31 482 Cultuursubsidies

Nr. 109 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 19 februari 2020

De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Ministers van Buitenlandse Zaken, voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de brief van 6 december 2019 over het beleidskader internationaal cultuurbeleid 2021–2024 (Kamerstuk 31 482, nr. 108) en over de brief van 19 november 2019 over de voortgang internationaal cultuurbeleid (Kamerstuk 31 482, nr. 107).

De vragen en opmerkingen zijn op 15 januari 2020 aan de Ministers van Buitenlandse Zaken, voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voorgelegd. Bij brief van 18 februari 2020 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Pia Dijkstra

De adjunct-griffier van de commissie, Meijers

Inhoudsopgave

blz.

     

I

Algemeen

2

II

Voortgang internationaal cultuurbeleid

2

III

Beleidskader internationaal cultuurbeleid 2021–2024

4

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersonen

I. Algemeen

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de voortgang van het internationaal cultuurbeleid. Zij hebben een aantal vragen.

De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de rapportage voortgang internationaal cultuurbeleid en Beleidskader internationaal cultuurbeleid 2021–2024. Zij hebben naar aanleiding van deze documenten nog enkele vragen.

De leden van de GroenLinksfractie hebben met interesse kennisgenomen van het beleidskader en de voortgang van het Internationaal Cultuurbeleid. Deze leden hebben hierover nog enkele vragen.

II. Voortgang internationaal cultuurbeleid

De leden van de D66-fractie zijn verheugd met het positieve beeld dat het voortgangsrapport schetst. De illustratieve voorbeelden die in dit rapport worden aangehaald tonen wat de leden betreft het belang van de cultuursector en de noodzaak om daarin te investeren. De leden van de D66-fractie onderschrijven van harte de mening dat voor makers internationale uitwisseling een springplank kan zijn om zich verder te ontwikkelen en een nieuw en ander publiek te vinden. Volgens deze leden geldt dat niet alleen voor Nederlandse kunstenaars die een tijd in het buitenland willen wonen en werken, maar moet dit ook gelden voor kunstenaars die naar Nederland willen komen. Deze uitwisseling is immers net zo waardevol, en kan ook een verrijking vormen voor de Nederlandse cultuursector. Al in 2016 onderstreepte de Kunstraad in Amsterdam het belang van een kunstenaarsvisum om deze reden.1 Deelt het kabinet de mening van de leden van de D66-fractie dat het voor culturele uitwisseling van belang is dat buitenlandse kunstenaars goede toegang hebben tot de Nederlandse cultuur sector? Kan worden aangeven hoeveel aanvragen voor werkvisums er door kunstenaars in Nederland gedaan werden in 2018 en 2019, en welk deel hiervan daadwerkelijk wordt toegekend? Wat is de meest voorkomende reden van weigering?

Antwoord van het kabinet:

Culturele uitwisseling is een belangrijk uitgangspunt binnen het internationaal cultuurbeleid. De interesse vanuit het buitenland voor samenwerking met Nederland blijkt ook uit de aangevraagde visa in de afgelopen jaren. Binnen de categorie cultuur en uitwisseling (zoals culturele evenementen en conferenties, uitwisseling van studenten) zijn in 2019 voor de visumplichtige ICB-landen 3.133 visa toegekend, in totaal werd 12,9% afgewezen. In 2018 was dit aantal 2.996, en betrof het afwijspercentage 8,2%. In beide jaren vormden cultuur en uitwisseling circa 10% van het totaal aan verleende visa. Verdere uitsplitsing naar type aanvrager of evenement is niet mogelijk, deze gegevens worden niet bijgehouden.

Wat betreft de vragen over het Nederlandse visumbeleid geldt het volgende. Naast de toetsing op risico’s voor de openbare orde en veiligheid, zijn de voorwaarden voor visumverlening er o.a. op gericht dat zicht wordt gekregen op garantie voor (tijdige) terugkeer en het vermogen van de vreemdeling om de kosten voor de reis en het verblijf te bekostigen of te laten bekostigen. Dat geldt voor visumplichtige vreemdelingen uit alle sectoren. Vrije uitwisseling van kunst en cultuur is aan dergelijke randvoorwaarden gebonden. In individuele gevallen, waarbij iemand niet aan de Schengenvoorwaarden kan voldoen en de visumaanvraag moet worden afgewezen, zullen deze randvoorwaarden inderdaad als obstakel worden ervaren.

In individuele gevallen kunnen visumplichtige vreemdelingen uit de kunst- en cultuursectoren – evenals personen uit andere sectoren – o.m. op basis van eerder reisgedrag worden gefaciliteerd. De EU-visumwetgeving (de Visumcode) voorziet in die mogelijkheid en Nederland maakt goed gebruik van deze ruimte in de Visumcode. De Visumcode biedt echter geen ruimte om categorisch af te zien van de standaard voorwaarden voor een specifieke beroepsgroep.2

Verder menen de leden van de D66-fractie dat naast de zeer belangrijke intrinsieke en maatschappelijke waarde van cultuur, de Nederlandse kunst en cultuur sector ook van groot belang is voor de Nederlandse economie. Het beeld dat de Nederlandse kunst en cultuursector van Nederland in de wereld neerzet, is uiterst belangrijk voor het bevorderen van een goed imago van ons land en het bevorderen van de handelsrelaties.3 Hetzelfde geldt voor het versterken van de bilaterale relaties door cultuur. Daarmee zijn voornoemde leden er van overtuigd dat de export van Nederlandse kunst en cultuur een bijdrage levert aan de Nederlandse economie. In het nieuwe beleidskader wordt melding gemaakt van de bijdrage die de cultuursector in Nederland levert aan de werkgelegenheid. In de rapportage 2018 wordt echter geen melding gemaakt van de positieve bijdrage van het internationale cultuurbeleid aan de Nederlandse economie en werkgelegenheid. Kan worden aangeven op welke wijze en in welke mate (bij benadering) Nederland in 2018 en 2019 economisch heeft geprofiteerd aan de inzet van het internationale cultuurbeleid?

Antwoord van het kabinet:

In 2019 is voor het eerst een uitwerking verschenen van de economische bijdrage van cultuur en media voor de Nederlandse economie en werkgelegenheid (Satellietrekening cultuur en media 2015 van het CBS, 2019). Deze bijdrage bestond in 2015 uit 3,7 procent van het bbp. Dit gaat gepaard met een aandeel van 4,5% van de totale werkgelegenheid (in arbeidsjaren). Met een exportwaarde van 13,8 miljard euro was de sector goed voor 2,4 procent van de totale Nederlandse export. Sommige sectoren monitoren jaarlijks dit soort gegevens, bijvoorbeeld de Nederlandse muziekindustrie, waarvan de exportwaarde in 2018 ruim 216 miljoen euro bedroeg. Aanvullend hieraan heeft de creatieve industrie ook een positieve invloed op product- en procesinnovaties in de rest van de economie door spillover-effecten (TNO 2017).

Het ICB draagt hier aan bij, door het stimuleren van internationalisering, matchmaking, en kennisuitwisseling.

III. Beleidskader internationaal cultuurbeleid 2021–2024

De leden van de VVD-fractie vragen zich af of er een bewuste keuze is gemaakt om in Italië en het Verenigd Koninkrijk het meeste geld te investeren. Zit hier een beleidsmatige keuze achter? Valt de keuze samen met diplomatieke prioriteiten, of wordt het geld gealloceerd via andere beleidsnormen?

De leden van de VVD-fractie vragen zich af of er, daar waar dit relevant kan zijn, enige vorm van wederkerigheid is te vinden in het cultuurbeleid. Is het bijvoorbeeld zo dat Italië ook veel cultuurprojecten ondersteunt in Nederland? Speelt wederkerigheid een rol ten aanzien van een of meer andere landen of soorten projecten?

Antwoord van het kabinet:

Binnen het internationaal cultuurbeleid wordt bewust gekozen voor focus op een beperkt aantal landen. We concentreren het beleid daar waar voldoende vraag is naar samenwerking met Nederland, op landen met artistieke en economische mogelijkheden voor de Nederlandse culturele sector, en waar buitenlandpolitieke prioriteiten en belangen bij elkaar komen. Hiertoe behoren Italië en het Verenigd Koninkrijk, naast 21 andere landen.

In de voortgangsrapportage over 2018 vormden Italië, de Verenigde Staten en Frankrijk de top-3 van landen met de grootste bestedingen voor het internationaal cultuurbeleid. Het Verenigd Koninkrijk volgt op een 7e plek. De posten in de ICB-prioriteitslanden beschikken meerjarig over min of meer vaste budgetten, in de uitgaven van de cultuurfondsen en ondersteunende instellingen zit per jaar meer variatie. Bestedingen in een periode met belangrijke manifestaties (biënnale, expo, gastlandschap bij film en literatuur, etc.) zijn vaak hoger dan in de jaren daarvoor of daarna. In 2018 vormden bijvoorbeeld de Biënnale van Venetië en de Salone del Mobile in Italië een belangrijk podium op wereldniveau voor deelname en positionering van Nederlandse kunstenaars, architecten en ontwerpers. In Frankrijk vonden meerdere toonaangevende filmfestivals plaats met Nederlandse representatie.

Binnen het internationaal cultuurbeleid is internationale samenwerking en uitwisseling een uitgangspunt. Landen zoals Italië, het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk ondersteunen op hun beurt overigens ook culturele activiteiten in Nederland, bijvoorbeeld via het Istituto Italiano di Cultura, de British Council, en de Alliance Française.

De leden van de D66-fractie zijn verheugd dat ook in dit nieuwe beleidskader wordt ingezet op internationalisering van de culturele sector, op het versterken van de bilaterale relaties, en ook om te lezen dat het internationaal cultuurbeleid ingezet zal worden ter bevordering van het behalen van de Duurzame Ontwikkelingssdoelen (SDG’s). Deze leden zijn ervan overtuigd dat de culturele sector en creatieve industrie een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan het behalen van de SDG’s. Zal het beleid zich met name richten op genoemde SDG’s 11 en 16, of zal het beleid zich ook richten op andere doelstellingen? Richt het beleid zich via deze doelstelling bijvoorbeeld ook op het bijdragen aan de vrijheid van meningsuiting, tolerantie en diversiteit? Op welke wijze wordt vanuit dit beleid ingezet op het uitgangspunt dat het recht op ruimte voor culturele expressie internationale erkenning en verdediging verdient, zo vragen deze leden.

Antwoord van het kabinet:

Samen met de EU en UNESCO zijn we ervan overtuigd dat de culturele en de creatieve sectoren kansen bieden om een innovatieve bijdrage te leveren aan de agendering en bevordering van de Duurzame Ontwikkelingsdoelen (Sustainable Development Goals – SDG’s). Gelet op de ervaringen van het Stimuleringsfonds Creatieve Industrie zal hierbij de nadruk liggen op SDG 11 (veilige en duurzame steden) en SDG 16 (rechtvaardige, vreedzame en inclusieve samenlevingen), maar zullen de inspanningen in de praktijk andere SDG’s ondersteunen, omdat deze elkaar vaak ook raken.

Naast de genoemde inzet van het Stimuleringsfonds Creatieve Industrie en een aantal posten in de focusregio’s voor ontwikkelingssamenwerking vervult het Prins Claus Fonds een rol om juist in de gebieden en op thema’s waar culturele expressie onder druk staat, ruimte te bieden aan verschillende en vernieuwende perspectieven. Ook blijft deze organisatie een actieve speler bij de aanpak van (bedreigd) erfgoed in crisisgebieden.

Vrijheid van meningsuiting, tolerantie en diversiteit zijn niet alleen belangrijk bij het bevorderen van de SDG’s, maar spelen een rol in het gehele internationaal cultuurbeleid.

De leden van de D66-fractie bezien het voornemen om na afloop van dit beleidskader een externe evaluatie van het internationaal cultuurbeleid te laten plaatsvinden als een goed idee. Deze leden vragen of deze evaluatie op zo’n moment gestart en afgerond kan worden, dat de resultaten en aanbevelingen mee kunnen worden genomen bij de vormgeving van het daaropvolgende beleidskader?

Antwoord van het kabinet:

Een externe evaluatie kijkt ex-post terug op de effecten van het beleid (na afloop van de beleidsperiode), de ontwikkeling van nieuw beleid vindt reeds vóór die tijd plaats. Door tijdens de uitvoering actieve monitoring te bewerkstelligen, en de inzichten en lessen over behaalde resultaten met de bij het beleid betrokken partijen uit te wisselen, kan nieuw te ontwikkelen beleid adequaat worden onderbouwd. Aanbevelingen die voortvloeien uit een externe evaluatie kunnen tijdens de geldende beleidsperiode worden meegenomen, zoals ook het recente advies van de Raad voor Cultuur en de rapporten van IOB (2016, 2019) bruikbare bouwstenen waren bij de totstandkoming van het ICB 2021–2024.

De leden van de D66-fractie vragen hoe de bedragen uit het financieel kader ICB 2021–2024 verdeeld zullen worden over de drie doelstellingen van het beleid? Is dit van tevoren bepaald via maxima, of wordt dit geld flexibel ingezet over de drie doelstelling naar gelang de aanvragen?

Antwoord van het kabinet:

Nee, dit wordt niet vooraf bepaald.

De bestedingen zijn afhankelijk van de vraag uit het veld, en van de mogelijkheden die de verschillende uitvoerende partijen zien om bij te dragen aan de doelstellingen in het beleid. Het hanteren van vaste maxima sluit niet aan bij de praktijk waarbinnen culturele samenwerking tot stand wordt gebracht. Voor de posten geldt dat de meerjarenaanpak voor cultuur de basis vormt voor de inzet van gedelegeerde budgetten. Hierop vindt jaarlijks bijstelling plaats, indien nodig.

De leden van de D66-fractie zijn van mening dat in een wereld waar vrijheden in sommige werelddelen steeds verder onder druk komen te staan, het uitdragen van de Nederlandse waarden niet onderschat kan worden. Juist in landen waar de vrijheden van minderheden onderdrukt worden, kan culturele diplomatie een verschil maken. Een voorbeeld hiervan is het promoten van LHBTI-rechten, in landen waar deze minder vanzelfsprekend zijn. De leden vragen zich af of het extra geld dat is vrijgemaakt voor het Nederlandse postennetwerk ook in de culturele diplomatie is terug te zien, om bij te dragen aan deze doelstellingen?

Antwoord van het kabinet:

Binnen het genoemde budget voor het postennetwerk (6,9 mln. euro, zie financiële kader op pagina 17) is voor de periode 2021–2024 jaarlijks circa 0,8 mln. euro beschikbaar voor culturele diplomatie wereldwijd. Deze middelen ondersteunen de buitenlandpolitieke prioriteiten in de landen terzake en komen ook ten goede aan mensenrechten en LHBTI. Tevens zijn andere instrumenten beschikbaar ter bevordering van dit thema (Mensenrechtenfonds, publieksdiplomatie).

De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat uit de kabinetsbrief blijkt dat het kabinet hecht aan een Europese agenda voor cultuur. Onlangs heeft de Europese Raad bezuinigingen van € 17.9 miljoen4 voorgesteld op de Europese cultuurbegroting. Culture Action Europe heeft in reactie een open brief5 geschreven aan Europese leiders waarin de bezuinigingen afgeraden worden en het belang van Creative Europe aangestipt wordt, op zowel economisch als cultureel vlak. De leden van de GroenLinks-fractie sluiten zich aan bij deze oproep. Kan het kabinet toelichten wat zijn reactie op deze open brief is? Is het kabinet bereid zich in te zetten om de bezuinigingen op het cultuurbudget van de EU tegen te gaan, vragen de leden?

Antwoord van het kabinet:

In de Kamerbrief van 1 juni 2018 (Kamerstuk 22 112, nr. 2623) is de kabinetsappreciatie vastgelegd over het BNC-fiche (Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen) van het Creative Europe programma en het Meerjarig Financieel Kader (MFK) voorstel 2021–2027 van de Commissie. De onderhandelingen over de hoogte van het budget van het toekomstig programma Creative Europe 2021–2027 maken integraal onderdeel uit van de onderhandelingen over het MFK 2021–2027. De inzet van het kabinet in deze onderhandelingen is om te komen tot een ambitieus, gemoderniseerd en financieel houdbaar MFK.

De leden van de GroenLinks-fractie zijn positief dat het kabinet in de brieven meermaals benadrukt dat cultuur van groot belang is, zowel voor het individu als voor de samenleving. Het doel lijkt echter in het Nederlandse internationale cultuurbeleid nog steeds grotendeels te zijn: het exporteren van Nederlandse excellentie, in tegenstelling tot: cultuuruitwisseling. Voor de leden van de GroenLinks-fractie is het van belang dat ook de kleinere toneelmaker, schrijver, hip-hop artiest, de kans heeft bij te dragen aan de uitwisseling van verschillende culturen. De focus moet wat hen betreft liggen op het uitwisselen van culturen en het starten van een dialoog tussen Nederland en partnerlanden. De leden constateren dat het huidige systeem dat momenteel nog moeilijk maakt, onder andere door de eisen die gesteld worden aan bijvoorbeeld omvang van de productie of publieksaantallen. Kan het kabinet zijn visie hierop delen?

Antwoord van het kabinet:

Het kabinet is van mening dat culturele uitwisseling en het starten van een dialoog tussen Nederland en het buitenland van groot belang zijn. Dit kan ook door samenwerking tussen individuele kunstenaars worden bereikt. Binnen het ICB vinden samenwerking en uitwisseling plaats met zowel gevestigde als opkomende en talentvolle cultuurmakers, met ruimte voor organisaties van verschillende omvang, vanuit alle kunstdisciplines. Publieksaantallen en -bereik kunnen relevant zijn bij samenwerking op het gebied van bijvoorbeeld filmproducties, muziek- en theatervoorstellingen, en manifestaties, maar kwantiteit is niet altijd een relevante maatstaf. Bij bezoekersprogramma’s gaat het bijvoorbeeld vaak om een beperkt aantal geselecteerde deelnemers. Ook houden we rekening met vraag uit de ICB-landen zelf, die daarmee richting geeft aan de vorm van samenwerking die tot stand wordt gebracht. De voortgangsrapportages over 2017 en 2018 geven een goed beeld van de variatie in diverse landen en op thema’s.

Daarnaast vragen de leden hoe het systeem van financiering werkt wanneer een Nederlandse artiest in samenwerking met buitenlandse artiesten iets wil maken? Wordt dat geheel of gedeeltelijk door Nederland gefinancierd, vragen zij? Indien het gedeeltelijk door Nederland wordt gefinancierd, wordt het andere deel dan door de aanvrager zelf of door het partnerland geacht te worden voorgeschoten? Is het kabinet van mening dat in het eerste geval dit een vooroordeel creëert voor kleinere artiesten, en in het tweede geval voor minder welvarende landen met een kleiner cultuurbudget? De leden van de GroenLinks-fractie vragen het kabinet hierop te reflecteren.

Antwoord van het kabinet:

Subsidieregelingen zijn maatwerk, afhankelijk van de gekozen doelstelling(en), (kunst)discipline en doelgroep. Per regeling gelden verschillende voorwaarden voor financiering: in sommige gevallen dekt een regeling alle kosten (bijvoorbeeld reiskostenregelingen), in andere gevallen geldt een eigen bijdrage door de aanvrager(s). In algemene zin geldt dat bij de samenwerkingsprojecten die vanuit het ICB worden ondersteund gezamenlijk draagvlak en eigenaarschap belangrijke kernwaarden zijn. Hiertoe wordt door deelnemende partijen financieel en/of in kind bijgedragen, afhankelijk van de mogelijkheden die de organisatie heeft (personele inzet, beschikbaar stellen van materieel, etc.) en de beschikbare financieringsbronnen in de betrokken landen.

Volgens de leden van de GroenLinks-fractie maken strenge visumregels in Europa het moeilijk voor bepaalde artiesten om af te reizen naar Nederland en hun kunst te delen. Dat bleek uit informatie van afgelopen jaar.6 Ziet het kabinet het strenge visumbeleid als obstakel voor de vrije uitwisseling van kunst en cultuur, vragen deze leden? Hoe kijken de ministers naar een plan om een kunstenaarsvisum te verlenen aan vreemdelingen, of een «witte lijst»-systeem voor artiesten die eerder in Nederland hebben opgetreden?

Antwoord van het kabinet:

De reactie op deze vraag is meegenomen bij de beantwoording van de eerste vraag in dit document over het Nederlandse visumbeleid.

Naar boven