De Eerste Kamer,
kennis genomen hebbend van het wetsvoorstel Maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast (31 467),
gelezen de schriftelijke voorbereiding, de voorlichting door de Raad van State alsmede de reactie van de regering daarop,
overwegende, dat over de opportuniteit van hetgeen is neergelegd in art 172b Gemeentewet (twaalfminners) gelet op het empirisch
materiaal dat de invoering er van moet schragen onvoldoende duidelijkheid bestaat,
spreekt uit, dat bij de evaluatie die twee jaar na inwerkingtreding van de wet plaatsvindt afzonderlijk en specifiek aandacht
dient te worden besteed aan de vraag of de bepaling als dan nog noodzakelijk is en indien de regering meent dat zulks het
geval is op grond van welk empirisch materiaal dat oordeel steunt,
spreekt verder uit, dat in de periode die ligt tussen de inwerkingtreding van deze wet en die evaluatie de landelijke overheid
een bijzondere verantwoordelijkheid bezit ter zake van de toepassing van art 172b ten einde te voorkomen dat art 8 EVRM in
het gedrang komt,
spreekt uit, dat die verantwoordelijkheid tot uitdrukking zou kunnen komen door het vaststellen van algemeen verbindende voorschriften
dan wel door het geven van zodanige aanwijzingen dat bedoelde frictie niet optreedt,
verzoekt de regering daartoe initiatieven te ontplooien,
en gaat over tot de orde van de dag
Dölle
Hermans
Bemelmans-Videc
Werner
Hendrikx
Holdijk