nr. 11
BRIEF VAN DE RAAD VOOR DE RECHTSPRAAK
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 22 juli 2009
Bij brief van 18 december 2008 verzocht u de Raad voor de rechtspraak
(de «Raad») advies uit te brengen
inzake het initiatiefwetsvoorstel van wet van de leden Gerkens en Van Vroonhoven-Kok
houdende wijziging van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en de Wet handhaving
consumentenbescherming in verband met de invoering van voorschriften betreffende
de doorverkoop van toegangskaarten voor een tevoren georganiseerde publieke
gebeurtenis op het terrein van sport of cultuur (doorverkoop toegangskaarten,
Kamerstuk 31 461) in het bijzonder over de gevolgen van de handhaving
van het winstverbod via een beroep op de civiele rechter (het «wetsvoorstel»).
Het onderhavige wetsvoorstel voorziet in een regeling betreffende de doorverkoop
van toegangskaarten voor een publieke gebeurtenis op het terrein van sport
of cultuur. Het doorverkopen van toegangskaarten is momenteel niet gereguleerd.
Toegangskaarten worden tegen een hogere prijs doorverkocht, wat gevolgen heeft
voor de bereikbaarheid van dergelijke gebeurtenissen voor een breed publiek.
Er is vanaf het moment van de adviesaanvraag veelvuldig contact geweest
met de initiatiefnemers van het wetsvoorstel, met name over de inschatting
van de (cijfermatige) gevolgen. In onderling overleg is afgesproken dat de
Raad zou wachten met adviseren tot meer zicht was op die gevolgen. lnmiddels
is informatie voorhanden (uitvoeringstoets Consumentenautoriteit en onderzoek
in Belgie) waardoor de Raad een inschatting kan maken van de werklastgevolgen
van het wetsvoorstel.
Gehoord de gerechten, adviseert de Raad als volgt.1
Advies
Zonder te willen treden in de wenselijkheid van een regeling inzake de
doorverkoop van toegangkaarten, plaatst de Raad in het algemeen vraagtekens
bij het opnemen van een gedetailleerde regeling van een specifieke koopovereenkomst
in het Burgerlijk Wetboek.
Handhaving van de nieuwe regeling zal onder meer mogelijk worden door
maatregelen van bestuursdwang waartoe de Consumentenautoriteit bevoegd is
op grond van de Wet handhaving consumentenbescherming (hierna: «Whc»).
Met het oog op deze publiekrechtelijke handhaving is de materiële norm
van het nieuw voorgestelde artikel 7:4a BW tevens opgenomen in de Whc (artikel
8.5a van het wetsvoorstel). Zo kan de Consumentenautoriteit in het kader van
zijn toezichthoudende functie de norm handhaven door het opleggen van een
bestuurlijke boete of een last onder dwangsom.
Beroepen in eerste aanleg tegen deze bestuursdwangbeslissingen zijn geconcentreerd
bij de rechtbank Rotterdam. In hoger beroep vallen zij onder de rechtsmacht
van het College van beroep voor het bedrijfsleven. De werklastconsequenties
van dit wetsvoorstel (zie hieronder) zijn naar verwachting zodanig gering
dat het volgens de Raad niet nodig is deze rechtsmachtverdeling te wijzigen.
Het wetsvoorstel geeft overigens geen aanleiding tot het maken van op-
en aanmerkingen.
Werklast
Gezien de uitkomsten van de uitvoeringstoets van de Consumentenautoriteit
en een summier Belgisch onderzoek ten aanzien van een soortgelijk wetsvoorstel,
gaat de Raad er vanuit dat de wetswijziging een verwaarloosbaar aantal extra
zaken oplevert. De Raad verwacht daarom geen noemenswaardige gevolgen voor
de werklast. Mocht het wetsvoorstel toch aanleiding geven tot een onvoorziene
grote toestroom van zaken, dan behoudt de Raad zich het recht voor hierop
terug te komen.
Indien na het uitbrengen van dit advies het Wetsvoorstel op belangrijke
onderdelen wordt gewijzigd of indien uit nadere uitvoeringsregelgeving belangrijke
werklastgevolgen voortvloeien, dan wordt de Raad graag in de gelegenheid gesteld
daarover aanvullend te adviseren. Met het oog op de voorbereiding van de gerechten
op de invoering van het Wetsvoorstel, stelt de Raad het op prijs op als hij
geïnformeerd wordt over de indiening van het Wetsvoorstel bij de Eerste
Kamer en de plaatsing van de definitieve wetstekst in het Staatsblad. Ook
eventuele nadere regelgeving volgend op dit Wetsvoorstel met gevolgen voor
de rechtspleging valt binnen het adviesrecht van de Raad. Voor zover van toepassing,
ontvangt de Raad graag een adviesaanvraag voor deze nadere regelgeving.
Hoogachtend,
Mr. Th. Groeneveld
Lid Raad voor de Rechtspraak