nr. 2
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT
Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 23 november
2007 en het nader rapport d.d. 8 mei 2008, aangeboden aan de Koningin
door de minister van Buitenlandse Zaken. Het advies van de Raad van State
is cursief afgedrukt.
Bij Kabinetsmissive van 1 november 2007, no. 07.003544, heeft
Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Buitenlandse Zaken, mede
namens de Minister van Defensie, bij de Raad van State ter overweging aanhangig
gemaakt het verdrag tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden
en de Regering van de Republiek Zuid-Afrika betreffende de status van militair
en civiel personeel van het Ministerie van Defensie van de verdragsluitende
partijen, aanwezig op elkaars grondgebied voor activiteiten in het kader van
militaire samenwerking; Pretoria, 8 juni 2007 (Trb. 2007, 167).
De Raad van State onderschrijft de goedkeuring van het verdrag, maar plaatst
daarbij een kanttekening.
Artikel 3, derde lid, van het verdrag voorziet er onder meer in dat militair
en civiel personeel van het Ministerie van Defensie van de zendende staat
functionele immuniteit geniet en algehele immuniteit geniet1 ter zake van enig feit begaan voor binnenkomst in de ontvangende staat.
Omdat, zo blijkt uit de toelichting bij dit artikel, de ontvangende staat
in zoverre geen jurisdictie heeft, kan deze geen gevolg geven aan een uitleveringsverzoek
van een derde staat. De toelichting laat echter buiten beschouwing dat niet
een derde staat om uitlevering verzoekt, maar dat het Koninkrijk een verzoek
ontvangt van het Internationaal Strafhof om aanhouding en overdracht van een
persoon die immuniteit geniet uit hoofde van het verdrag. Mede met het oog
op precedentwerking acht de Raad het gewenst dat de toelichting ten principale
aandacht besteedt aan de situatie waarin het Koninkrijk gehouden is te voldoen
aan zijn verplichtingen uit hoofde van het Statuut van Rome inzake het Internationaal
Strafhof. Daarbij neemt de Raad in aanmerking dat de zendende staat in het
geval bedoeld in artikel 3, vierde lid, niet gehouden is desverzocht dispensatie
te verlenen van de op grond van artikel 3, derde lid, bestaande immuniteit.
De Raad adviseert de toelichting op dit punt aan te vullen.
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 1 november
2007, nr. 07.003544 , machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn
advies inzake het bovenvermelde verdrag rechtstreeks aan mij te doen toekomen.
Dit advies, gedateerd 23 november 2007, nr. W07.07.0395/II, bied
ik U hierbij aan.
De Raad van State onderschrijft de goedkeuring van het verdrag, maar merkt
daarbij op dat de toelichting bij artikel 3, derde lid, buiten beschouwing
laat de situatie dat een uitleveringsverzoek niet door een derde staat wordt
gedaan, maar het Koninkrijk een dergelijk verzoek ontvangt van het Internationaal
Strafhof. Gevolg gevend aan het advies van de Raad is de toelichting op dit
onderdeel aangevuld.
De Raad van State geeft U in overweging goed te vinden dat bedoeld verdrag
wordt overgelegd aan de beide kamers der Staten-Generaal, nadat aan het vorenstaande
aandacht zal zijn geschonken.
De Vice-President van de Raad van State,
H. D. Tjeenk Willink
Ik moge U, mede namens de Minister van Defensie, verzoeken mij te machtigen
gevolg te geven aan mijn voornemen het verdrag vergezeld van de gewijzigde
toelichtende nota ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen aan de Eerste
en aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal.
De minister van Buitenlandse Zaken,
M. J. M. Verhagen