevalt, maar dat er hier en daar toch wat geschaafd moet worden. Ik ben van mening dat er iets meer nodig is.

Nederland telt 96 000 kunstenaars waarvan 7000 beeldend kunstenaars. Ter vergelijking voeg ik hieraan toe dat Nederland ook 8000 huisartsen kent en 5000 brandweerlieden. Er zijn zestien hogescholen. Op de eerste pagina van de website van de Haagsche Hogeschool wordt al verwezen naar de WWIK. Die informatie is overigens inmiddels verdwenen. Nu verwijzen de meeste hogescholen naar het BKVB. Nederland kende in 2007 374 000 studenten in het kunstvakonderwijs en de instroom in dat jaar was ongeveer 4500. Dat zijn forse getallen. De top-drie bachelorsopleidingen zijn vormgeving en muziek en autonoom beeldende kunsten. Het is een rijk aanbod en ik denk eerlijk gezegd te rijk. Dat moet worden beoordeeld op basis van de aansluiting op de arbeidsmarkt en dan blijkt dat die conclusie inderdaad terecht is want de kunstensector wordt gekenmerkt door structurele en nog altijd hoge werkloosheid. Ook ik erken dat het principe dat niet enkel de markt het bestaansrecht van een opleiding bewijst, niet direct opgaat voor de kunst. Voor een kunstenaar geldt immers dat zijn intrinsieke productiebehoefte leidend is, maar de overheid moet zich wel degelijk rekenschap geven van die markt en de eventuele werkloosheid waartoe men een kunstenaar opleidt dan wel voorbereidt. Daarom is de aansluiting op de arbeidsmarkt cruciaal.

Mevrouw Peters (GroenLinks): Voorzitter. De minister komt met cijfers, die erop wijzen dat het met het angstbeeld voor werkloosheid wel meevalt. Nu zegt de VVD dat er een structureel te hoge werkeloosheid is, maar dan moet de VVD met andere cijfers komen die deze stelling staven. De cijfers van de minister staven die opmerking niet.

De heer Ten Broeke (VVD): Uit de CBS-stelling in de bijlage blijkt dat van alle mensen met een kunstvakopleiding slechts 29% kunstenaar wordt en 71% wordt geen kunstenaar. 10% daarvan oefent wel een daaraan gerelateerd beroep uit. Van alle kunstenaars heeft maar liefst 60% geen kunstenaarsopleiding gevolgd. De eerste conclusie is dat de meeste kunstenaars geen opleiding hebben gevolgd en de meeste mensen met een opleiding worden geen kunstenaar. Hier dient zich de existentiële vraag aan waar die kunstopleiding dan goed voor is.

De minister wijst in dezelfde bijlage op het toenemende belang van algemene competenties die niet op een specifiek vakgebied liggen. Met een kunstopleiding kan een ander beroep worden uitgeoefend en dat geldt ook voor andere opleidingen. Slechts 22% van alle afgestudeerden in Nederland is uitsluitend werkzaam in de afstudeerrichting. 70% van de afgestudeerden doet wel degelijks iets in een verwante opleidingsrichting die de overheidsinvestering rechtvaardigt. Voor de kunst is dat minder het geval. Slechts 10% van de 71% die geen kunstenaar wordt, oefent een gerelateerd beroep uit. 61% van mensen met een kunstopleiding doet helemaal niets dat gerelateerd is aan kunst. Dat blijkt ook uit onderzoek van Johan Coenen, want slechts 32% van de afgestudeerden aan de kunstvakopleiding vindt hun opleiding een goede basis voor de arbeidsmarkt. Bij hbo-studenten is dat twee keer zoveel en in de rest van Europa ligt het nog veel hoger.

Mevrouw Peters (GroenLinks): Wat is het probleem? Als mensen een opleiding kiezen en op een andere wijze hun broek kunnen ophouden, is er toch voor de overheid eigenlijk geen probleem. Als liberaal moet u het toejuichen dat mensen vrij zijn in hun studiekeuze.

De heer Ten Broeke (VVD): Natuurlijk zijn zij vrij in hun studiekeuze, maar wat is dan de rol van de overheid? Als zoveel mensen worden opgeleid voor iets wat zij vervolgens niet gaan doen, dan is de vraag gerechtvaardigd of er niet teveel opleidingen zijn. Dat lijkt mij een liberale vraag, want daar is de rol van de overheid in het geding.

De heer Van Leeuwen (SP): Het is wel betuttelend. In Nederland bestaat de vrijheid van onderwijs. Wat is er mis mee als mensen anders terechtkomen?

De heer Ten Broeke (VVD): Ik verwar niet zoals u de vrijheid van onderwijskeuze met de dwang van de overheid om voor al die keuzen ook tegelijkertijd een opleiding aan te bieden. De overheid heeft voortdurend ruimte gegeven aan een groeiend aantal opleidingen. Men moet zich vervolgens de vraag stellen of er mensen voor werkloosheid worden opgeleid.

De heer Van Leeuwen (SP): Wat is de uiterste consequentie van deze redenering?

De heer Ten Broeke (VVD): Dat je werkloos wordt.

De heer Van der Ham (D66): Ik ben het eens met de heer Ten Broeke dat zorgvuldiger moet worden omgegaan met de selectie. De acteurs- of beeldende kunstopleidingen zijn significant duurder dan andere hbo-opleidingen en daarom mogen wij een extra eis stellen. Als 80% van de opgeleide artsen geen arts zou worden, zou hierover ook discussie plaatsvinden. Daarmee kan een parallel getrokken worden, maar de mogelijkheid dat je iets anders gaat doen dan waar je voor opgeleid bent, blijft bestaan.

De heer Ten Broeke (VVD): Een groot aantal mensen met een hbo-opleiding doet andere dingen, maar 70% doet in ieder geval gerelateerd werk. Dat rechtvaardigt op zichzelf de keuze van de overheid om die opleidingen aan te bieden. Als dat voor minder dan 30% geldt, moet de vraag gesteld worden of het juist is dat de overheid voortdurend nieuwe opleidingen gaat financieren.

De werkloosheid onder afgestudeerden van kunstopleidingen is weliswaar ietsje gedaald. Het onderzoek van het Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt (ROA) geeft 11,1% aan tegenover 3,5% in het hbo als geheel en dan moet je constateren dat deze werkloosheid drie keer zo hoog is. Het CBS dat een iets andere definitie hanteert, zegt zelfs twee tot vier keer zo hoog. Gemakshalve kunnen wij aannemen dat het drie keer zo hoog is. De nieuwe opleidingen zitten overigens voortdurend in de top-drie. Dat zegt al weer iets over de wijze van financiering. Er is nog veel meer bewijs en de conclusie is onontkoombaar: kunst wordt gekenmerkt door een structureel hogere werkloosheid en het beleid ten aanzien van het kunstonderwijs versterkt deze onevenwichtigheid. Het doel moet betere opleidingen zijn.

Wij hebben te maken met throughput-financiering. Kunstopleidingen werven mensen en proberen die zo lang mogelijk vast te houden, want daar is de financiering op gericht. Daarna blijkt dat de realiteit voor afgestudeerde kunstenaars op de arbeidsmarkt er volledig anders uitziet dan die voor andere hbo-opleidingen. Is de minister bereid om naar de financieringsmethodiek te kijken? Het gaat niet alleen om selectie aan de poort, maar om voortdurende selectie door de jaren heen, want dan wordt een betere aansluiting op de arbeidsmarkt mogelijk. Dat moet de intrinsieke motivatie van de overheid zijn, want anders raakt het kunstbestel verder uit zijn evenwicht. De financieringsmethodiek draagt daaraan bij. Ik noem als voorbeeld dat er de laatste tien jaar vijf popacademies zijn gestart, maar er is geen enkel klassiek conservatorium gesloten. Je moet je afvragen of het goed is om steeds maar meer te willen.

Mevrouw Van Vroonhoven-Kok (CDA): Is dat niet een teken van een bloeiend cultureel klimaat in Nederland?

De heer Ten Broeke (VVD): De overheid hoeft niet per se alles wat groeit en bloeit te financieren, want dan zou je het zonder die financiering moeten proberen om te kijken wat er dan gebeurt. De meeste aanwezigen maken zich daar grote zorgen over en daaruit blijkt hoeveel vertrouwen zij hebben in het bloeien en groeien van die sector.

De heer Van Leeuwen (SP): De intrinsieke motivatie van de overheid zou de aansluiting op de arbeidsmarkt moeten zijn, maar is dat niet een ontzettend bekrompen standpunt? De liberale gedachte gaat uit van de ontwikkeling van de mens.

De heer Ten Broeke (VVD): Ik wil niet alle kunstopleidingen afschaffen, maar er moeten er minder komen met een betere kwaliteit. De overheid moet er in het kader van de financiering op letten dat er een goede afstemming is tussen ruimte bieden aan de creativiteit en de enorme discrepantie tussen de opleiding en wat mensen ermee gaan doen. Dat is een legitieme vraag bij elk overheidsbeleid.

Tijdens andere debatten is gesproken over het management. Bij Nyenrode wordt een particuliere opleiding aangeboden, zoals een mbo-opleiding voor kunstmanagement. Dat is een succesvolle opleiding.

Ik leg u een email voor van een alumnus van de Willem de Kooning Academie. Hij zegt: «Het verwondert mij dat er geen aandacht is voor de aansluiting met het ondernemerschap, noch in de kunstvakopleiding, noch in de brief aan de Kamer, terwijl loondienst nauwelijks aan de orde is in de creatieve sector. Het gaat vaak om freelance opdrachten». Deze ondernemer heeft geprobeerd om bij de Kamer van Koophandel als creatieve ondernemer hulp te krijgen, maar dat lukte niet, onder andere vanwege de hoge prijzen van cursussen. Er was volgens deze ondernemer geen goed aanbod van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (OCW) en Economische Zaken (EZ) voor beginnende creatieve ondernemers. De zaak van deze ondernemer is helaas ter ziele gegaan. Het werken in loondienst en de administratieve rompslomp kostte heel veel tijd en hierdoor bleef geen ruimte over voor het promoten van beeldend werk. Als wij universele en creatieve mensen willen opleiden, dan moet voor deze ondernemers zoveel mogelijk rompslomp worden weggenomen. Kan de minister met zijn collega van EZ nog eens kijken naar een uitnodigend overheidsbeleid?

Mevrouw Peters (GroenLinks): Voorzitter. Ik wil het hebben over de bovenen onderkant van het kunstvakonderwijs, want met de basiskwaliteit van het onderwijs daartussen zit het volgens de minister goed. Gelukkig blijkt de aansluiting op de arbeidsmarkt mee te vallen. Mijn fractie steunt de voorstellen van de minister, maar wel met het verzoek om het structurele werkoverleg met de beroepspraktijk uit te breiden.

In Frankrijk zijn er ongeveerd honderd conservatoria met maar één école supérieure in Parijs met een dependance in Lyon, waar men kan doorstuderen voor uitvoerend musicus. De overige scholen bieden een bachelorsopleiding aan. In Nederland bestonden voorheen verspreid door het land de muzieklycea voor een bachelorsopleiding in de provincie en doorstuderen tot uitvoerend musicus was mogelijk in een aantal Randstedelijke conservatoria. In de zeventiger jaren werden alle muzieklycea als gevolg van de spreidingsgedachte in een klap conservatorium en nu kun je overal in Nederland met het uitvoerend musicusdiploma Master of Music worden. Nu blijkt echter dat alleen studenten uit Den Haag of Amsterdam de belangrijke Nederlandse podia betreden. Meestal vervullen buitenlanders de belangrijke aanvoerdersplekken in het Concertgebouworkest. Dat is zelden iemand van een Nederlandse school. Het is mooi dat de basiskwaliteit verspreid door het hele land kennelijk voldoende is, maar is het met excellentie ook goed geregeld? In de cultuurnota Kunst van Leven zei de minister: «Talent wordt niet voldoende benut. Aan excellentie wordt te weinig aandacht besteed. Te vaak wordt ervoor gekozen om alles een beetje te doen». Die woorden zijn mij uit het hart gegrepen en ik verwacht dat de minister er alles aan zal doen om ervoor te zorgen dat kunstvakonderwijs niet in een zesjescultuur blijft hangen. Is de minister bereid om de onderzoeksvragen die hij nu uitzet bij de HBO-raad, uit te breiden met aandacht voor excellentie?

Het is te prijzen dat de minister voorzichtig heeft toegezegd om te bekijken of het mogelijk is om kunstvakopleidingen niet langer via die perverse prikkel van de studentgebonden rijksbijdrage te financieren, zodat scholen die kiezen voor excellentie en daardoor minder leerlingen aannemen, niet financieel worden gestraft. Er moet echter ook naar de inrichting van de mastersopleidingen en de kwaliteitscriteria gekeken worden. Misschien moet er bij de vele masters voor muziek gespecialiseerd worden door de scholen. Misschien moeten er voor excellentie extra lesuren komen voor de hoofdvakken. Nu krijgt men vijftig minuten per week tegenover drie uur per week vroeger. Nu moeten studenten voor € 1 000 in de zomer master classes bijwonen om de vaardigheden bij te spijkeren als zij tot de excellente top willen behoren. Misschien moet er, zoals in de sector van de beeldende kunst, kritisch gekeken worden naar de niet-erkende opleidingen, zoals ateliers of de Rijksacademie, waar veel meer excellentie vandaan komt dan van de nu erkende Mastersopleidingen in Visual Arts. Een vreemde situatie, waar staat dan het Master diploma voor Visual Arts voor in Nederland?

Aan de onderkant zit het mbo-kunstonderwijs. Het is vreemd dat dit een blinde vlek vormt in de notitie van de minister, want hier zijn de problemen potentieel veel groter. Het aantal hbo-kunstvakopleidingen is de afgelopen jaren gedaald, maar het aantal mbo-opleidingen is toegenomen. Er zijn twee keer meer mbo- dan hbo-opleidingen voor uitvoerend kunstenaar. Waar blijven die mensen en hoe zit het bij die opleidingen met de aansluiting op de arbeidsmarkt? Hoe wordt de kwaliteit gewaarborgd? Als de minister een helder beeld wil krijgen van de uitstroom en aansluiting op de arbeidsmarkt, zal het mbo betrokken moeten worden in de onderzoeken. Ook zouden de MBO Raad en de HBO-raad samen moeten kijken naar de aansluiting van het mbo op het hbo. Uit de praktijk blijkt dat dit moeizaam verloopt. Lukt het de leerlingen om over te stappen naar het hbo?

Dan het allochtoon talent en de belemmeringen die zij in het kunstvakonderwijs tegenkomen. De leerlingen in het hbo-kunstvakonderwijs zijn nog lang geen afspiegeling van de samenleving, omdat Nederlands talent van immigrantenafkomst hun weg daarheen niet weet te vinden. Een reden kan zijn dat voor veel talentvolle jongeren met een immigrantenachtergrond de opleiding tot kunstenaar via het mbo verloopt. Het is zorgelijk dat zij in hun verdere ontwikkeling als kunstenaar gestuit worden, omdat de aansluiting op het hbo niet goed geregeld is. Een andere reden kan zijn dat scholen teveel geënt zijn op een ouderwets kunst- en cultuurbegrip van blank, westers en elitair en dat het docentencorps te weinig bij hun achtergrond aansluit – de typische mannelijke blanke vijftiger – waardoor leerlingen met een grootstedelijke urban achtergrond zich moeilijk in het onderwijs kunnen vinden. Daarom vindt mijn fractie dat de Raad voor Cultuur en de HBO-raad ook moeten kijken naar hoe scholen de aansluiting voor allochtoon talent kunnen vergemakkelijken zonder de nadruk op excellentie te laten lopen.

De heer Van der Ham (D66): Dat is een dilemma, want er zijn ambachtelijke eisen verbonden aan opleiding voor acteur of klassiek muzikant. Het is terecht dat mevrouw Peters opmerkt dat men niet wil interen op excellentie en het ambacht. Er kan wel ruimte worden gegeven aan een ander soort toneel, maar naast urban moet men ook Shakespeare kunnen spelen.

Mevrouw Peters (GroenLinks): Dat ben ik met de heer Van der Ham eens. Ik denk dat het probleem ligt bij het spotten van talent bij leerlingen met een andere achtergrond. Daarom moet er jong mee worden begonnen.

Met veel enthousiasme is het Jeugdcultuurfonds van start gegaan. Wordt hierbij ook gekeken naar jongeren met een immigrantenachtergrond? De minister heeft extra geld beschikbaar gesteld aan hbo’s om aanstaande allochtone studenten betere voorlichting te geven. Bereikt het geld ook deze kunstvakopleidingen? Worden er lessen getrokken uit succesvolle ervaringen in bijvoorbeeld Amsterdam met cultuureducatieprogramma’s in het basisonderwijs? Het kenmerkende daarvan was dat op de basisschool een vast cultuurprogramma werd aangeboden in plaats van de huidige vrijblijvende keuzemenu’s. De minister heeft daar destijds onderzoek naar laten doen. Vinden die conclusies hun weg naar overige gemeenten?

Ten slotte de connectie tussen deze minister en de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW). Het gebrek aan financiën hindert helaas sommige groepen bij de aansluiting met het kunstvakonderwijs. Uit het SCP-onderzoek blijkt dat het aantal arme kinderen dat niet meedoet aan cultuur en sport, twee keer zo hoog is als voor niet arme kinderen. Er is wel 40 mln. uitgetrokken voor het gemeentefonds om deelname te vergroten van arme kinderen aan kunst en sport, maar dat ongeoormerkte geld lijkt verdwenen of wordt er niet voor gebruikt. Gaat de minister zijn collega van SZW daarop aanspreken? Is de minister bereid hierbij de positie van de zzp’ers te betrekken? Als bijna 50% van de afgestudeerden van de hbo-kunstvakopleidingen als zelfstandig ondernemer begint, is het noodzakelijk dat een soepele aansluiting op de arbeidsmarkt voor kunstenaars geregeld wordt, dat de sociale voorzieningen voor hen worden opengesteld en dat de regeldruk afneemt. Ik verzoek de minister zijn blikveld te verbreden naar zowel de boven- als de onderkant. Daar kan het Nederlandse culturele talent excellent en kleurrijker van worden.

De heer Ten Broeke (VVD): Mevrouw Peters kiest vooral voor de gebrekkige aansluiting tussen mbo en hbo. De aansluiting op de arbeidsmarkt wordt beperkt tot een zaak van sociale zekerheid. Hoe kan aan de creatieve ondernemers voldoende ruimte worden geboden?

Mevrouw Peters (GroenLinks): Er lijkt een enorme wildgroei te zijn bij de mbo-opleidingen, maar er zijn geen cijfers beschikbaar over degenen die hier een studie afronden. Kan een kleine ondernemer met zwangerschapsverlof gaan en kunnen zij goede verzekeringen afsluiten? Er bestaat wellicht teveel regeldruk waardoor het moeilijk wordt om als creatieve ondernemer flexibel in de arbeidsmarkt overeind te blijven.

Minister Plasterk: Voorzitter. Bij een vorig algemeen overleg leefde bij de Kamer in brede zin de vraag of er niet teveel kunstenaars worden opgeleid en of het opleidingenaanbod niet te versnipperd is. Ik heb twee dingen toegezegd: proberen de feiten boven tafel te krijgen en hierover de Kamer schriftelijk te informeren. Dat is gebeurd en daar praten wij vandaag over.

Ik heb toen ook toegezegd om de HBO-raad onder andere te vragen om met een sectorplan te komen. Ik zie dit algemeen overleg ook als een gelegenheid om van de Kamer een aantal signalen te krijgen die ik bij het overleg met de HBO-raad naar voren kan brengen, zoals over excellentie en allochtonen. Dit kan input bieden voor het sectorplan.

Het beeld dat veel mensen voor werkloosheid worden opgeleid, kan niet bevestigd worden. In de hbo-sector is het percentage van opgeleiden dat niet aan de bak komt, 3,5%. Afhankelijk van de definitie kan het uitkomen op 7,5% of hoger. Dat is wel een verschil, maar het is niet zo dat mensen worden opgeleid om werkloos te worden. In de politiek wordt veel bepaald door beelden. In het beeld bestaat wel een verschil. Er zijn mensen die danser of musicus willen worden en dat drie of vier jaar willen proberen. Als zij uiteindelijk niet de top bereiken, gaan zij iets anders doen met hun kennis en opleiding. Dat is iets anders dan iemand die tot registeraccountant is opgeleid en geen baan als registeraccountant kan vinden.

In Nederland bestaan opleidingen van naam en faam. Rolf en Viktor komen van de modeacademie ArtEZ in Arnhem. Zij trekken veel mensen met zich mee met hun talent voor mode en zetten Nederland op de kaart. De Design Academy met Hella Jongerius, de Fontys Academie waar Krezip vandaan komt, de popopleiding Codarts in Rotterdam waar Anouk vandaan komt en Janine Jansen komt ook gewoon van een Nederlands conservatorium. Er komen echte toppers van Nederlandse opleidingen. Het is niet mogelijk om de opleiding te beperken tot degenen die succesvol zullen worden, want dat weet men niet van tevoren. De HBO-raad komt met het sectorplan. De vraag is of de opleidingen zich voldoende profileren, of zij voldoende verschillend zijn en of zij voldoende inspelen op de arbeidsmarkt inclusief het ondernemerschap. Worden de studenten voldoende voorbereid op het feit dat zij als beeldend kunstenaar niet in loondienst komen, maar ondernemer worden? Is de selectie streng genoeg? Van de vijf inschrijvingen wordt er maar één toegelaten. Er komt een commissie en de voorzitter is Robbert Dijkgraaf, een geflipte kunstenaar die de Rietveld Academie succesvol heeft afgerond en het vervolgens niet gemaakt heeft. Hij is nu president van de Koninklijke Nederlandse Akademie voor Wetenschappen (KNAW) na een succesvolle carrière als theoretisch fysicus, maar als kunstenaar is hij een echte loser.

Ik blaas het overleg tussen de kunstvakopleidingen, de sectorinstituten en de brancheverenigingen in de cultuur nieuw leven in. Met dat overleg is al gestart. De loopbaan van afgestudeerde kunstenaars zal beter gevolgd worden om een goed beeld te krijgen van hun carrière via de Kunstmonitor van de HBO-raad. Daarnaast wordt de Raad van Cultuur om advies gevraagd en maakt de Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO) een sectoranalyse van het kunstvakonderwijs. Ik heb tegen de hbo-sector gezegd dat ik niet primair bezig ben met een bezuinigingsoperatie omdat ik de excellentie belangrijk vind, maar ik wil wel dat de vragen die hier gesteld zijn, goed beantwoord worden. Hieruit kan best blijken dat hbo-instellingen nog meer op excellentie moeten inzetten en zich moeten richten op een kleinere instroom studenten.

De heer Van Leeuwen (SP): Er zijn allerlei organisaties in het veld die zich met beeldende kunst bezighouden en er moet een serieuze gesprekspartner uit het georganiseerde beroepsveld zijn. Gaat de minister ook die groep erbij betrekken?

Minister Plasterk: Het is ook een kwestie van hoe het veld zich wil en kan organiseren. Ik ben daarover in gesprek. Strikt genomen is de taak van de twee fondsen een andere dan van het sectorinstituut. Dat overleg loopt, maar ik kan het niet forceren.

De heer Ten Broeke (VVD): Ik erken dat de minister een punt heeft met de vergelijking tussen een registeraccountant en een kunstenaar. Daarom accepteren wij enige verschillen daarin, maar uit de cijfers blijkt dat deze verschillen wel heel erg groot zijn. Indien het lesprogramma van de kunstvakopleidingen niet opleidt tot een succesvolle beroepspraktijk, dan kunnen mensen ook voor deze opleiding kiezen om vier jaar min of meer vrijgesteld artistiek bezig te zijn. Onderkent de minister dat? Dit kan niet alleen worden ondervangen met selectie aan de poort, maar met een doorlopende selectie gedurende vier jaar.

Minister Plasterk: In de gezondheidssector komt meer dan 60% van de mensen met een opleiding aan een baan. In deze sector is het minder dan de helft daarvan. Er zijn ook mensen die bij een advertentiebureau gaan werken, waarin de creatieve achtergrond toch een rol speelt. In het sectorplan zal worden bekeken of dit verbeterd kan worden.

Er is een onderzoek geweest van het Nibud naar de toegankelijkheid van de cultuursector voor mensen met lage inkomens. Zij signaleren dat hier iets voor moet gebeuren. Er is al een bedrag van 40 mln. in het Gemeentefonds ondergebracht. Er is door gemeenten met de minister van SZW een convenant getekend om ook kinderen uit de laagste inkomensgroepen gebruik kunnen maken van cultuur- en sportvoorzieningen. Er is voor gekozen om dit via de gemeenten te leiden omdat zij het dichtst bij de doelgroep zitten. Men heeft zich verbonden aan een jaarlijkse rapportage aan het ministerie van SZW. De eerste rapportage moet nog verschijnen. Ik heb op dit moment van SZW geen signaal ontvangen dat het geld op de plank blijft liggen. Als wij die signalen wel ontvangen, moeten wij daar actie op ondernemen. Als de beoogde doelen bereikt worden en het programma loopt in 2010 af, dan dient opnieuw te worden bekeken of het programma kan worden voortgezet.

Mevrouw Van Vroonhoven-Kok (CDA): Ons bereiken wel signalen dat het geld op de plank blijft liggen en dat is zorgelijk. Deze signalen moeten toch ook bij de minister bekend zijn. Het convenant kan een handvat bieden om de gemeenten hierop aan te spreken.

Minister Plasterk: Ik heb geïnformeerd bij de staatssecretaris van SZW en die informeert mij dat er geen geld op de plank blijft liggen. Als de Kamer signalen blijft ontvangen dat het wel zo is, dan zal ik de Kamer daar schriftelijk via een brief over informeren.

Mevrouw Van Vroonhoven-Kok (CDA): Kan de minister aangeven, indien blijkt dat er slecht gebruik van het geld wordt gemaakt, wat hij daaraan gaat doen?

Minister Plasterk: Het kan niet zo zijn dat gemeenten het convenant ondertekenen en het geld niet besteden aan het doel. Ik ga er vooralsnog niet vanuit dat dit het geval is.

Onderwijsinstellingen gaan in overleg met de sectorinstituten in de kunstensector, want de sector ziet zelf ook in dat dit overleg hard nodig is. Er zal een convenant worden opgesteld. Ook de brancheverenigingen zullen bij dit overleg betrokken worden. In september wordt door de sectorinstituten, de kunstvakinstellingen en de HBO-raad een conferentie georganiseerd over de aansluiting op de arbeidsmarkt. Naar verwachting zal het convenant dan voorliggen.

De studenten zijn positief over het vakinhoudelijke deel van de kunstvakopleidingen, maar zijn kritischer over de aansluiting op de arbeidsmarkt. Ik heb daarnaast de NVO gevraagd om in hun sectoranalyse ook internationale vergelijkingen mee te nemen, zoals met Duitsland en het Verenigd Koninkrijk. Ik heb reden om te denken dat wij het niet zo slecht doen, want wij hebben internationaal gezien nog steeds een aanzuigende werking.

Mevrouw Peters (GroenLinks): Verschillende fracties hebben gevraagd of het beroepsveld zelf ook niet betrokken moet worden bij het overleg. Wat is de reactie van de minister?

Minister Plasterk: Dat lijkt mij een goed idee en dat is ook het geval.

De kwaliteit van het kunstvakonderwijs wordt landelijk gewaarborgd door kwaliteitszorg met het toezicht van de Inspectie van het Onderwijs en visitatie en accreditatie waarbij panels periodiek alles doorlichten. Het blijkt dat zij inhoudelijk goed scoren, maar bij de aansluiting op de arbeidsmarkt moet nog wel wat gebeuren.

Bij de masters gaat het om een relatief klein aantal studenten. Eerst wordt bij iedere master die wordt ingevoerd, gekeken of er behoefte aan bestaat vanuit de arbeidsmarkt en de NVO ziet toe op de kwaliteit.

Er bestaat wel een verschil in de mate waarop bij de poort wordt geselecteerd. Gemiddeld wordt een op de vijf studenten toegelaten, bij de beeldende kunst is dat een op drie, bij de vormgeving is dat een op zes. Dat is overigens niet bedoeld om de uitstroom naar de arbeidsmarkt te regelen, maar om er aan de instroomkant voor te zorgen dat studenten met succes de opleiding kunnen afronden. Bij een deel van de moderne muziek en moderne beeldende kunst is moeilijk te beoordelen of het resultaat kwalitatief goed is. Daarom moet geaccepteerd worden dat een consensus ontstaat over het feit of iets goed en bijzonder is. Dat is niet af te meten aan het feit of iemand bijvoorbeeld goed naar model kan tekenen. Bij het middelbaar onderwijs zijn de kerndoelen van taal en rekenen duidelijk, maar bij het kunstvakonderwijs kan dit niet zo scherp gesteld worden.

De heer Van Leeuwen (D66): Het gaat mij er in het voorbeeld over de stofzuiger om dat men niet moet overdrijven met de marktgerichtheid, maar dat de artistieke beoordeling voorop dient te staan.

Minister Plasterk: Ik ben het hiermee eens.

De heer Van der Ham (D66): Uiteindelijk moet een kunstenaar afgerekend worden op de resultaten, maar men mag veronderstellen dat als iemand naar een door de overheid betaalde kunstopleiding gaat, er wel aandacht moet zijn voor het ambacht. De afgelopen jaren ziet men soms dat de aandacht voor het ambacht zodanig is verslapt, dat dit vak niet eens meer wordt gegeven. Bij sommige opleidingen is dit geen onderdeel meer van de opleiding. De weging van goede kunst is niet een verantwoordelijkheid van de opleiding, maar wel horen portrettekenen en netjes praten bij een kunstopleiding.

Minister Plasterk: Ik deel deze mening, maar men moet oppassen voor simplisme.

Ik leg mij erbij neer dat Cultureel en Kunstzinnige Vorming (CKV) op de middelbare school geen goede voorspeller is van het feit of studenten over voldoende artistiek talen beschikken.

Voor mbo-afgestudeerden is het geen probleem om werk te vinden. Er worden daar geen opleidingen gecreëerd waar geen behoefte aan is. Hierop vindt een toets plaats. Er worden afspraken gemaakt tussen opleidingen en de branche over de aansluiting op de arbeidsmarkt. Hiervoor bestaat een wettelijke zorgplicht voor de mbo-instellingen en die luidt als volgt: «Het bevoegd gezag zorgt ervoor dat een beroepsopleiding alleen door de instelling wordt aangeboden als er na beëindiging van de opleiding voldoende arbeidsmarktperspectief is voor de deelnemers». In Schoonhoven is bij de mbo-zilveropleiding de aansluiting op de arbeidsmarkt heel goed georganiseerd.

De heer Van Leeuwen (SP): Ik heb gevraagd of het mogelijk is om het mbo mee te nemen in het sectorplan.

Minister Plasterk: Zaken die met het mbo te maken hebben, moet met de MBO Raad besproken worden. De commissie Dijkgraaf is door de HBO-raad ingesteld en daar kan dat niet worden ondergebracht. Het gaat over een kleiner overleg. Dit kan als bijlage in de vorm van een addendum gevoegd worden bij de resultaten van het onderzoek naar de hbo-sector door de commissie Dijkgraaf.

Verschillende partijen zoals het CBS en onderzoeksinstituten, leveren informatie aan. Meer afstemming met de branche is goed. Daarom heb ik toegezegd om een actieve coördinerende rol te spelen bij het onderzoek naar kunstvakonderwijs en de arbeidsmarkt.

De voortrajecten voor muziek en dans zijn de plekken waar Nederlands toptalent voor de toekomst wordt opgeleid. Bij het bevorderen van excellentie gaat het niet alleen om Nederlands talent. Er zijn gesprekken met instellingen, leerlingen en ouders gevoerd en er zijn afspraken gemaakt over de aandachtspunten van een goede aansluiting tussen het voortgezet onderwijs en het hbo, betere informatie, kosten die ouders voor opleidingen maken en de kwaliteit van de voortrajecten. Met ingang van het studiejaar 2009–2010 is via de HBO-raad een website beschikbaar waar ouders en leerlingen alle relevante informatie kunnen vinden. Voor 2009 is net als vorig jaar, een bedrag van 900 000 ter beschikking gesteld om de ouders tegemoet te komen in de kosten en voor de verbetering van de kwaliteit van de voortrajecten. Ik wil verder goed kijken naar wat op andere terreinen zoals sport- en talentstimulering, wordt gedaan en mij daarbij richten op het creëren van de randvoorwaarden waaronder hoger onderwijsinstellingen, culturele sectoren en scholen het toptalent de beste kansen kunnen bieden.

De plannen voor de WWIK worden dit jaar geëvalueerd door mijn collega van SZW als eerst verantwoordelijke. In samenhang met de evaluatie zal ik dit jaar het flankerend beleid voor de WWIK evalueren. Het evaluatierapport wordt naar verwachting aan het eind van dit jaar naar de Kamer gezonden, met een beleidstandpunt van de betrokken bewindspersonen van SZW en ondergetekende.

In de opdracht aan de HBO-raad voor het opstellen van een sectorplan is al toegezegd dat als het aantal studenten lager wordt, het budget niet kleiner wordt.

De hbo-cao maakt het moeilijk om goede docenten aan te trekken volgens de heer Van der Ham. Scholen zouden overwegen om zich aan deze cao te onttrekken. De discussie over flexibele contracten betreft algemene SZW-regelgeving. Dat is niet specifiek voor de hbo-cao. De hbo-kunstvakopleidingen zijn onderdeel van grotere eenheden van bevoegd gezag. Het zou eigenaardig zijn als de conservatoriumopleiding uit de cao zou willen treden, want dan zou men ook uit de hbo-instellingen moeten treden. Ik denk niet dat dat een realistisch perspectief is. Ook in de schalen zit flexibiliteit. Hierin bestaan grote verschillen tussen opleidingen.

In het kader van een tussenevaluatie deze zomer wordt sowieso gekeken naar de Ad’s en of de goud- en zilversmeden zich zo mogen blijven noemen. Tijdens een werkbezoek in Schoonhoven werd ik gevraagd om op dit punt verruiming te bieden. Ik wil hiernaar kijken vanuit een positieve grondhouding en ik zeg toe dat ik de Kamer hierover zal rapporteren.

De heer Van der Ham (SP): Het flankerend beleid heeft ook te maken met het stimuleren van de uitstroom van studenten. Wordt dat daarin ook meegenomen?

Minister Plasterk: Ik vind het wel ver gaan om de uitstroom te gaan stimuleren en een actief exitbeleid te gaan voeren, want er zijn veel kunstenaars die activiteiten combineren om in hun levensonderhoud te voorzien.

Er komt een nieuwe brief over cultuur en economie die de Kamer na de zomer ontvangt. Deze is in een andere context toegezegd en die schrijf ik samen met de minister van EZ.

Met de gemeenten zijn convenanten gesloten. Zij moeten jaarlijks hun activiteiten aan SZW zichtbaar maken, over de inzet van de financiën en of de kinderen daarmee bereikt worden. Het is nog te vroeg om antwoord te geven op de vraag of dit op de lange termijn zal werken. Ik ga wel kijken of het überhaupt gebeurt, want het geld mag niet op de plank blijven liggen.

Ik onderschrijf de aanjagende rol van het Jeugdcultuurfonds en zal in gesprek gaan om deze rol richting de gemeenten vorm te geven.

Mevrouw Van Vroonhoven-Kok (CDA): Voorzitter. Het verbaast mij dat signalen die bij ons terechtkomen, de minister kennelijk niet bereikt hebben. Wanneer vindt de jaarlijkse rapportage plaats?

Minister Plasterk: Die signalen bereiken mij niet, omdat deze in eerste instantie terechtkomen bij mijn collega van SZW als eerst verantwoordelijke. Ik heb hiernaar geïnformeerd en deze signalen zijn door SZW niet ontvangen. Ik zal hierover schriftelijk melden en aangeven wanneer de jaarlijkse rapportage van SZW aan de Kamer wordt aangeboden.

Ik kom bij het position paper van het Scholingsfonds voor Kunst en Cultuur. De subsidie is per dit jaar gestopt naar aanleiding van een besluit van de Kamer in de context van het nieuwe programma voor het stimuleren van culturele activiteiten in het kader van het programma van de commissie Cultuurprofijt. Hierover vindt overleg plaats met de sector en de Cultuurformatie. De innovatieregeling is gemaakt in overleg met de Cultuurformatie. Deze wordt een dezer dagen in de Staatscourant gepubliceerd.

De heer Van Leeuwen (SP): Ik kan mij niet herinneren dat wij dit verhaal in de Kamer aan de orde hebben gehad. De minister gaat over deze geldstroom en niet de Kamer. Ook de directie van het Scholingsfonds voor Kunst en Cultuur kwam er pas laat achter.

Minister Plasterk: Het is onderdeel van de Rijksbegroting die door de Eerste en de Tweede Kamer is vastgesteld.

De heer Van Leeuwen (SP): Daar is deze post niet terug te vinden. Het is niet gespecificeerd.

Minister Plasterk: Ik zal dit uitzoeken en de Kamer daarover schriftelijk berichten.

Ook de informatie over het Sweelinckcollege zal ik de Kamer schriftelijk doen toekomen.

Er is een discussie geweest over de herhuisvesting van de Rietveld Academie, waarvoor recent een nieuwbouwlocatie is gerealiseerd. Een deel van de mensen is niet tevreden en wenst te verhuizen naar de locatie van het GAK in Slotervaart. Ik onderzoek samen met mijn collega van WWI de eventuele mogelijkheden voor ondersteuning.

De kwaliteit van de opleidingen komt terug in het sectorplan. De kwaliteit van het kunstvakonderwijs is niet expliciet onder de maat.

Voor de werkloosheid heb ik de definitie van het CBS gehanteerd van minder dan 12 uur per week.

Ik wil deze exercitie niet zien als een bezuinigingsronde voor het kunstvakonderwijs. Ook hierbij spelen beelden een grote rol.

Er wordt gekeken naar een vervolg op het programma Cultuur en Economie via een Fonds Economische Structuurversterking (FES)-aanvraag voor het cultureel ondernemerschap.

De heer Ten Broeke (VVD): Ik zal de e-mail aan de minister meegeven.

De systematiek die gehanteerd wordt door het vakonderwijs, is zoveel mogelijk mensen aantrekken en deze zo lang mogelijk vasthouden. Als de aansluiting zo slecht is, moet ook de throughput-financiering opnieuw worden bekeken. Het gaat niet alleen om selectie aan de poort, maar het gaat er juist om dat er naar de uitgang toe geselecteerd wordt.

Minister Plasterk: De bekostiging staat voor het grootste deel vast in tegenstelling tot de rest van de hbo-sector. Het hangt niet samen met het aantal studenten. Daarom kunnen wij aan de instellingen vragen om kritisch te kijken naar het aantal toegelaten studenten zonder dat men bezorgd hoeft te zijn over het budget.

Ik ben het met mevrouw Peters eens over de excellentie. Ik zal dit onderwerp nadrukkelijk aan de orde stellen in het sectorplan. Ik heb eergisteren van het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP) een rapport ontvangen over het cultuurbereik en de cultuurparticipatie. Hierin blijkt dat op alle indicatoren, zoals theater- en museumbezoek, Nederland echter hoger scoort dan landen zoals Frankrijk, Engeland en Duitsland. Wij hoeven ons niet te schamen ten opzichte van prominente buurlanden. Dat geldt ook voor onze toporkesten van wereldniveau. Ik zeg de Kamer toe dat de onderkant daar stevig bij betrokken wordt.

Het onderwerp van kinderen van immigranten wordt in het overleg meegenomen. Bij beeldende kunst en podiumkunsten is de populatie al veel meer gemengd, dus niet alle kunstvakopleidingen zijn wit en blank.

De heer Van der Ham (SP): Het verschilt nogal per regio. In Noord-Holland en Noord-Brabant komen talenten eerder boven drijven door het grote verenigingsleven, ook bij de sport. Dat heeft te maken met het spotten van talent in vooropleidingen.

De heer Leerdam (PvdA): Voorzitter. Wat gaat de minister doen aan de zzp’ers en culturele ondernemers? Kan hier helderheid over geboden worden? Op 1 juli komen wij in het debat terug op de diversiteit binnen het kunstvakonderwijs.

De heer Van der Ham (D66): Voorzitter. Scholen selecteren nu anders dan vijftien jaar geleden. Komt dit door een cultuurverschil of is er iets veranderd in de systematiek waardoor die prikkel is ontstaan om meer mensen op school toe te laten? Dit dient de commissie te onderzoeken.

De heer Leerdam (PvdA): Volgens de feiten zijn er nieuwe opleidingen bijgekomen, zoals nieuwe media, waar meer nieuwe studenten zijn toegetreden.

De heer Van der Ham (D66): De kunstopleidingen stellen zelf vast dat zij anders selecteren dan in het verleden. Ik hoop dat het mbo en het hbo met elkaar praten.

De cao voor de hbo is wel een probleem, want de kwaliteit van leraren moet goed zijn. Kan er een oplossing gevonden worden voor het feit dat het lastig is om leraren aan te trekken vanwege formele bezwaren?

Het aspect van cultuur en economie moet doorgaan. Hoe worden de festivals erbij betrokken?

Mevrouw Van Vroonhoven-Kok (CDA): Problemen bereiken ons kennelijk gemakkelijker dan het departement. Hierover komt een brief, maar ik hoop niet dat deze problematiek naar voren wordt geschoven.

De minister moet het convenant scherp volgen.

Het lijkt erop dat op een slinkse manier de subsidie voor het Scholingsfonds is gestopt. Wij willen werkloze kunstenaars aan een baan helpen en dan is het niet logisch om deze subsidie stop te zetten.

Als kunstenaars geen beroep doen op de overheid, mogen er ook kunstenaars zijn die een paar uur per week werken. Dat moet geen probleem zijn. Het verenigingsleven is een belangrijk instrument voor het spotten van talent.

De heer Van Leeuwen (SP): Voorzitter. Het Scholingsfonds is niet gericht op uitstroom, maar op bijscholing om het vak beter uit te kunnen oefenen.

Ik wacht het resultaat van de convenanten met de gemeenten af. Het zou mooi zijn om culturele werkplaatsen op wijkniveau te realiseren. Dat is ook goed voor de werkgelegenheid in de kunstsector.

De heer Ten Broeke (VVD): Voorzitter. Wij moeten concluderen dat de werkloosheid onder kunstenaren structureel hoger is dan bij andere hbo-opleidingen of vakopleidingen. Zelfs drie tot vier keer zo hoog. Ook de aansluiting op de arbeidsmarkt is negatiever. Tweederde van de opgeleiden komt zelfs niet terecht in aanverwante sectoren. De redenen hiervoor zijn genoemd, maar er is toch sprake van een mismatch. In het overleg met de HBO-raad moet steviger worden opgetreden ten aanzien van het aantal opleidingen.

Hoeveel mensen uit het kunstvakonderwijs komen terecht in de WWIK? Dat is op dit moment niet vast te stellen omdat in de HBO-Monitor geen vragen meer worden gesteld. Wat ons betreft mag deze WWIK zo snel mogelijk verdwijnen of omgezet worden in bijvoorbeeld een fonds voor uitvoerende kunstenaars.

De e-mail over het rapport van Scheepbouwer over cultureel ondernemerschap zal ik aan de minister toezenden. De minister kan samen met zijn collega van EZ veel doen om het cultureel ondernemerschap verder vorm te geven door belemmeringen weg te halen.

Mevrouw Peters (GroenLinks): Voorzitter. Ik ben blij dat de minister in zijn onderzoek aandacht gaat besteden aan excellentie. Ik wil graag een discussie voeren over de financiering als de onderzoeken zijn afgerond.

Ik ben het eens met het CDA over het spotten van talent. Het is goed dat het onderzoek wordt uitgebreid met de aansluiting van het mbo op het hbo en dat er een brief komt over de gemeentefondsgelden. Het is niet passend dat in een van de rijkste landen ter wereld met hoge culturele ambities de armste mensen moeilijk de weg kunnen vinden naar de kunstopleidingen.

Minister Plasterk: Voorzitter. Ik zal in de brief over cultuur en economie specifiek aandacht besteden aan de zzp’er en het cultureel ondernemerschap.

In de rapportage en ook in het geagendeerde debat wordt teruggekomen op de diversiteit en het kunstenaarschap.

Uit de getallen blijkt niet dat er meer toestroom is. Ik citeer: «De afgelopen tien jaar was de gemiddelde jaarlijkse groei van de instroom in het kunstvakonderwijs 1% en de afgelopen vijf jaar was dat nog 0,4%. Dat is laag in vergelijking met het totale hbo met een jaarlijkse groei van 2,7% over tien jaar en 2,5% over de laatste vijf jaar». Dus de groei van de instroom in het kunstvakonderwijs is lager dan in de rest van het hbo. In het onderzoek van de HBO-raad zal ik nader aandacht schenken aan het verloop van het aantal studenten gedurende de vier jaren van de opleiding.

Het programma Cultuur en Economie betreft een FES-aanvraag en zal nog beoordeeld moeten worden.

Ik erken de waarde van festivals bij het ontwikkelen van talenten, maar het spotten van talent is een verantwoordelijkheid van de sector.

Ik zal de culturele buurtwerkplaatsen met de minister van WWI bespreken.

Het sectorplan zal met name gericht zijn op de versnippering van de opleidingen.

Wij zullen de vraag over hoeveel mensen de WWIK instromen, proberen op te nemen in de HBO-Monitor.

Ik ontvang graag de e-mail van de heer Van Leeuwen en zal betrokkene informeren indien gewenst.

De voorzitter: De minister heeft een aantal toezeggingen gedaan dat in verschillende nota’s zal worden verwerkt. Die ga ik niet opnoemen, maar ik noem wel de aanvullende toezeggingen van de minister.

Toezeggingen

– De Kamer ontvangt voor de zomer een brief over het feit in hoeverre de signalen dat de middelen van de armoede-impuls, twee maal 40 mln., de doelgroepen niet bereiken, op waarheid berusten. Als dat zo is, zal de minister vervolgens actie nemen.

– Er komt een addendum bij het sectorplan van de HBO-raad over het mbo-onderwijs.

– Het evaluatierapport eind 2009 over WWIK van SZW in samenwerking met OCW komt aan het eind van dit jaar naar de Kamer.

– Bij de tussenevaluatie van de Ad’s zal de naamgeving inzake de opleiding tot goud- en zilversmid te Schoonhoven worden meegenomen.

– Na de zomer zal een nieuwe brief over cultuur en economie aan de Kamer worden gestuurd, waarin de problematiek rond de zzp’ers en het cultureel ondernemerschap specifiek aan de orde komt.

– Er komt een brief over de stopzetting van de subsidieverstrekking aan het Scholingsfonds.

– Er komt een brief over het Sweelinckcollege.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), Depla (PvdA), Remkes (VVD), Van Bochove (CDA), voorzitter, Joldersma (CDA), Jan de Vries (CDA), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Jan Jacob van Dijk (CDA), Leerdam (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Kraneveldt-van der Veen (PvdA), Roefs (PvdA), ondervoorzitter, Verdonk (Verdonk), Van Leeuwen (SP), Biskop (CDA), Bosma (PVV), Pechtold (D66), Zijlstra (VVD), Langkamp (SP), Jasper van Dijk (SP), Besselink (PvdA), Ouwehand (PvdD), Dibi (GroenLinks), Anker (ChristenUnie) en Smits (SP).

Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Gill’ard (PvdA), Van Miltenburg (VVD), Atsma (CDA), Ferrier (CDA), Sterk (CDA), Vietsch (CDA), Schinkelshoek (CDA), Jacobi (PvdA), Elias (VVD), Timmer (PvdA), Van Dam (PvdA), Van der Burg (VVD), Gesthuizen (SP), Jonker (CDA), Fritsma (PVV), Van der Ham (D66), Ten Broeke (VVD), Van Bommel (SP), Leijten (SP), Bouchibti (PvdA), Thieme (PvdD), Peters (GroenLinks), Ortega-Martijn (ChristenUnie) en Gerkens (SP).

Naar boven