31 481
Verdrag tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van de Republiek Zuid-Afrika betreffende de status van militair en burgerpersoneel van hun Ministerie van Defensie, aanwezig op elkaars grondgebied voor activiteiten die verband houden met militaire samenwerking; Pretoria, 8 juni 2007

nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 23 mei 2008

Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 27 mei 2008. De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens één van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer te kennen worden gegeven uiterlijk op 26 juni 2008.Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, en artikel 5, eerste lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State gehoord, heb ik de eer u hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen het op 8 juni 2007 te Pretoria totstandgekomen verdrag tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van de Republiek Zuid-Afrika betreffende de status van militair en burgerpersoneel van hun Ministerie van Defensie, aanwezig op elkaars grondgebied voor activiteiten die verband houden met militaire samenwerking (Trb. 2007, 167 en 225).

Een toelichtende nota bij het verdrag treft u eveneens hierbij aan.

De goedkeuring wordt alleen voor Nederland gevraagd.

De minister van Buitenlandse Zaken,

M. J. M. Verhagen

TOELICHTENDE NOTA

Inleiding

Op 11 oktober 2005 is tussen de Minister van Defensie van het Koninkrijk der Nederlanden en de Minister van Defensie van de Republiek Zuid-Afrika een «Memorandum of Understanding» gesloten inzake bilaterale militaire samenwerking. Deze samenwerking omvat onder meer:

– ontwikkeling en capaciteitsopbouw voor vredesoperaties en humanitaire missies

– gezamenlijke ondersteuning aan en deelname in vredesoperaties en humanitaire missies

– het geven van trainingen en opleidingen in militaire instellingen van de verdragsluitende partijen

– het uitwisselen van informatie onder meer op het gebied van organisatie, structuur en management van de krijgsmacht in een democratie

– nader tussen partijen overeen te komen activiteiten op het gebied van onder meer militair recht, militaire gezondheidszorg en materieelsamenwerking.

Gezien de activiteiten welke plaatsvinden op het grondgebied van de verdragsluitende partijen, wensen beide partijen een verdrag te sluiten inzake de status van het militair en civiel personeel van het ministerie van defensie van de ene partij dat voor deze activiteiten aanwezig is op het grondgebied van de andere partij. In de titel en aanhef van het verdrag worden de regeringen genoemd als verdragsluitende partijen. Het verdrag zal uiteraard tussen beide staten gelden.

Hieronder volgt een artikelsgewijze toelichting op de voornaamste bepalingen.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

De definitie inzake «militair personeel» omvat niet alleen het militair personeel van het ministerie van defensie van de zendstaat, maar in voorkomend geval ook een of enkele leden van het militair personeel van een derde staat die op basis van een uitwisselingsprogramma tussen deze staat en de zendstaat een integraal deel vormen van militaire eenheden van de zendstaat.

Artikel 2

De procedures inzake de toegang tot en het vertrek uit de ontvangende staat zijn in overeenstemming met de nationale wetten en verdragsverplichtingen van de ontvangende staat. Voor Nederland is in dit kader het gemeenschapsrecht, en in het bijzonder de Schengen Uitvoeringsovereenkomst, van belang.

Artikel 3

Op grond van het gestelde in het eerste lid, komen de bevoegdheden op krijgstuchtelijk gebied toe aan de autoriteiten van de zendstaat. Het derde lid omvat een regeling op strafrechtelijk, civielrechtelijk en bestuursrechtelijk gebied. Op grond van dit lid geniet het personeel van de zendstaat immuniteit voor strafbare feiten en handelingen gepleegd tijdens het verblijf op het grondgebied van de ontvangende staat in de uitoefening van de dienst (functionele immuniteit). Daarenboven genieten personeelsleden algehele immuniteit voor strafbare feiten welke zij in het verleden, tijdens eerder verblijf in de ontvangende staat, op het grondgebied van de ontvangende staat hebben gepleegd. Omdat de ontvangende staat in dit verband geen jurisdictie heeft, kan hij ook geen gevolg geven aan een uitleveringsverzoek van een derde staat naar aanleiding van een door een personeelslid in het verleden gepleegd strafbaar feit op het grondgebied van die derde staat. Het Koninkrijk kan desalniettemin gehoor geven aan een uitleveringsverzoek van het Internationaal Strafhof als in dit geval Zuid-Afrika hiermee instemt. Beide verdragspartijen zijn partij bij het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof, en hebben zich derhalve aan de verplichtingen die hieruit voortvloeien gebonden. Bovengenoemde bepaling zal derhalve geen obstakel vormen voor uitlevering aan het Internationaal Strafhof, omdat immers altijd een van beide verdragspartijen in voorkomend geval rechtsmacht heeft.

Artikel 4

Dit artikel omvat regelgeving betreffende invoer- en uitvoerformaliteiten welke van toepassing zijn in Zuid-Afrika en in Nederland. Voor Zuid-Afrika is de Zuid-Afrikaanse wetgeving van toepassing. Voor de Nederlandse situatie is niet alleen de Nederlandse wetgeving maar ook de communautaire regelgeving inzake in- en uitvoerrechten verplicht toepasselijk, als lidstaat van de Europese Unie.

Artikel 5

Op grond van het gestelde in het eerste lid is het militaire personeel van de zendstaat gerechtigd om tijdens militaire oefeningen wapens in bezit te hebben en te dragen mits dit is toegestaan volgens de op hen toepasselijke voorschriften. Een vergelijkbare bepaling voor personeel van de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (hierna te noemen: «NAVO») is opgenomen in artikel VI van het Verdrag tussen de Staten die partij zijn bij het Noord-Atlantisch Verdrag nopens de rechtspositie van hun krijgsmachten, totstandgekomen te Londen op 19 juni 1951 (Trb. 1951, 114), hierna te noemen: «NAVO SOFA». Het gebruik van wapens en munitie is echter uitsluitend toegestaan voor oefendoeleinden en ook alleen maar op daarvoor door de ontvangende staat aangegeven locaties (tweede lid).

Artikel 6

Dit artikel geeft een regeling voor de erkenning van rijbewijzen afgegeven door de zendstaat, ofwel vervanging middels het rijbewijs van de ontvangende staat, voor personeel van de zendstaat. In beide gevallen wordt geen rijtest verlangd. De bepalingen in dit artikel zijn identiek aan de bepalingen inzake rijbewijzen voor NAVO-personeel, zoals vermeld in artikel IV van de NAVO SOFA.

Artikel 7

Op grond van het gestelde in het eerste en tweede lid, doen partijen over en weer afstand van aanspraken jegens elkaar ter zake van schade aan hun eigendommen in gebruik bij hun strijdkrachten en ter zake van letsel van hun personeel, toegebracht in het kader van de uitoefening van de dienst. Het afstandnemen van aansprakelijkheid is niet van toepassing in geval van opzet en grove schuld (tweede lid). In het derde lid is een regeling opgenomen voor de afhandeling van schade aan derden welke door personeel van de zendstaat wordt veroorzaakt in de uitoefening van de dienst.

De eventuele nadelige gevolgen voor de eiser van de functionele immuniteit genoemd in artikel 3, derde lid, van het onderhavige verdragworden ondervangen doordat de ontvangende staat de vordering (overeenkomstig de wetten en regelingen van deze staat) behandelt en afdoet. De zendstaat zal alle door de ontvangende staat gemaakte kosten aan deze vergoeden. Afhandeling van claims die voorvloeien uit door personeel van de zendstaat gesloten contracten met derden op het grondgebied van de ontvangende staat (bijvoorbeeld contracten in het kader van de levering van goederen voor een oefening) zijn uitgesloten van bovenvermelde procedure en worden afgehandeld overeenkomstig de bepalingen van het desbetreffende contract.

Het vierde lid geeft een regeling voor het geval dat de schade aan derden gezamenlijk is toegebracht door personeel van de zendstaat en personeel van de ontvangende staat. Ook hier zal de ontvangende staat de vordering, overeenkomstig de wetten en regelingen van deze staat, behandelen en afdoen. De kosten worden in dit geval tussen de ontvangende staat en de zendstaat gelijk verdeeld.

Artikel 9

De partijen komen overeen dat geschillen die voortvloeien uit of verband houden met het verdrag, in overleg tussen partijen worden opgelost.

Artikel 11

Dit artikel bevat gebruikelijke bepalingen inzake de inwerkingtreding van het verdrag.

Koninkrijkspositie

Wat het Koninkrijk betreft, zal dit verdrag alleen voor Nederland gelden.

De minister van Defensie,

E. van Middelkoop

De minister van Buitenlandse Zaken,

M. J. M. Verhagen

Naar boven