31 467
Wijziging van de Gemeentewet, het Wetboek van Strafvordering en het Wetboek van Strafrecht ter regeling van de bevoegdheid van de burgemeester en de bevoegdheid van de officier van justitie tot het treffen van maatregelen ter bestrijding van voetbalvandalisme, ernstige overlast of ernstig belastend gedrag jegens personen of goederen (maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast)

nr. 6
VERSLAG

Vastgesteld 26 juni 2008

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de indieners de gestelde vragen tijdig en genoegzaam zullen hebben beantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.

I ALGEMEEN

1. Doeleinden van het wetsvoorstel

Met belangstelling hebben de leden van de CDA-fractie kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Deze leden zijn positief over de inzet van de regering om criminaliteit in 2010 ten opzichte van 2002 met 25% te doen dalen. Zij zijn van mening dat gerichte inzet van de regering op overlastveroorzakers van belang is om bij deze groep de criminaliteit te reduceren. Deze leden ondersteunen de ambitieuze doelstellingen van harte, maar hebben evenwel een aantal opmerkingen bij het onderhavige wetsvoorstel.

De leden van PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van dit wetsvoorstel. Deze leden maken zich ernstig zorgen over de toename van asociaal gedrag en staan open voor voorstellen die hierin verandering kunnen brengen. Voetbalvandalisme, en het bijkomende geweld, is een fenomeen waarmee onze samenleving al langer geconfronteerd wordt.

In het algemeen overleg over het plan van aanpak overlast en verloedering d.d. 20 mei 2008 is door deze leden gevraagd om te komen tot een veelplegersaanpak voor personen die overlast bezorgen. De regering heeft toegezegd gedaan te onderzoeken hoe hieraan invulling gegeven kan worden. Deze leden zien in deze wet al enkele aangrijpingspunten voor een dergelijke aanpak. Graag willen zij weten hoe hier verder invulling aan gegeven gaat worden.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel.

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van dit wetsvoorstel.

De leden van de PVV-fractie zijn verheugd dat de regering probeert om reljeugd en voetbalvandalen harder aan te pakken. Helaas moet de PVV constateren dat het bij die poging blijft. Hetgeen nu voorgesteld wordt is volstrekt onvoldoende om Marokkaanse reljeugd en ander tuig van de straat te weren, zo menen deze leden.

De regering geeft aan dat er hoogstwaarschijnlijk niet vaak gebruik zal worden gemaakt van de bevoegdheden die nu aan de burgemeesters en officieren van justitie worden toegekend. Dit maakt deze wetswijziging al vrijwel nutteloos in een tijd waarin harde aanpak tegen de terreur van, voornamelijk allochtone, straatterroristen in de straten van Nederland, zo menen de leden van de PVV-fractie.

De leden van PVV-fractie zouden graag nog expliciet in de wetswijziging problemen met krakers willen toevoegen. De gebiedsverboden zijn bij uitstek een geschikt middel om bijvoorbeeld grotere groepen links tuig te weren van panden waarvan men redelijkerwijs kan aannemen dat deze op de verlanglijst van krakers staan (lees, grote, mooie en dure panden in het centrum van steden), aldus de leden van de PVV-fractie.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast.

Zij constateren dat het wetsvoorstel een bijdrage wil leveren aan het oplossen van het probleem van groepen notoire overlastplegers en voetbalvandalen. De leden van de ChristenUnie-fractie steunen de doelstelling van het wetsvoorstel. Veel overlastgevend gedrag betreft hooguit lichte strafbare feiten of overtredingen, maar ze worden herhaaldelijk gepleegd. Vooral het structurele karakter levert veel ergernis en frustratie op bij buurtbewoners.

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling en instemming kennisgenomen van het wetsvoorstel dat maatregelen beoogt te geven tegen ernstige overlast.

Hoewel het wetsvoorstel duidelijk gekoppeld is aan voetbalvandalisme, wordt er naar de mening van de leden van de SGP-fractie onvoldoende aandacht besteed aan de verantwoordelijkheid van de voetbalclubs zelf om maatregelen te nemen tegen verstoring van de openbare orde door supporters. Kan de regering omschrijven welke verantwoordelijkheden de clubs zelf hebben? Wat wordt er door de clubs op dit moment reeds gedaan om supportersrellen of andere verstoring van de openbare orde te voorkomen? Zijn er naar de mening van de regering nog meer mogelijkheden voor clubs of andere betrokkenen om afdoende maatregelen te nemen? Delen zij de mening van deze leden dat een gebiedsverbod een sluitstuk is van een beleid dat allereerst beoogt verstoring van de openbare orde in het algemeen te voorkomen?

Het wetsvoorstel spreekt bij de burgemeester over een bevel en bij de officier van justitie over een gedragsaanwijzing. Is ook daadwerkelijk beoogd een verschillende lading te geven aan deze maatregelen of betreft het slechts een verschillende aanduiding?

De leden van de fractie van de PvdD hebben met verbazing kennisgenomen van de inhoud van voorliggend wetsvoorstel. Deze leden plaatsen met name vraagtekens bij de voorgestelde nieuwe bevoegdheden van de burgemeester en de criteria die zullen worden gehanteerd bij het toepassen van de preventieve maatregelen.

2. Beschrijving van de overlastproblematiek

2.1 Aanleiding

De leden van de CDA-fractie maken zich sterk voor de Nederlandse samenleving. Steeds vaker wordt men geconfronteerd met onacceptabel gedrag. Nederlanders geven steeds vaker aan dat ze zich zorgen maken over het gebrek aan respect, normbesef en de verruwing van taal en gedrag, zo menen deze leden. Dit geeft spanningen tussen mensen en groepen in de samenleving en komt de betrokkenheid en saamhorigheid niet ten goede. Deze leden vinden dat mensen zich meer betrokken moeten voelen bij wat er om hen heen gebeurt. Zelfcorrectie is vele malen sterker dan een normerende overheid, maar de overheid zelf heeft ook een rol, aldus de leden van de CDA-fractie. Zij vinden het terecht dat mensen verwachten dat de overheid optreedt en investeert in de publieke ruimte.

De leden van de CDA-fractie lezen in de memorie van toelichting dat aanleiding voor dit wetsvoorstel was onder meer signalen van lokale autoriteiten dat overlastveroorzakers met het huidige bestuurlijke en strafrechtelijke instrumentarium onvoldoende adequaat kunnen worden aangepakt, en de overlastgevende situatie niet of niet tijdig kan worden beëindigd of voorkomen. Het verbaast deze leden evenwel dat in de toelichting tevens wordt opgemerkt dat er geen toename van werkdruk te verwachten is voor burgemeester, Openbaar Ministerie en de rechtspraak. Deze leden willen juist dat deze middelen volledig benut worden zodra de bevoegdheden definitief aan burgemeester en officier van justitie zijn toegekend. De leden van de CDA-fractie willen dat de regering zal stimuleren dat beiden gebruikmaken van hun bevoegdheden. Deze leden zijn van mening dat alleen daarmee een reële aanpak van overlast gerealiseerd wordt. Kan de regering aangeven hoe deze actieve benadering wordt bewerkstelligd?

De leden van de VVD-fractie hebben eerder bij moties van de leden Weekers c.s. (30 300 VI, nr. 57) en van Schijndel c.s. (28 684, nr. 76), de behoefte uitgesproken om een bevoegdheid voor de officier van justitie te creëren om aan verdachten een aanwijzing te kunnen geven omtrent het gedrag, dat bestaat uit bijvoorbeeld een straat- of contactverbod en de bevoegdheid voor de burgemeester te creëren om een bijzondere gedragsaanwijzing te geven. Bij dit laatste hebben deze leden het opleggen van individuele meldingsplicht, een begeleidingsverplichting, een contactverbod of avondklok voor ogen gehad. Beide moties zijn aangenomen door de Kamer. De regering geeft aan dat mede met het voorliggend wetsvoorstel uitvoering wordt gegeven aan beide moties. Voor wat betreft de motie van Schijndel merken deze leden op dat de burgemeester niet expliciet de in de motie genoemde bevoegdheden krijgt toebedeeld. Kan de regering gemotiveerd aangeven waarom de in de motie opgenomen afzonderlijke bevoegdheden zoals contactverbod of avondklok niet expliciet in het wetsvoorstel aan de burgemeester worden toegekend?

De leden van de PvdD-fractie merken op dat de regering aangeeft dat «bewoners en slachtoffers» een vroegtijdige en kordate aanpak verwachten en dat zij de lokale autoriteiten daarop aanspreken. Deze leden wijzen in dit verband met nadruk op de volgende opmerking van de Raad van State: «Er moet voor worden gewaakt dat bij problemen in de samenleving waarvoor de aandacht van de regering wordt gevraagd, direct zou worden gekozen voor het scheppen van nieuwe wettelijke instrumenten zonder dat eerst een grondige analyse is verricht van dat probleem, alsmede van de al bestaande mogelijkheden om het gericht aan te pakken, en zonder dat voldoende aandacht is besteed aan de toepassing van de bestaande bevoegdheden in de praktijk» (31 467, nr. 4). Deze leden vernemen in dit verband graag hoe dit wetsvoorstel zich volgens de regering verhoudt tot bovengenoemde waarschuwing en welke kaders worden gehanteerd om de gevreesde ontwikkeling te voorkomen.

Deze leden maken zich zorgen over de manier waarop de problemen die te maken hebben met hanggedrag door jongeren worden benaderd. Zo lijkt de regering een definitie van veiligheid te hanteren die het gevoel van veiligheid centraal stelt. Hoewel beleving een belangrijk element vormt van het veiligheidsbegrip, moet ervoor worden gewaakt dat groepen jongeren op straat op zichzelf al als een bedreiging worden aangemerkt, zo menen deze leden. Het simpele feit dat mensen aangeven zich weleens onveilig te voelen op plekken waar groepen jongeren rondhangen, betekent nog niet dat rondhangende groepen jongeren daadwerkelijk een bedreiging vormen voor de openbare orde. Er kan immers evengoed sprake zijn van een verkeerde perceptie, dat om ander beleid vraagt dan hetgeen nu wordt voorgesteld. Graag een reactie van de regering hierop. De leden vragen verder waarom de regering het «zonder redelijk doel rondhangen bij gebouwen of portieken» en het «betreden van plantsoenen» als ordeverstorende gedragingen ziet. Een heldere definitie van het begrip «ordeverstorende gedraging» ontbreekt, ook het door de regering genoemde gedrag «intimiderend overkomen» verdient nadere opheldering, vinden de leden van de PvdD-fractie.

De leden van de SGP-fractie willen graag een analyse ontvangen van de achtergronden en (sociologische) factoren die een rol spelen bij het ontstaan van de verstoring van de openbare orde. Welke mogelijkheden zijn er om meer in het algemeen het gedrag van supporters te verbeteren?

2.2 Aard en omvang van (groeps)overlast

De leden van de CDA-fractie constateren dat er in Nederland reeds gedurende langere tijd sprake is van onaanvaardbare vormen van overlast in het algemeen. Het wetsvoorstel beoogt de burgemeester en officier van justitie meer mogelijkheden te bieden om preventief tegen overlast in brede zin op te treden. Het gaat hier dus niet uitsluitend om maatregelen tegen voetbalvandalisme, maar ook om dierenactivisten, Lonsdale-jongeren of overlastveroorzakende jongeren uit Amsterdam of elders vandaan. Deze leden vinden dat op voetbalvandalisme grote nadruk wordt gelegd, door zowel met de titel van het wetsvoorstel als in de memorie van toelichting. De leden van de CDA-fractie vinden de aandacht voor voetbalvandalisme goed, maar vinden deze niet in evenredige verhouding staan met andere vormen van overlast. Deze leden geven de regering in overweging om de titel van het wetsvoorstel meer te zoeken in de richting van een brede overlastwetgeving.

De leden van de CDA-fractie constateren dat het fenomeen overlast niet uniek is in Nederland, maar voorkomt in de hele wereld. Deze leden ondersteunen nieuw beleid in de aanpak van overlast en willen tevens, waar mogelijk, gebruik wordt gemaakt van bestaande expertise op dit gebied. Zij vragen de regering om een toelichting in hoeverre zij bij de ontwikkeling van deze bevoegdheden gebruik hebben gemaakt van expertise in onze buurlanden in de strijd tegen overlast. Kan de regering aangeven welke middelen in deze landen worden ingezet en welk voorbeeld de regering hier aan neemt?

In het bijzonder vragen zij aandacht voor het Verenigd Koninkrijk waar men al geruime tijd ervaring heeft opgedaan met de Anti-Social Behaviour Order (ASBO), geïntroduceerd in 1998. Dit bevel behelst een opdracht aan de ontvanger om bepaald gedrag na te laten, voor een minimumperiode van maar liefst 2 jaar, met als doel het voorkomen van overlastveroorzakend gedrag. Graag een toelichting van de regering op welke wijze deze Britse expertise heeft bijgedragen of nog kan bijdragen in het ontwikkelen van adequate middelen in de aanpak van overlast.

De leden van de PvdD vinden het woongenot en veiligheidsbeleving van mensen in hun eigen woonomgeving van belang. Zij zien dat dit in sommige, veelal grotere plaatsen, ernstig aangetast wordt door groepen jongeren die overlast veroorzaken. Deze overlast wordt door bewoners als zeer intimiderend ervaren en drukt een groot stempel op de wijk. Daarom waarderen zij het initiatief van de regering om ervoor te zorgen dat de maatregelen die al voorgesteld waren tegen voetbalvandalisme ook bruikbaar te maken bij de bestrijding van ernstige overlast. De regering laat hiermee zien dat zij dienstbaar wil zijn aan het lokaal bestuur, waar met name de burgemeesters van de grootste vier gemeenten aangaven te weinig instrumenten te hebben om deze ernstige overlast een halt toe te roepen.

De leden van de SP-fractie onderschrijven de shortlistmethodiek van Beke en Ferwerda, die uitgaat van een onderscheid tussen hinderlijke, overlastgevende en criminele jeugdgroepen. Zij vragen of de voorgestelde maatregelen voldoende rekening houden met het verschil in de jeugdgroepen. In welke gevallen is er sprake van ernstige en stelselmatige overlast? En in welke categorie valt de jeugdgroep op welk moment en hoe wordt voorkomen dat een groep «carrière» maakt op de ladder van Beke en Ferwerda? Indien de preventieve werking van de maatregelen voorop staat, dan is het bereik van de maatregel van toepassing op alle drie categorieën. De leden vragen of de maatregel dan nog wel selectief zal worden toegepast. Met betrekking tot de criminele jeugdgroepen vinden de leden dat onverkort het strafrecht van toepassing moet zijn; er is immers sprake van crimineel gedrag en daartoe dient het strafrecht worden ingezet. Voorts zijn zij van mening dat «hinderlijk en overlastgevend» gedrag voor meerdere uitleg vatbaar is, dat kan leiden tot verschillende beoordelingen in verschillende gemeenten. Deze leden vragen of het wenselijk is dat de schijn van willekeur optreedt bij de voorgestelde maatregelen.

De leden van de PVV-fractie vinden de inzet van politie bij voetbalvandalisme en verstoring van de openbare orde door bijvoorbeeld krakers en straatterroristen van groot belang. De politie moet keihard repressief optreden en indien nodig moet de mobiele eenheid ingezet worden die zich richt op het beteugelen van de oproer en het aanhouden van de verdachte personen.

Het verbaast de leden van de PvdD-fractie dat met het wetsvoorstel een gelijk pakket aan bevoegdheden wordt gecreëerd voor de bestrijding van verschillende soorten overlast. Zo is voetbalvandalisme van een geheel andere aard dan hanggedrag van jongeren op straat en ligt het niet zonder meer voor de hand om tegen beide fenomenen dezelfde maatregelen in te zetten. Gedegen analyses van de door de regering aangemerkte vormen van overlast ontbreken echter in het wetsvoorstel, vinden deze leden.

2.3 Overlast door voetbalvandalisme

2.3.1 Belang van het wetsvoorstel voor de aanpak van voetbalvandalisme

De leden van de CDA-fractie zijn verheugd dat de regering met het wetsvoorstel eveneens gevolg heeft gegeven aan het initiatief van de leden Atsma, Spekman en Zijlstra ten aanzien van een voetbalwet. Terecht hadden deze leden problemen gesignaleerd bij de bestrijding van voetbalvandalisme. Zij vinden het goed dat de regering met onderhavig wetsvoorstel hier op inspeelt. Deze Kamerleden hadden eveneens een verzoek gedaan om de voorbereiding van «openlijke geweldpleging indien daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is» strafbaar te stellen. De regering geeft aan in een later stadium hier op in te gaan. De leden van de CDA-fractie vragen wanneer dit precies gaat gebeuren en in welke context.

De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat waar gesproken wordt over zaken als overlast, het in feite over een gebrek aan waarden en normen: een gebrek aan onderling respect. Zij vinden waarden en normen de basisingrediënten voor een gezonde samenleving, en vinden dat zij tevens een essentieel onderdeel zijn voor een geslaagde aanpak van overlast en verloedering. Zolang de samenleving of bepaalde groepen onvoldoende bewust zijn van respect voor zijn omgeving blijven overlast en verloedering de maatschappij bedreigen. Iedere burger moet hierop aangesproken worden, vinden de leden van de CDA-fractie.

De leden van de PvdA-fractie constateren dat omdat de bestaande maatregelen onvoldoende bleken te werken om het geweld door raddraaiers echt aan te pakken de leden Spekman, Zijlstra en Atsma met een initiatief wetsvoorstel zijn gekomen. Zij willen hun waardering uitspreken voor de inspanningen die deze drie leden geleverd hebben om een constructieve bijdrage te leveren aan de aanpak van het voetbalvandalisme. Het uiteindelijke doel van dit initiatief, voetbalwedstrijden aantrekkelijk houden voor echte supporters, juichen deze leden van harte toe.

De leden van de PvdA-fractie zien de kracht van deze wet voornamelijk in het feit dat het invulling geeft aan een lokaal gevoelde behoefte om specifieke situaties van overlast en voetbalvandalisme te kunnen bestrijden. Daarom vinden zij het van groot belang te weten of deze wet in de praktijk ook de beoogde werking zal hebben. Deze leden vragen de regering de toepassing van de wet nauwlettend te volgen en een moment vast te leggen waarop het gebruik van de wet geëvalueerd zal worden.

De leden van de VVD-fractie merken eveneens op dat op 28 juni 2007 de leden Spekman, Atsma en Zijlstra hun wensen ten aanzien van een «Voetbalwet» hebben gepresenteerd. Een van de voorstellen die door hen is gedaan betrof de strafbaarstelling van de voorbereiding van openlijke geweldpleging indien daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is. Voor deze leden is dit een essentiële pijler van het wetsvoorstel. De aan het woord zijnde leden zijn dan ook zeer verbaasd dat de regering in de memorie van toelichting niet is ingegaan op dit onderdeel. Deze leden vernemen graag van de regering waarom dit onderdeel niet expliciet is opgenomen in het wetsvoorstel. Ook vragen zij wanneer de regering komt met een uitwerking van deze voorstellen, gezien het feit dat de leden van de fracties CDA, PvdA en VVD dit als een integraal onderdeel en een belangrijke maatregel bij de bestrijding van voetbalvandalisme beschouwen.

2.3.2 Het bevel van de burgemeester

De leden van de CDA-fractie merken op dat met het onderhavige wetsvoorstel worden onder meer de bevoegdheden van de burgemeester uitgebreid. Zij vinden het van belang dat de burgemeester voldoende middelen ter beschikking heeft om de openbare orde te handhaven. Echter zijn zij van mening dat te allen tijde de legitimiteit gewaarborgd moet zijn. Deze leden vinden dat de burgemeester de afgelopen tijd meermalen heeft te maken gehad met uitbreiding van zijn bevoegdhedenarsenaal, onder meer op het gebied van huiselijk geweld en ten aanzien van jeugd. Graag vernemen zij van de regering hoe de controle op deze bevoegdheden gaat plaatsvinden, en op welke manier zij zal bewerkstelligen dat de bevelsbevoegdheid van de burgemeester wordt gekoppeld aan een voldoende verantwoordingsmechanisme.

Het wetsvoorstel geeft zowel de burgemeester als de officier van justitie de mogelijkheid om een meldingsplicht op te leggen. Het daadwerkelijke melden zal bij een bevel van de officier van justitie op een daartoe aangewezen politiebureau plaatsvinden. De leden van de CDA-fractie verzoeken de regering om toe te lichten op welke plaats gemeld dient te worden in geval van een meldingsplicht opgelegd door de burgemeester.

De leden van de PvdA vragen hoe het bevel van de burgemeester op een effectieve manier gehandhaafd kan worden. Het bevel is een bestuursrechtelijke beschikking, die bij de betrokkenen voldoende gevoel van urgentie en dwang teweeg moet brengen. Overtreding van het bevel is strafbaar, maar het is het van belang dat er een stevige stok achter de deur is. Graag zien deze leden uiteen gezet welke sancties in een dergelijk geval toegepast kunnen worden gelijktijdig met een beoordeling van de proportionaliteit en afschrikwekkende werking van deze sancties.

De leden van de SP-fractie plaatsen vraagtekens bij de bevoegdheden voor de burgermeester. Zij vragen hoe het opleggen van bestuurlijke maatregelen zich verhoudt met het ambt als burgervader. Tevens vragen zij of de burgermeester de taken van politie, officier van justitie en de rechter dient over te nemen. Deze leden signaleren dat het voor de burgermeester noodzakelijk is om een dossier van incidenten te hebben om tot bevelsbevoegdheid te komen. Zij stellen de vraag of zo een opgebouwd dossier geen mogelijkheden geeft aan de officier van justitie om tot een gedragsaanwijzing te komen, of tot het inschakelen van de Raad voor de Kinderbescherming ten behoeve van een ondertoezichtstelling in combinatie met gedragsgerichte maatregelen. De leden vragen een reactie op het feit dat er ook dossier opbouw kan zijn van volwassenen en dat dit niet enkel over jeugdigen behoeft te gaan. Zij menen dat wanneer de dossieropbouw en de organisatie bij justitie op orde is, het beter is de officier van justitie te laten beslissen. Zij vragen een reactie hierop.

De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat in bevel moet worden vermeld door welke gedragingen en op welke tijdstippen en plaatsen de betrokken persoon herhaaldelijk groepsgewijs de openbare orde heeft verstoord, dan wel op grond van welke gedragingen de burgemeester tot het oordeel is gekomen dat betrokkene daarbij een leidende rol heeft gehad. In welke mate is het gegeven van het spelen van een leidende rol relevant, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie.

De leden van de PvdD hebben, met name ten aanzien van de uitbreiding van de bevoegdheden van de burgemeester, met verbazing de reactie vernomen van de regering op het advies van de Raad van State. De Raad wijst op adviezen van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG) en het Nederlands Genootschap van Burgemeesters (hierna: NGB) waaruit blijkt dat zij hierin terughoudend zijn en dat er vooruit wordt gelopen op de resultaten van een lopend onderzoek gericht op het creëren van meer samenhang in de bevoegdheden van de burgemeester op het gebied van de openbare orde. Deze leden ontvangen hierop graag een nadere toelichting, waarbij wordt ingegaan op de urgente noodzaak die wordt ervaren om de burgemeester van de genoemde bevoegdheden te voorzien. Wie ervaart deze noodzaak en op welke wijze is dit vastgesteld, zo vragen deze leden.

2.3.3 De gedragsaanwijzing van de officier van justitie

De leden van de SP-fractie onderkennen de meerwaarde van het direct opleggen van een gedragsaanwijzing door de officier van justitie als er sprake is van verdenking van strafbare feiten, ook het doorwerken van de aanwijzing bij beroep. Wel wijzen zij op de noodzaak tot snelle afhandeling van het beroep, om te voorkomen dat mensen, mogelijk onterecht, te lang geconfronteerd worden met een gebiedsverbod in combinatie met een meldingsplicht. Deze leden vragen hoe snel het beroep zal worden afgewikkeld en of daar waarborgen voor kunnen komen.

De leden van de SP-fractie stellen dat hechtenis in het geval van geweld en snelle behandeling van de delicten (zeker bij van herhaling van de ernstige feiten) de voorkeur verdient boven een gedragsaanwijzing voor een maximale duur van 270 dagen. Zij vragen een reactie hierop.

De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat wanneer de officier van justitie overgaat tot het opleggen van een gebiedsverbod aan een verdachte, ziet de burgemeester daarvan af. Wel kan de burgemeester betrokkene alsnog een gebieds- of groepsverbod opleggen. Dat kan nodig zijn als betrokkene zijn overlastgevende activiteiten verplaatst naar een ander gebied of een andere gemeente. Mogen de leden van de ChristenUnie-fractie hieruit opmaken dat het voor de officier van justitie niet mogelijk is om zijn gedragsaanwijzing op dit punt tussentijds te wijzigen? Is in die gevallen altijd een bevel van de burgemeester nodig?

2.3.4 Ketenbenadering en belang informatie-uitwisseling

De leden van de SGP-fractie vinden goede informatie-uitwisseling van belang. Zij vragen in hoeverre er nu door de verschillende politiekorpsen al afstemming plaatsvindt bij het bestrijden van voetbalgeweld.

2.4 Urgentie en toegevoegde waarde van de voorgesteld bevoegdheden

De leden van de CDA-fractie maken uit het wetsvoorstel op dat de voorgestelde bevoegdheden een toevoeging vormen op de reeds bestaande bevoegdheden van de burgemeester en de officier van justitie. Kan de regering aangeven, aan de hand van de volgende praktijkvoorbeelden, hoe de wet gaat regelen dat burgemeester en officier van justitie deze gevallen proactief kunnen aanpakken, zowel op grond van bestaande als op grond van de voorgestelde bevoegdheden: Ten eerste, een groep jongeren gaat naar een muziekevenement. Onderweg in de trein naar het evenement toe zorgen zij voor overlast. Ten tweede, een groep Amsterdamse jongeren gaat op weg om een dag door te brengen op het strand van Zandvoort. Het weekend ervoor heeft een aantal jongens uit deze groep voor overlast gezorgd op de boulevard van Zandvoort. Tot slot, een groep dierenactivisten is onderweg naar een bepaald bedrijf, kennelijk om daar rotzooi te schoppen.

In het verlengde hiervan willen de leden van de CDA-fractie wijzen op een motie die op initiatief van het lid Van Haersma Buma werd ingediend inzake de toepasbaarheid van de Wet Bestuurlijke Maatregelen Nationale Veiligheid (30 800 VI, nr. 104) op gewelddadig dierenactivisme. Deze leden verzoeken de regering aan te geven in hoeverre de reeds bestaande bevoegdheden en de voorgestelde regelingen proactief inzetbaar zijn in de aanpak van dierenactivisme.

Zij wijzen op een onlangs verschenen rapport uitgebracht door het Auditteam Voetbalvandalisme: «Aanhouding, vervolging en bestraffing van hooligans». Al beslaat voetbalvandalisme slechts een onderdeel van het overkoepelende probleem van overlast, het rapport geeft een aantal interessante bevindingen in het kader van overlast in het algemeen. De leden van de CDA-fractie constateren dat dit rapport niet in de eerste plaats nieuwe bevoegdheden voorstelt maar juist een betere toepassing van het huidige beleid. Het rapport wijst op een gebrek aan handhaving van tolerantiegrenzen in stadions, een gebrek aan tot gehele afwezigheid van politie in deze stadions. Daarnaast wordt onvoldoende beleid gevoerd om bewijsmateriaal te verzamelen, hetgeen van groot belang is voor de onderbouwing van bepaalde maatregelen en tevens ten behoeve van vervolgprocedures. De leden van de CDA-fractie zien graag een reactie tegemoet van de regering waarin zij een voorstel doet om de conclusies van de het Auditteam in de praktijk toe te passen. Daarnaast willen de leden van de CDA-fractie dat de regering onderzoekt in hoeverre de bevindingen in het rapport tevens van toepassing zijn op andere vormen van overlast en hoe zij de conclusies over de gehele linie gaat doorvoeren.

De leden van de PvdA-fractie merken dat het gebiedsverbod niet kan worden ingezet in de directe woonomgeving van verdachten en betrokkenen, dit is te begrijpen omdat iemand daarmee de facto zijn woning tijdelijk verliest. Tegelijk constateren deze leden dat een aanzienlijk deel van de overlast in de wijken veroorzaakt wordt door bewoners van die wijk. Graag zien zijn een reactie van de regering op dit dilemma, in hoeverre zal deze spanning de effectiviteit van de wet verminderen, en wat voor aanvullende maatregelen wil de regering nemen om overlast veroorzaakt in de directe woonomgeving effectiever aan te kunnen pakken?

De regering werkt ook aan een integrale visie op de openbare orde taak van de burgemeester. De leden van de PvdA-fractie hechten veel waarde aan deze visie, omdat er de laatste jaren veel wijzigingen en toevoegingen zijn geweest in de instrumenten die de burgemeester ter beschikking staan bij de uitoefening van deze taak. Deze leden hechten veel belang aan een snelle behandeling van het voorliggende wetsvoorstel, maar zien een meerwaarde wanneer tijdens deze behandeling gebruikgemaakt kan worden van deze visie. Daarom zouden zij graag van de regering vernemen wanneer zij hoopt deze visie aan de Kamer doet toekomen.

De leden van de SP-fractie vragen waarom de samenwerking van supportersorganisaties met betaald voetbal organisaties en de politie niet worden genoemd in het wetsvoorstel. Zij zijn van mening dat zij een belangrijke partner zijn in het voorkomen en bestrijden van voetbalvandalisme. Tevens vragen zij f het mogelijk is om, indien de maatregelen effectief zijn, de beperkende generieke maatregelen (onder andere de buscombi’s) ten opzichte van supporters, in overleg met de KNVB, kunnen worden opgeheven.

De leden van de SP-fractie missen in paragraaf 2.4 (en verder) regelmatig een analyse van de situatie van ernstige overlast. De leden vragen of er in een eerder stadium, voor het optreden van de openbare orde verstoringen, afdoende had kunnen worden opgetreden door wijkagenten, buurtcoaches en/of jongerenwerk. De aan het woord zijnde leden vragen of de ernstige situaties in bepaalde wijken in grote steden te wijten zijn aan een gebrek aan openbaar toezicht. Door het ontbreken van de analyse van het ontstaan van de ernstige overlast, vragen zij of de verruiming van de bestuursrechtelijke aanwijzingen noodzakelijk is. Deze leden kunnen zich voorstellen dat bij eerder ingrijpen door ordehandhavers de situatie had kunnen voorkomen, en vragen de regering een reactie hierop.

De leden van de SP-fractie menen dat, los van het genoemde gemis aan analyse van de situatie, er situaties zijn ontstaan waarin optreden vereist is om rust op straat te brengen. Zij geven uitdrukkelijk de voorkeur aan de gedragsaanwijzing van de officier van justitie, boven een groeps- of gebiedsverbod door de burgermeester.

De leden van de SP-fractie vragen of de wijziging van de genoemde wetten en wetboeken op het juiste moment komt, omdat er gewacht wordt op de visie op de openbareordeportefeuille van de burgemeester. Zij geven er de voorkeur aan te wachten op de visie op de openbareordeportefeuille van de burgermeester, zij vragen hierop een reactie.

Deze leden zien tevens het probleem van overlap van bevoegdheden van de burgermeester en de officier van justitie, zoals beschreven in 3.3. De leden vragen hierop een reactie.

De leden van de VVD-fractie wijzen op het oordeel van de Raad van State dat in de toelichting onvoldoende is gemotiveerd dat er in de praktijk een zodanige urgente noodzaak wordt ervaren om te komen tot dit wetsvoorstel. De regering heeft naar aanleiding van het advies van de Raad van State dit onderdeel nader onderbouwd. De leden van de VVD-fractie vragen de regering naar de recente voorbeelden uit de praktijk waaruit de noodzaak tot dit wetsvoorstel blijkt uitvoeriger te beschrijven. De aan het woord zijnde leden benoemen dat er vanuit diverse hoeken veel behoefte is aan een visie op de rol van de burgemeester ten aanzien van de openbare orde. De regering geeft in het nader rapport op het advies van de Raad van State aan dat het onderzoek naar bestaande en nieuwe bestuurlijke en bestuursrechtelijke maatregelen op het terrein van veiligheid, overlast in het publieke domein en handhaving van de openbare orde, inmiddels is afgerond. De regering geeft tevens aan het onderzoek, althans de resultaten uit het rapport, zullen worden betrokken bij het ontwikkelen van de visie op de rol van de burgemeester ten aanzien van de openbare orde. De leden van de VVD-fractie verzoeken allereerst de regering het onderzoeksrapport naar de Kamer te zenden. Daarnaast vernemen de leden van de VVD-fractie graag wanneer de regering denkt dat de regering zal komen met een visie op de openbare ordeportefeuille van de burgemeester en de eventuele raakvlakken met de bevoegdheid van de officier van justitie? De leden van de VVD-fractie stellen het op prijs als de visie van de regering tegelijk met de nota naar aanleiding van het verslag aan de Kamer wordt gezonden. De aan het woord zijnde leden vragen de regering hiervoor zorg te dragen.

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat het wetsvoorstel ook een oplossing moet bieden voor de problemen rondom voetbalvandalisme. Het voorgestelde wettelijk instrumentarium kan daar een bijdrage aan leveren, maar gaat wat de fractie van de ChristenUnie betreft wel erg weinig in op de verantwoordelijkheid van de Betaald Voetbal Organisaties (hierna: BVO’s). Zeker nu het wetsvoorstel ook moet worden gezien als een alternatief voor het voorstel doorberekening politiekosten. Het kan zich in de praktijk namelijk voor doen dat door onvoldoende handhaving door voetbalclubs, optreden van burgemeester of officier van justitie nodig is. Deze leden ontvangen graag een nadere toelichting van de regering op dit punt.

De leden van de PvdD-fractie vinden dat het lijkt erop dat niet individuele analyses de grondslag hebben gevormd voor een goed beargumenteerde aanpak van de verschillende problemen, maar dat het wetsvoorstel slechts beoogt nieuwe bevoegdheden te creëren om werkelijke en vermeende overlastsituaties te lijf te gaan. Voorts vinden zij dat de regering onvoldoende duidelijk heeft gemaakt waarom deze nieuwe bevoegdheden noodzakelijk zouden zijn. Voetbalvandalisme, (groeps)overlast door jongeren, geweld tegen homoseksuelen en dierenrechtenactivisme lijken zonder duidelijke, individuele probleemanalyses op één hoop te zijn gegooid.

In de memorie van toelichting geeft de regering aan dat de nieuwe bevoegdheden ook kunnen worden toegepast op radicaal dierenrechtenactivisme. Echter, een nadere analyse en onderbouwing ter rechtvaardiging ontbreekt. Zo geeft de regering niet aan welke achtergronden zij ziet bij radicaal dierenrechtenactivisme en wanneer er precies sprake is van overlast. Deze leden vragen waarom de regering niet aangeeft of en op welke wijze zij de Evaluatie van de Wet op de dierproeven ter harte heeft genomen waar het de aanbevelingen betreft in relatie tot het klimaat rondom het dierenrechtenactivisme. Deze leden missen (een analyse van de) activiteiten van de regering die erop gericht zijn om de voedingsbodem voor gewelddadig activisme weg te nemen. Zij missen tevens een analyse van de toepassing van reeds bestaande bevoegdheden voor repressie en preventie, waarbij wordt aangegeven met welke frequentie die bevoegdheden zijn toegepast en wat de effectiviteit van de maatregelen is (geweest). Deze leden achten, met de Raad van State, een dergelijk analyse onmisbaar voordat überhaupt kan worden overwogen nieuwe bevoegdheden in het leven te roepen.

In de memorie van toelichting bij dit wetsvoorstel wordt gesteld dat preventieve instrumenten van de overheid dienen te worden versterkt om bepaalde gedragingen die kunnen leiden tot overlast te voorkomen. De Raad van State stelt in zijn advies aangaande het wetsvoorstel dat de overheid een verantwoordelijkheid heeft ten aanzien van stelselmatige overlast in de publieke ruimte die de veiligheid en leefbaarheid ernstig bedreigen of aantasten. Deze leden onderschrijven die stelling. De Raad schrijft verder dat indien het samenstel van bestaande bevoegdheden ontoereikend zou zijn voor effectief overheidsoptreden, de vraag aan de orde komt of de wetgever meer mogelijkheden moet en kan bieden. De leden vinden met de Raad dat aan toekenning van nieuwe bevoegdheden steeds een analyse ten grondslag liggen van het probleem dat het scheppen van nieuwe bevoegdheden noodzakelijk maakt en aldus moet rechtvaardigen. De aan het woord zijnde leden zijn niet overtuigd van de noodzaak tot en rechtvaardiging van het scheppen van de nieuwe bevoegdheden. Is de regering bereid alsnog een dergelijke analyse uit te voeren en dit voorstel tot nader order in te trekken? De leden vernemen graag op welke wijze is vastgesteld dat het bestaande pakket aan maatregelen nog niet toereikend is voor de aanpak van bepaalde vormen van ernstige overlast en welke onderzoeken hiertoe zijn uitgevoerd.

2.5 Ernstige overlast door jeugdigen onder de twaalf jaar

De leden van de SGP-fractie zijn van mening dat de bestrijding van overlast onder jongeren onder de twaalf heeft nog onvoldoende aandacht heeft. Wanneer wordt de Kamer precies op de hoogte gesteld van de te nemen maatregelen? Welke mogelijkheden zijn er om bij ernstige misdragingen ook deze jongeren in aanmerking te laten komen voor krachtige maatregelen? Ook vragen zij wat er wordt bedoeld met het onderzoek naar financiële prikkels?

3. De voorgestelde bevoegdheden

3.1 De bevoegdheid van de burgemeester

3.1.1 Aard en karakter van het bevel

De leden van de CDA-fractie hebben geconstateerd dat de voorgestelde regelingen bevoegdheden behelzen die zich richten tot individuen. Deze leden vinden dat, nu het vooral gaat om overlast gepleegd in groepsverband, juist ook de groep effectief en adequaat aangepakt moet kunnen worden. Zij vernemen dan ook graag van de regering in hoeverre de voorgestelde regelingen tevens op groepen toegepast kunnen worden enwelke criteria hierin een doorslaggevende rol spelen. Graag ontvangen zij deze reactie aan de hand van een aantal cases ter illustratie, die eerder in dit verslag ook aan de orde zijn gekomen. Ten eerste, een groep jongeren gaat naar een muziekevenement. Onderweg in de trein naar het evenement toe zorgen zij voor overlast. Ten tweede, een groep Amsterdamse jongeren gaat op weg om een dag door te brengen op het strand van Zandvoort. Het weekend ervoor heeft een aantal jongens uit deze groep voor overlast gezorgd op de boulevard van Zandvoort. Tot slot, een groep dierenactivisten is onderweg naar een bepaald bedrijf, kennelijk om daar rotzooi te schoppen.

De leden van de SP-fractie vragen of de burgermeester de aangewezen persoon is om in het kader van voetbal gerelateerd geweld een bestuurlijke maatregel op te leggen de leden geven de voorkeur aan een sanctie door de officier van justitie en door de rechter. Zij vinden dat op deze wijze ook het mogelijke gat, van een aanwijzing van de burgermeester die strekt buiten de gemeentegrenzen, opgevuld.

In het verlengde hiervan vragen zij hoe het opleggen van bestuurlijke maatregelen zich verhoudt met het ambt als burgervader. Tevens vragen zij of de burgermeester de taken van politie, officier van justitie en de rechter dient over te nemen. De leden signaleren dat het voor de burgermeester noodzakelijk is om een dossier van incidenten te hebben om tot bevelsbevoegdheid te komen. Zij stellen de vraag of zo een opgebouwd dossier geen mogelijkheden geeft aan de officier van justitie om tot een gedragsaanwijzing te komen, of aan de Raad voor de Kinderbescherming ten behoeve van een ondertoezichtstelling in combinatie met gedragsgerichte maatregelen. De leden vragen een reactie op het feit dat er ook dossier opbouw kan zijn van volwassenen en dat dit niet enkel over jeugdigen behoeft te gaan. Zij menen dat wanneer de dossieropbouw en de organisatie bij justitie op orde is, het beter is de officier van justitie te laten beslissen. Zij vragen een reactie hierop.

De leden van de SP-fractie hebben vragen bij de mogelijkheden om objectief vast te stellen of een jongere een groepsverbod dient te krijgen. Zij stellen de vraag of het onderhouden van contacten kan worden verboden op basis van de rol in een groep. Tevens denken de leden dat een gedragsmaatregel door de officier van justitie hier een effectiever middel is in de situatie dat een jongere een leidende rol in een groep heeft, die leidt tot overlast of criminaliteit. De jongere kan door de opgelegde gedragsaanwijzing uit de groep worden gehaald in combinatie met het doorbreken van een verstoord dagpatroon. Deze leden menen dat er zeer terughouden moet worden omgegaan met een groepsverbod en vragen een reactie op het bovenstaande.

De leden van de VVD-fractie begrijpen uit de memorie van toelichting dat het bevel dat gegeven kan worden door de burgemeester, een beschikking is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en dat in het bijzonder het bepaalde in hoofdstuk 3 en hoofdstuk 4 van de Awb van toepassing is. De aan het woord zijnde leden vernemen graag van de regering waarom in het wetsvoorstel, in het bijzonder bij artikel 172a, in het belang van de helderheid en duidelijkheid niet een bepaling is opgenomen, waarbij verwezen wordt naar de Awb. Ook met het oog op de rechtsbescherming van de betrokkenen, als het gaat om de kenbaarheid van het bevel, het aantekenen van bezwaar en beroep achtten de aan het woord zijnde leden, een verwijzing naar deze bepalingen op hun plaats. Graag ontvangen de leden van de VVD-fractie een reactie van de regering hierop.

De leden van de SGP-fractie merken op dat in de toelichting wordt tevens gesproken over het plaatselijke samenscholingsverbod. Daarbij wordt de suggestie gewekt dat niet altijd duidelijk is welk groepsgewijs bijeenkomen, kan worden aangemerkt als samenscholing. De leden van de SGP-fractie vragen de regering om nader uiteen te zetten welke problemen er precies spelen en of hier geen verduidelijking nodig is.

3.1.3 Dossier

De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat bij de aanpak van overlast het van belang is dat er binnen de keten goed samengewerkt wordt door de politie, de burgemeester, reclassering, Bureau Jeugdzorg etc. Daarnaast is een goede dossiervorming essentieel, onder meer als bewijs ter onderbouwing van de toepassing van bevoegdheden zoals een gebiedsverbod, maar ook ter voorbereiding op grootschalige ongeregeldheden. Wanneer alle partijen goed samenwerken en voor gedegen documentatie zorgen, kan worden voorkomen dat ordeverstoorders onopgemerkt blijven. Zodat voorkomen wordt dat er niet adequaat kan worden ingegrepen of dat er uiteindelijk onvoldoende bewijs om de ingezette maatregel te rechtvaardigen. Uit verschillende onderzoeken blijkt dat waar het echt fout gaat dit veelal te wijten is aan onvoldoende efficiënte informatie-uitwisseling tussen de verschillende (overheids-)instanties. Deze leden willen dat zowel qua techniek als qua samenwerking innovatiever gewerkt moet worden. Behalve dat dit de aanpak zelf kan ondersteunen kan dit ook de kosten verminderen. De leden van de CDA-fractie zien graag een voorstel van de regering hoe verplichte samenwerking binnen de keten kan worden gerealiseerd, hoe informatie-uitwisseling en een kwalitatieve opbouw kan worden verzekerd en welke consequenties eraan zullen worden verbonden wanneer dit niet nageleefd wordt.

De leden van de SP-fractie onderkennen de noodzakelijkheid van dossieropbouw van de gedragingen van een persoon voordat kan worden overgegaan tot een bevel. Hier vragen de leden wederom of het de burgermeester dient te zijn die komt tot een bevel. Volgens deze leden is het mogelijk om met de Wet gedragsbeïnvloedende maatregel jeugdigen een gerechtelijk traject te volgen om tot gedragsverbetering te komen. Zij vragen een reactie hierop.

De VVD-fractie hebben nog enkele vragen ten aanzien van de dossieropbouw door zowel de burgemeester als de officier van justitie. Wat is de toepasselijke regelgeving hierop? Kan de regering aangeven welke wettelijke bepalingen hierop van toepassing zijn? Kan de regering ook aangeven welke de rechten van de personen op wie dit wetsvoorstel betrekking heeft? Heeft betrokkene bijvoorbeeld recht van inzage van zijn aangemaakte dossier? Hoe zal door de burgemeester respectievelijk de officier van justitie worden gehandeld bij een verzoek van betrokkene om inzage van zijn dossier ingeval er een bevel of een gedragsaanwijzing wordt gegeven? Hoe zal er worden gehandeld bij een verzoek om inzage, ingeval er nog geen sprake is van een burgemeestersbevel of gedragsaanwijzing, maar reeds een aanvang is gemaakt met dossiervorming door de betrokken instanties? Hoe weet betrokkene bij wie hij een verzoek om inzage moet indienen? Kan de regering aangeven in hoeverre de wet bescherming persoonsgegevens hierop van toepassing is. Kan de regering ook gemotiveerd aangeven of het burgemeesterbevel dan wel een gedragsaanwijzing door de officier van justitie dan wel de niet naleving daarvan, zal leiden tot registratie in de justitiële documentatie (strafblad)? Wat betekent dit voor verzoeken om verklaring omtrent het gedrag? De aan het woord zijnde leden ontvangen graag een gemotiveerd antwoord van de regering op deze vragen.

De leden van de PvdD-fractie lezen dat een bevoegdheid alleen wordt toegepast jegens een persoon die structurele ernstige overlast veroorzaakt, dan wel bij wie zich ernstig belastend gedrag jegens personen (dreigt) voor te doen. Hiervoor is gedegen dossieropbouw nodig, schrijft de regering, op basis waarvan besloten kan worden tot een of meer van de voorgestelde maatregelen? Deze leden vragen hoe en door wie het oordeel wordt gevormd dat een persoon «structurele ernstige overlast» veroorzaakt. Het wetsvoorstel wekt de suggestie dat het dossier nodig is bij de totstandkoming van dit oordeel. Kan de regering dit verklaren? Wanneer wordt iemand getypeerd wordt als«ordeverstoorder»? Welke criteria gelden daarvoor, en wie heeft de bevoegdheid om een persoon als «ordeverstoorder» aan te wijzen?

De werkwijze die de regering ten aanzien van de dossiervorming beschrijft is al gebruikelijk bij de persoonsgerichte aanpak van veelplegers, zo stelt zij. De aan het woord zijnde leden vragen of hiermee ordeverstoring op één lijn wordt gesteld met recidivistisch crimineel gedrag. Kan de regering hier duidelijkheid over verschaffen?

Ten aanzien van de dossiers hebben de leden van de PvdD-fractie de volgende vragen: Welke criteria heeft de regering opgesteld voor de opname van gegevens in de dossiers? Worden vermeende ordeverstoorders ingelicht over het aanleggen van hun dossiers en hebben zij recht op inzage? Waar kan een vermeende ordeverstoorder terecht indien hij het oneens is met de inhoud van zijn dossier en/of de totstandkoming daarvan? Heeft de regering voorzien in onafhankelijke toetsing van de dossiers? Wie heeft toegang tot de dossiers en hoelang worden deze bewaard, zo vragen deze leden.

3.1.4 Procedurevoorschriften en rechtsbescherming

De leden van de PvdA-fractie wijzen erop dat de instrumenten die dit wetsvoorstel aan de burgemeester en officier van justitie geeft, kunnen ingrijpend zijn voor degenen op wie het betrekking heeft. Daarom delen deze leden de visie van de regering dat de inzet van deze instrumenten een zorgvuldige afweging en dossiers vorming noodzakelijk maakt. Tegelijk vragen deze leden of het niet mogelijk is om de burgemeesters en officieren van justitie meer duidelijkheid te geven over de inzet van de instrumenten in deze wet. Zo is er bij de veelplegersaanpak al ervaring met het ontwikkelen van een protocol rond de toepassing, in de memorie van toelichting wordt ook aangegeven dat bij het gebruik van deze wet gewerkt kan worden op basis van de ervaringen met de veelplegersaanpak. De leden van de PvdA-fractie vragen de regering op zijn mogelijkheden ziet om de burgemeesters en officieren van justitie te ondersteunen bij het gebruik van deze wet, zodat niet alle gemeenten en arrondissementen zelf het wiel uit hoeven te vinden.

De leden van de SP-fractie vinden het van belang dat het mogelijk is in beroep te kunnen gaan tegen een bevel. Zij missen een duidelijke termijn van afhandeling van het beroep. De leden zijn van mening dat hier een snelle procedure dient te worden gevolgd. Zij vragen een aanpassing van het voorstel op dit punt.

De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat het besluit tot het geven van een bevel wordt genomen door de burgemeester zelf en kan niet worden gemandateerd. Dit zou tot een aanzienlijke werkbelasting van de burgemeester kunnen leiden. Deze leden vragen de regering dan ook om inzicht te geven hoeveel personen in de toekomst in aanmerking zouden moeten komen voor een dergelijk bevel in bijvoorbeeld de G27? Wat betekent deze voorwaarde voor het bijhouden van het dossier? Kan de regering inzicht geven in de rol van de burgemeester in de verschillende fasen van het onderzoek? Besluit de burgemeester tot het inrichten van een dossier? Roept hij de verschillende instanties bij elkaar om informatie te delen? Heeft hij ten aanzien van die instanties wat betreft het delen van informatie ook een doorzettingsmacht? Zij vragen in dat verband ook een toelichting op de passage dat «zij de eerst aangewezenen zijn om een risicotaxatie op te stellen van het gedrag en zullen in dat verband nauw moeten samenwerken om vervolgens de burgemeester bij te staan in een degelijk gemotiveerde beslissing».

Een gebiedsverbod mag betrokkene niet beperken in de uitoefening van zijn godsdienst of levensovertuiging, tenzij bijzondere omstandigheden daartoe nopen. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering nader toe te lichten om welke bijzondere omstandigheden het hierbij gaat.

De leden van de SGP-fractie vinden overleg binnen de lokale driehoek gewenst. Toch wordt dit overleg over individuele personen niet uitdrukkelijk voorgeschreven. De leden van de SGP-fractie vragen waarom dit niet wordt gedaan. Is het risico niet groot dat er afzonderlijk van elkaar dossiers worden gevormd over dezelfde persoon? Is het risico niet tevens groot dat burgemeester en officier van justitie afwachten, omdat zij menen dat de ander al zal optreden? Hoe wordt dit voorkomen, zo vragen deze leden.

3.2.1 Aard en karakter van de gedragsaanwijzing

Zoals reeds aangegeven hechten de leden van de PvdA-fractie met name aan het wetsvoorstel, omdat het ervoor kan zorgen dat goedwillende burgers minder gehinderd worden door geweld, overlast en intimidatie. Zij hechten daarom zeer aan de bescherming van slachtoffers en getuigen, waar deze wet ook aanknopingspunten toe biedt. Zo wordt in de memorie van toelichting aangegeven dat bepaalde vormen van gedrag van een verdachte jegens slachtoffer en getuigen ingrijpen mogelijk maakt. Graag zien deze leden een toelichting op de vormen van gedrag waarbij dit ingrijpen aan de orde zou kunnen zijn

De leden van de ChristenUnie-fractie zien dat de gedragsaanwijzing, zoals opgelegd door de officier van justitie, alleen kan wanneer er sprake is van een voortzetting of herhaling van strafbare feiten. Toch lijkt er bij de passage in de memorie van toelichting wel enige ruimte te worden geboden voor gevallen waarin er nog geen sprake is van strafbare feiten. De leden van de ChristenUnie-fractie menen dat in dat geval alleen de burgemeester bevoegd is? Is die opvatting waar, zo vragen zij de regering.

3.2.2 Het voorlopige karakter van de gedragsaanwijzing

De leden van de CDA-fractie pleiten voor ruime bevoegdheden wanneer het gaat om bescherming van veiligheid in de samenleving en het tegengaan van overlast en criminaliteit. Bevoegdheden dienen daarom niet te beperkt te worden opgesteld. Hierdoor zou effectieve toepassing in gevaar kunnen komen. De leden van de CDA-fractie willen in dit verband wijzen op de maximale periode, met verlengingen, dat een gedragsaanwijzing toegepast kan worden. Blijkens het nader rapport is deze periode verminderd van twaalf maanden naar negen maanden. De overweging dat negen maanden wel proportioneel is en twaalf maanden niet kon deze leden nog niet overtuigen. Graag vernemen zij een reactie van de regering waarom juist voor deze periode van negen maanden is gekozen en niet voor een langere periode. De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat onvoldoende toepassingsruimte voor de aanwijzingsbevoegdheid de aanpak van overlast niet ten goede zal komen.

Hierbij aansluitend constateren de leden van de CDA-fractie dat het wetsvoorstel de mogelijkheid biedt dat in een concreet geval eerst de burgemeester een bevel uitspreekt tot een gebiedsverbod en vervolgens, na afloop van het maximum van negen maanden, de officier van justitie een gebiedsverbod oplegt, eveneens doorlopend tot het maximum van negenmaanden. Voor de goed samenwerkende burgemeester en officier van justitie betekent dit een zeer effectieve benutting van beperkte bevoegdheden. Het kan namelijk leiden tot een maatregel van totaal achttien maanden. De leden van de CDA-fractie zien graag een reactie van de regering waarom deze periode van achttien maanden wel proportioneel wordt geacht in de strijd tegen overlast en de afzonderlijke negen maanden niet.

Het wetsvoorstel geeft geen voorwaarden over het exacte moment in tijd dat een bevel door de burgemeester of een gedragsaanwijzing door de officier van justitie uitgevaardigd kan worden. Wat zijn concreet de mogelijkheden in het volgende voorbeeld: een groep veroorzaakt overlast op oudejaarsavond en gevreesd wordt dat dit zich het komende jaar opnieuw voor zal doen? Het wetsvoorstel laat niet onverlet dat een gedragsaanwijzing of bevel al in januari 2009 wordt uitgevaardigd ten behoeve van de periode rondom 31 december, of zelfs dat de maatregel al in oktober ingaat voor de duur van 90 dagen, waarin oudejaarsavond ook valt. De leden van de CDA-fractie verzoeken de regering om aan te geven aan de hand van welke criteria het moment bepaald wordt dat een bevel cq. gedragsaanwijzing wordt uitgevaardigd, en tevens de criteria die bepalen wanneer het ingaat.

De leden van de PvdA-fractie hebben een technische vraag over de termijnen die gelden voor het bevel van de burgemeester en de gedragsaanwijzing door de officier van justitie. Het valt deze leden op dat er voor beide instrumenten verschillende termijnen gelden, voor het bevel van de burgemeester geldt een maximale duur van driebanden terwijl de gedragsaanwijzing door officier van justitie maximaal 90 dagen geldig kan zijn. De leden van de PvdA-fractie zouden graag vernemen wat de reden is om hier twee verschillende termijnen te hanteren.

De SP-leden hebben vragen bij de maximale termijn van een bevel van drie maanden met een uiterlijke verlening tot negen maanden. Zij stellen de vraag wat er gebeurt als de situatie niet verbeterd is. Ook op dit punt zien de leden een voordeel in een gedragsaanwijzing door de officier van justitie boven een bestuursrechtelijk bevel. Via een gedragsaanwijzing wordt immers ook aanvullend gewerkt aan beïnvloeding van het gedrag van desbetreffend persoon, wat de kans op herhaling kan verkleinen.

De leden van de VVD-fractie begrijpen dat het burgemeestersbevel zal gelden voor een periode van ten hoogste drie maanden, waarbij het bevel maximaal tweemaal kan worden verlengd. De leden van de VVD-fractie vragen de regering nader te onderbouwen waarom de regering tot een langere duur van het verbod is gekomen en gemotiveerd aan te geven waarom deze tijdsduur niet arbitrair is. Welke argumenten hebben aan dit besluit ten grondslag gelegen. De leden van de VVD-fractie vragen de regering dit ook op basis van voorbeelden uit de praktijk te illustreren, waarbij een kortere dan wel langer verbod tot problemen heeft geleid. De leden van de VVD-fractie vragen hier expliciet naar gelet op de vraag van de leden van de Raad van State naar empirisch materiaal over de frequentie waarmee en de wijze waarop de in dit wetsvoorstel opgenomen bevoegdheden tot nu toe zijn ingezet en naar de ervaringen die daarmee zijn opgedaan. Kan de regering aan de leden van de VVD-fractie gemotiveerd aangeven op basis waarvan geconcludeerd wordt dat de bestaande bevoegdheden niet effectief zijn in de praktijk en ook aangeven waarom deze nieuwe bevoegdheden wel effectief en doelmatig zullen zijn in de praktijk om deze mate van overlast en verstoring van de openbare orde aan te pakken?

Voorts vragen de leden van de VVD-fractie of het mogelijk is dat in één jaar meerdere los van elkaar staande bevelen kunnen worden opgelegd. Is het dus mogelijk dat een persoon die herhaaldelijk de openbare orde heeft verstoord, in één jaar tot drie keer toe voor verschillende verstoringen van de openbare orde een bevel opgelegd kan krijgen, waardoor de kans bestaat dat bij elkaar opgeteld de drie afzonderlijke bevelen ertoe kunnen leiden dat een persoon langer dan 90 dagen in zijn vrijheid beperkt kan worden? Heeft de regering overwogen het opleggen van een bevel door de burgemeester of door de officier van justitie van een maximum termijn te voorzien van bijvoorbeeld één jaar of twee jaren? Bijvoorbeeld dat de bevoegdheid tot het opleggen van een burgemeesterbevel of een gedragsaanwijzing van 90 dagen moet plaatsvinden binnen een tijdsvak van één jaar of twee jaren? Graag ontvangen de aan het woord zijnde leden een gemotiveerde reactie van de regering hierop.

De leden van de PVV-fractie willen graag dat de tijdsperiode die voorgesteld wordt (maximaal drie keer 90 dagen) voor gebieds- en groepsverboden komt te vervallen, en dat deze naar het inzicht van de burgemeester onbeperkt wordt. Er zijn genoeg situaties te bedenken die daarom vragen, vinden deze leden. Tevens maken de leden van de PVV-fractie zich zorgen over het voorbehoud dat de gebieds- en groepsverboden de uitoefening van een godsdienst of levensovertuiging niet in de weg mogen staan. Juist de islamitische jongeren zijn vaak de relschoppers en daarom valt het zelfs aan te bevelen om contacten tussen jongeren en imams stop te zetten.

3.2.3 Soorten gedragsaanwijzingen

De leden van de PvdA merken op dat het dwingen om een aanbod tot hulpverlening te aanvaarden in het wetsvoorstel wordt voorbehouden aan de officier van justitie. Dit terwijl de Kamer, in de motie Depla, de wens heeft uitgesproken dat de burgemeester doorzettingsmacht zou krijgen op het gebied van jeugdhulpverlening aan probleemgezinnen. Graag vernemen deze leden hoe de regering deze doorzettingsmacht wil gaan regelen.

De leden van de SP-fractie kunnen zich vinden in de aard van de verscheidende gedragsaanwijzingen. De leden zien uitdrukkelijk een rol weggelegd voor de reclassering, die dient te worden toegerust met mankracht en middelen om de begeleiding ter hand te nemen. De leden vragen of de het mogelijk is de inzet van de reclassering te verruimen tot enkel op justitiële titel.

De leden van de ChristenUnie constateren dat een van de gedragsaanwijzingen die de officier van justitie kan opleggen betreft de aanwijzing zich te doen begeleiden bij hulpverlening die van invloed kan zijn op het plegen van strafbare feiten door de verdachte. Dit kan alleen wanneer het bevestigen van lopende contacten met hulpverleners. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering wat zich er tegen verzet om ook het starten van een behandeling als gedragsaanwijzing mogelijk te maken?

3.3 Afbakening van de bevoegdheden van de burgemeester en de officier van justitie

3.3.1 Karakter van de onderscheiden bevoegdheden

De leden van de CDA-fractie constateren dat bij de voorgestelde bevoegdheden het bij de burgemeester gaat om reeds veroorzaakte overlast/ordeverstoring, en dat bij de officier van justitie het gaat om verdenking van strafbare feiten. De leden van de CDA-fractie vernemen graag een toelichting op deze bestanddelen van de regeling. Zij zijn van mening dat deze de toepassing van de regeling bemoeilijken en daarmee veroorzaken dat van de bevoegdheid in de praktijk weinig tot geen gebruik zal worden gemaakt. Kan de burgemeester ook optreden voordat er reeds sprake is van overlast. De CDA-leden zien graag dat de officier van justitie ook kan ingrijpen voordat sprake is van overlast of verstoring van de openbare orde. Kan dit met het wetsvoorstel? Graag vernemen zij van de regering uitleg over de strekking van deze bestanddelen en in het bijzonder over de strekking van de «verdenking». Is hiervan bijvoorbeeld al sprake wanneer iemand geen (geldige) legitimatie bij zich draagt? Eveneens vragen de leden hoe ernstig overlast moet zijn voordat er ingegrepen kan worden? Graag een reactie van de regering op deze punten en over de mogelijkheid van proactief optreden van de burgemeester en de officier van justitie.

De aan het woord zijnde leden steunen de inzet van de regering om harder in te zetten op de aanpak van overlastveroorzakers, echter pleiten deze leden voor nadruk op juist preventieve aanpak, oftewel het geheel voorkomen van de overlast met gepaard gaande strafbare feiten. Zij vragen een reactie aan de regering over de manier waarop zij ook een preventieve aanpak gaat organiseren en stimuleren en tevens ervoor gaat zorgen dat alle belanghebbenden waaronder burgers, ondernemers en verenigingen hun verantwoordelijkheid hierin nemen.

De leden van de CDA-fractie pleiten voor een heldere competentieverdeling tussen de bevoegdheden van enerzijds bestuur en anderzijds justitie. In deze lijn zijn de leden van de CDA-fractie samen met de Raad van State van mening dat ook bij onderhavig wetsvoorstel dit zoveel als mogelijk voorkomen dient te worden. Samenloop van bevoegdheden verzanden in «bureaucratische» blokkades voor een soepele en adequate aanpak van overlast. Het wetsvoorstel voorziet weliswaar in een samenloopregeling van de kant van de burgemeester, oftewel deze vaardigt geen bevel uit wanneer de officier van justitie al van zijn bevoegdheid gebruik heeft gemaakt. Echter, andersom is het nog steeds mogelijk dat de officier van justitie zijn bevoegdheid toepast terwijl de burgemeester al een gebiedsverbod heeft afgegeven. De leden van de CDA-fractie constateren dat formeel gezien geen enkel beletsel bestaat dat er van samenloop sprake zal zijn.

In het verlengde hiervan blijft het een feit dat met het wetsvoorstel een gelijkvormige bevoegdheid gecreëerd wordt voor de burgemeester en de officier van justitie. De leden van de CDA-fractie willen een nadere beargumentering van de regering dat deze dubbele bevoegdheid in de praktijk niet zal leiden tot een passieve houding van beiden, in ijdele afwachting dat de ander zijn bevoegdheid tot een gedragsaanwijzing zal benutten.

De leden van de SP-fractie willen bij het beoordelen van paragraaf 3.3 opmerken dat zij van mening zijn dat de bevoegdheden voor de burgermeester in het teken staan van voorgaande uitspraken en oordelen. De leden vinden het onwenselijk wanneer de burgermeester een verlengstuk zou worden van justitie, omdat de burgermeester soortgelijke maatregelen op kan leggen onder een andere noemer. De leden zijn van mening dat juridisch gezien de aard verschilt, maar dat dit voor desbetreffende personen niet gemakkelijk te onderscheiden zal zijn. Tevens zijn zij van mening, dat gezien de aard van de overlap van de maatregelen, de keuze voor de officier van justitie en het beroep op de wet gedragsbeïnvloedende maatregel jeugdigen de voorkeur verdient. Bovendien zal dat mogelijke bureaucratie omtrent dubbele dossiers die balanceren op de scheidslijn van burgermeester en officier van justitie kunnen voorkomen. De leden sluiten zich aan bij de opmerking van de Raad van State op de visie van de openbareordeportefeuille van de burgermeester te wachten, alvorens over te gaan tot uitbreiding van diens portefeuille aangaande het voorgaande besprokene. De leden vragen een reactie.

3.3.2 Samenloop bij gebiedsverbod in geval van ernstige openbare ordeverstoring door strafbare feiten

De leden van de VVD-fractie wijst op het oordeel van de Raad van State dat de in dit wetsvoorstel gecreëerde bevoegdheden voor de burgemeester en de officier van justitie samenloopproblemen oproepen. De regering deelt deze opvatting niet en geeft aan dat er zich in de praktijk geen grote praktische problemen competentiegeschillen zullen voordoen. Bij samenloop treedt de burgemeester niet op maar de officier van justitie. Kan de regering deze leden aangeven welke stappen genomen zullen worden indien dat in de praktijk beide gezagsdragers zonder het van elkaar te weten een individueel gebiedsverbod hebben opgelegd?

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat bij samenloop van bevoegdheden van de officier van justitie en de burgemeester ervoor is gekozen om de officier van justitie voorrang te verlenen. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering een nadere onderbouwing van die keuze en daarbij aandacht te besteden aan proportionaliteit en subsidiariteit van overheidshandelen jegens burgers.

Voor de burgemeester is een regierol voorzien bij het opbouwen van dossiers. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering of de officier van justitie in geval van samenloop met de bevoegdheden van de burgemeester, in een zelfde mate als de burgemeester de mogelijkheid heeft het dossier in te zien, of verder uit te bouwen door inlichtingen te vragen bij de verschillende diensten?

De leden van de SGP-fractie constateren dat de samenloopregeling geen betrekking heeft op artikel 172 van de Gemeentewet. Hoe verhoudt de bevoegdheid van de officier van justitie zich tot de mogelijkheden die de burgemeester nu reeds heeft op basis van artikel 172 Gemeentewet? Kunnen deze twee bevoegdheden wel tegelijkertijd gebruikt worden? Waarom is gekozen voor dit onderscheid?

Ook vragen zij zich af of na afloop van de mogelijkheden van de officier van justitie de burgemeester alsnog van zijn bevoegdheid op basis van artikel 172a van de Gemeentewet gebruik kan maken.

4 De verhouding van de voorgestelde bevoegdheden tot het bestaande instrumentarium

4.1 Bestaand bestuurlijk instrumentarium

FF Kappe-experiment (Doe-Normaalcontracten en bevelen)

De leden van de PvdA-fractie merken op dat in Rotterdam momenteel wordt geëxperimenteerd met een tramverbod voor mensen die stelselmatig overlast veroorzaken in het openbaar vervoer. Deze leden ondersteunen de zoektocht van gemeenten naar nieuwe instrumenten om overlast en verloedering het hoofd te bieden. Daarom willen zij graag van de regering weten of het voorliggende wetsvoorstel mogelijkheden biedt om efficiënt en effectief een, indien wenselijk landelijk, toegangsverbod tot (delen van) het openbaar vervoer te geven.

De leden van de SP-fractie onder paragraaf 4 of de ingezette maatregelen in het onderhavige wetsvoorstel in de genoemde gevallen noodzakelijk is om tot een oplossing te komen. Zij zien mogelijkheden om bepaalde strafartikelen en de toepassing te verbreden, uitgezonderd van de maatregelen gericht op het voetbal gerelateerd geweld, om tot hetzelfde resultaat te komen. Ook merken deze leden op dat er bij de bestaande instrumentaria wordt gesproken over buurtagenten en jongerenwerk, terwijl dit in de bestaande praktijk niet overal voorhanden is. De leden vragen om een uitgebreidere analyse en visie op ontbrekende schakels in het bestaande instrumentarium. Deze vragen zijn ook van toepassing op paragraaf 5, waar gesproken wordt over flankerend beleid. De leden van de SP-fractie vragen of het flankerend beleid voldoende functioneert. Zij stellen dat alvorens de maatregelen in te voeren, en in ieder geval gelijktijdig, het flankerend beleid op orde dient te worden gebracht. De leden realiseren zich dat dit investeringen vergt van gemeenten en zij stellen dat gemeenten daartoe middelen dienen te krijgen (de leden denken aan leerplichthandhaving, buurt- en jongerenwerk, het realiseren van jongerenplekken in de buurten en wijken, zorgen voor voldoende toezicht).

De aan het woord zijnde leden vragen een reactie hierop.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering naar de proportionaliteit van de voorgestelde maatregelen, nu het op dit moment ook al mogelijk is met een «Doe normaal bevel» te werken, zoals dat in Rotterdam gebeurt. Een gemeente kan er immers voor kiezen om ook een gebiedsverbod op te nemen in het «Doe Normaal bevel». De leden van de ChristenUnie-fractie zijn van mening dat als er mogelijkheden zijn tot het op leggen van een Doe Normaal bevel, waarbij betrokkene zelf partij is bij het maken van afspraken, voorgestelde maatregelen al niet meer proportioneel zijn. Bovendien is vastgesteld dat doordat betrokkene zelf partij is bij de afspraken, een langere duur van het bevel proportioneel is. Daarnaast vinden zij het groot voordeel dat ook afspraken kunnen worden gemaakt over het starten van een behandeling in het «Doe Normaal bevel». Iets dat met voorliggend voorstel niet mogelijk is. Graag een reactie van de regering.

De leden van de SGP-fractie menen dat op dit moment nog onvoldoende duidelijk is welke mogelijkheden artikel 172 Gemeentewet precies biedt en in hoeverre er daarom sprake zal zijn van overlap tussen deze bepaling en het nieuwe artikel. Zijn gebiedsverboden voor een periode van bijvoorbeeld een paar dagen wel toegestaan op basis van de bestaande regels?

7 Gevolgen voor de praktijk, administratieve, bestuurlijke en financiële lasten

De leden van de SP-fractie vragen of de gevolgen voor het Openbaar Ministerie daadwerkelijk kunnen worden ingepast in de huidig werkende praktijk. Zij kunnen zich voorstellen dat uitbreiding, ter voorkoming van lange doorlooptijden, gewenst is. Dit geldt ook voor de rechterlijke macht. Zij vragen een reactie.

De leden van de SP zijn van mening dat het aanpakken van ernstige overlast van groeperingen in de samenleving een belangrijke taak is van de (rijks)overheid. De leden vragen een deugdelijke analyse van de capaciteit van politie, Openbaar Ministerie, de rechterlijke macht en flankerend beleid, alvorens nieuwe maatregelen in te voeren. De leden zijn van mening dat enkel een wetswijziging niet leidt tot het voorkomen en aanpakken van de ernstige overlast, het vergt gezamenlijke inspanning van gemeenten, Rijk, Openbaar Ministerie, politie en rechterlijke macht en het is heel wel mogelijk dat dit financiële gevolgen heeft. Het Rijk dient, naar de mening van de leden van de SP-fractie, te zorgen voor een afdoende financiering van de gezamenlijke aanpak. Deze leden vragen een reactie hierop.

II ARTIKELSGEWIJS

Artikel I: Artikel 172a, lid 1 Gemeentewet

De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat het artikel teveel bestanddelen bevat om adequaat en proactief op te kunnen treden. Er moet sprake zijn van een persoon die «herhaaldelijk», «in groepsverband», de openbare orde heeft verstoord, of daarin een leidende rol heeft gehad en bovendien bij «vrees voor verdere verstoring». Deze leden menen dat deze verzwarende bestanddelen onnodig zijn en de bevoegdheid van de burgemeester meer tot haar recht komt zonder al deze voorwaarden. De leden vrezen dat door het inbouwen van zoveel bestanddelen cq. eisen het aanpakken van individuen en groepen bijna onmogelijk wordt. Zij stellen dan ook voor om alle eerdergenoemde verzwarende bestanddelen er uit te halen, in het bijzonder de woorden «herhaaldelijk», «groepsgewijs», «ernstige» en «verdere».

Artikel I: Artikel 172a Gemeentewet

De leden van de CDA-fractie merken op dat het wetsvoorstel voorziet in een bevelsbevoegdheid van de burgemeester ten aanzien van individuen. Deze leden krijgen graag een reactie van de regering op welke manier deze bevoegdheid tevens op groepen toegepast kan worden.

Artikel I: Artikel 172a, lid 3 Gemeentewet

De leden van de CDA-fractie constateert dat dit artikel voorkomt deels samenloop tussen de bevoegdheden van de burgemeester en de officier van justitie. De leden van de CDA-fractie stellen vast dat het echter nog steeds mogelijk blijft dat de officier van justitie een gedragsaanwijzing geeft terwijl door de burgemeester reeds een bevel is gegeven voor een gebiedsverbod. Bovendien kan onvoldoende beleid hierover aanleiding geven voor een passieve houding van zowel burgemeester als officier van justitie. Het gevaar dat hierin schuilt, is dat geen van beiden actie onderneemt, in afwachting van actie van de ander. Graag een reactie van de regering met een voorstel hoe deze ongewenste situatie wordt voorkomen.

Artikel IIB: Artikel 509hh, eerste lid Wetboek van Strafvordering

De leden van de VVD-fractie zien graag de «open» formulering van deze strafbare feiten geïllustreerd door een opsomming van de regering van de concrete strafbare feiten waarop dit wetsartikel toeziet. Graag vragen zij de regering om een aantal voorbeelden van strafbare feiten, die hierop van toepassing zouden kunnen zijn.

Artikel IIB: Artikel 509hh, lid 4 Wetboek van Strafvordering

De leden van de CDA-fractie merken op dat dit artikel voorziet in een gedragsaanwijzingsbevoegdheid van de officier van justitie ten aanzien van individuen. Deze leden ontvangen graag een toelichting van de regering op welke manier deze bevoegdheid tevens op groepen toegepast kan worden.

Artikel IIB: Artikel 509hh, lid 4 Wetboek van Strafvordering

De leden van de CDA-fractie lezen dat conform dit artikel de officier van justitie een gedragsaanwijzing kan geven voor drie maanden, met maximaal twee keer verlenging van drie maanden. De maximale periode voor een gedragsaanwijzing komt hiermee op negen maanden. Deze leden vragen een reactie waarom een periode van negen maanden meer gerechtvaardigd is dan een periode van twaalf maanden, zoals aanvankelijk het voorstel was, of zelfs een langere periode.

Hoewel het feitelijk weinig verschil maakt, vragen de leden van de SGP-fractie waarom er bij het bevel is gekozen voor drie maanden en bij de gedragsaanwijzing voor 90 dagen? Sluit dat beter aan bij de wettelijke systematiek?

De voorzitter van de commissie,

Leerdam

Adjunct-griffier van de commissie,

Elagab


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van Beek (VVD), Van der Staaij (SGP), De Pater-van der Meer (CDA), Van Bochove (CDA), Duyvendak (GL), Hessels (CDA), Gerkens (SP), Haverkamp (CDA), Leerdam (PvdA), voorzitter, De Krom (VVD), ondervoorzitter, Griffith (VVD), Boelhouwer (PvdA), Irrgang (SP), Kalma (PvdA), Schinkelshoek (CDA), Van der Burg (VVD), Brinkman (PVV), Pechtold (D66), Van Raak (SP), Thieme (PvdD), Kuiken (PvdA), Leijten (SP), Heijnen (PvdA), Bilder (CDA) en Anker (CU).

Plv. leden: Teeven (VVD), Van der Vlies (SGP), Van de Camp (CDA), Smilde (CDA), Van Gent (GL), Knops (CDA), Polderman (SP), Spies (CDA), Wolbert (PvdA), Aptroot (VVD), Zijlstra (VVD), Vermeij (PvdA), Van Gerven (SP), Heerts (PvdA), Çörüz (CDA), Remkes (VVD), De Roon (PVV), Van der Ham (D66), Van Bommel (SP), Ouwehand (PvdD), Timmer (PvdA), De Wit (SP), Kraneveldt-van der Veen (PvdA), Van Haersma Buma (CDA) en Cramer (CU).

Naar boven