31 481
Verdrag tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van de Republiek Zuid-Afrika betreffende de status van militair en burgerpersoneel van hun Ministerie van Defensie, aanwezig op elkaars grondgebied voor activiteiten die verband houden met militaire samenwerking; Pretoria, 8 juni 2007

nr. 2
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 23 november 2007 en het nader rapport d.d. 8 mei 2008, aangeboden aan de Koningin door de minister van Buitenlandse Zaken. Het advies van de Raad van State is cursief afgedrukt.

Bij Kabinetsmissive van 1 november 2007, no. 07.003544, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Buitenlandse Zaken, mede namens de Minister van Defensie, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het verdrag tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van de Republiek Zuid-Afrika betreffende de status van militair en civiel personeel van het Ministerie van Defensie van de verdragsluitende partijen, aanwezig op elkaars grondgebied voor activiteiten in het kader van militaire samenwerking; Pretoria, 8 juni 2007 (Trb. 2007, 167).

De Raad van State onderschrijft de goedkeuring van het verdrag, maar plaatst daarbij een kanttekening.

Artikel 3, derde lid, van het verdrag voorziet er onder meer in dat militair en civiel personeel van het Ministerie van Defensie van de zendende staat functionele immuniteit geniet en algehele immuniteit geniet1 ter zake van enig feit begaan voor binnenkomst in de ontvangende staat. Omdat, zo blijkt uit de toelichting bij dit artikel, de ontvangende staat in zoverre geen jurisdictie heeft, kan deze geen gevolg geven aan een uitleveringsverzoek van een derde staat. De toelichting laat echter buiten beschouwing dat niet een derde staat om uitlevering verzoekt, maar dat het Koninkrijk een verzoek ontvangt van het Internationaal Strafhof om aanhouding en overdracht van een persoon die immuniteit geniet uit hoofde van het verdrag. Mede met het oog op precedentwerking acht de Raad het gewenst dat de toelichting ten principale aandacht besteedt aan de situatie waarin het Koninkrijk gehouden is te voldoen aan zijn verplichtingen uit hoofde van het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof. Daarbij neemt de Raad in aanmerking dat de zendende staat in het geval bedoeld in artikel 3, vierde lid, niet gehouden is desverzocht dispensatie te verlenen van de op grond van artikel 3, derde lid, bestaande immuniteit. De Raad adviseert de toelichting op dit punt aan te vullen.

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 1 november 2007, nr. 07.003544 , machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde verdrag rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 23 november 2007, nr. W07.07.0395/II, bied ik U hierbij aan.

De Raad van State onderschrijft de goedkeuring van het verdrag, maar merkt daarbij op dat de toelichting bij artikel 3, derde lid, buiten beschouwing laat de situatie dat een uitleveringsverzoek niet door een derde staat wordt gedaan, maar het Koninkrijk een dergelijk verzoek ontvangt van het Internationaal Strafhof. Gevolg gevend aan het advies van de Raad is de toelichting op dit onderdeel aangevuld.

De Raad van State geeft U in overweging goed te vinden dat bedoeld verdrag wordt overgelegd aan de beide kamers der Staten-Generaal, nadat aan het vorenstaande aandacht zal zijn geschonken.

De Vice-President van de Raad van State,

H. D. Tjeenk Willink

Ik moge U, mede namens de Minister van Defensie, verzoeken mij te machtigen gevolg te geven aan mijn voornemen het verdrag vergezeld van de gewijzigde toelichtende nota ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen aan de Eerste en aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

De minister van Buitenlandse Zaken,

M. J. M. Verhagen


XNoot
1

«... shall be immune from legal process of any kind...»

Naar boven