31 459
Wijziging van enige belastingwetten (Belastingheffing excessieve beloningsbestanddelen)

nr. 5
VERSLAG

Vastgesteld 30 mei 2008

De vaste commissie voor Financiën1 belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van het CDA

De leden van de fractie van het CDA hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel, dat voorstelt om belastingheffing op te heffen aan excessieve inkomens. De afgelopen jaren is er door een aantal bekende incidenten een forse maatschappelijke weerstand ontstaan tegen hoge beloningen, die in geen relatie lijken te staan tot de geleverde prestaties. Goede beloningen passen bij goede prestaties en de leden van de CDA-fractie zijn dan ook verheugd dat de regering geen absoluut salarismaximum vastlegt in de Nederlandse wet. Dat past ook niet in een vrije markteconomie.

Deze leden zijn wel enigszins verbaasd dat er nog stemmen in de Nederlandse samenleving en een hoog college van staat zijn, die lijken te menen dat er geen probleem is met excessieve beloningen, noch in Nederland, noch in de Europese Unie.

De maatregel om op pensioenopbouw boven € 185 000 fiscaal te blijven te faciliteren juichen de leden van de CDA-fractie om twee redenen van harte toe:

– De aftopping was een mooie manier om belastinginkomsten, die pas over 20 tot 50 jaar genoten zouden worden, naar voren te halen in de tijd. Het is beter dat op het hoogtepunt van de vergrijzing de overheid een belastingclaim heeft op de inkomsten, die dan genoten worden. Dat werkt de houdbaarheid van de overheidsfinanciën in de hand. En zo komt de overheid niet in de verleiding om deze grens elk jaar opnieuw vast te stellen om de begroting rond te krijgen.

– De overheid legt niet langer impliciet een maximum salaris op aan de marktsector.

In plaats van deze maatregel stelt de regering een drietal gerichte maatregelen tegen excessieve beloningen voor. De leden van de CDA-fractie zijn verheugd dat de regering zich daarbij heeft laten leiden door de inbreng van de CDA-fractie in het debat over de algemeen financiële beschouwingen voor het jaar 2008 en de motie-Kortenhorst bij het belastingplan 2008

De leden van de CDA-fractie menen wel dat de aandeelhoudersvergadering effectief het beloningsbeleid moet kunnen controleren, ook in situatie van overname.

Zij merken op dat de commissie Frijns in zijn derde monitoring rapport geadviseerd heeft om de vertrekvergoedingen onverwijld te publiceren, tenzij een zwaarwichtig belang zich daartegen verzet en de change of control clausules onverwijld openbaar te maken (pagina 99–100 van het derde rapport over de naleving). De Tweede Kamer heeft gevraagd middels de aangenomen motie-Omtzigt/Weekers deze aanbevelingen als wettelijk na te leven code op te nemen. Deze leden merken op dat de minister deze motie ontraden heeft en zij wachten nog steeds op een brief, waarin gesteld wordt hoe deze motie wordt uitgevoerd.

Zij merken op dat bij de overname van het staatsbedrijf Connexxion de 100% aandeelhouder niet op de hoogte zegt te zijn geweest van de overnamebonussen. Dat zou met deze maatregel toch echt voorkomen zijn.

Fiscale maatregelen topinkomens

1. Werkgeversheffingen bij excessieve vertrekvergoedingen

De leden van de CDA-fractie stellen met de regering vast dat de bepaling over beloningen bij vertrek onvoldoende werd toegepast en dat het daarom gepast is om de beloningen, die verder gaan dan de code-Tabaksblat te onderwerpen aan een extra werkgeversheffing. Het toepassingspercentage van 20% op aanbeveling II,2,7 over de vertrekvergoedingen is zo laag dat ingrijpen gerechtvaardigd is en de fiscale maatregelen zijn daarom gepast.

Wel hebben zij enige vragen, die op een aantal punten vooral technisch van aard zijn:

– Waarom maakt het verschil van het inkomen tussen het jaar t-1 en het jaar t-2 deel uit van de basis waarover geheven wordt? (factor a. op pagina 14)

– Op welke wijze zal worden omgegaan met beloningsbestanddelen die geheel of gedeeltelijk zijn uitbetaald in het buitenland in de jaren t-2, t-1 en t?

– De kantonrechterformule kan leiden tot een ontslagvergoeding, die hoger is dan één jaarsalaris. Daarom had de commissie Tabaksblat al de aanbeveling aan de wetgever om het arbeidsrecht zo aan te passen, dat de arbeidsrechterlijke ontslagbescherming niet langer op hen van toepassing is. Hoe staat de regering tegenover dat voorstel?

2. Werkgeversheffing bij backservice pensioenen

De leden van de CDA-fractie stellen het op prijs wanneer de pensioenregeling van alle mensen binnen een onderneming op dezelfde manier functioneert. Nu bijna alle eindloonregelingen omgezet zijn in middelloonregelingen is het logisch dat juist mensen met een forse carrièresprong ook een middelloonregeling hebben, zodat hun pensioen niet gesubsidieerd wordt door mensen zonder carrièresprongen.

Ook bij deze maatregel hebben de leden nog een aantal vragen:

– Kan de regering aangeven op basis van welke actuariële aannames ze een factor 4 voorstellen?

– Waarom stelt de regering voor om deze maatregel pas op 1 januari 2010 in te laten gaan? Levert dat niet de mogelijkheid op om nog één jaar een zo’n groot mogelijke backservice te storten of denkt de regering niet dat dat een probleem zal vormen?

3. Carried Interest

De carried interest regeling is buitengewoon ingewikkeld omdat onderscheid gemaakt dient te worden tussen lucratieve belangen en bijvoorbeeld normale regelingen voor personeel. De leden van de CDA-fractie vragen de regering of zij voornemens is om op een vast moment te evalueren of de maatregelen het beoogde effect hebben of dat er constructies gevonden zijn die onterecht nog in box 3 vallen, omdat zij buiten de nieuwe definitie vallen.

De regering geeft aan dat zij de uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 zal aanpassen; welke aanpassing staat haar voor ogen?

Nederland is niet het enige land dat maatregelen neemt: kan de regering een vergelijking geven met de wetgeving (met name: wat wordt belast en tegen welk tarief) van de ons omringende landen (Duitsland, België en het Verenigd Koninkrijk)?

In de memorie van toelichting missen de leden van de CDA-fractie een internationale paragraaf. De voorgestelde wetgeving zal van toepassing zijn op velen die tijdelijk in Nederland werkzaam zijn, in meerder landen dit soort inkomsten genieten en tijdens de looptijd van woonland veranderen. Kan de regering ingaan op hoe de wetgeving uitwerkt in deze situaties?

En wanneer een aantal werknemers de mogelijkheid geboden wordt om in dezelfde instrumenten te investeren als private equity investeerders vallen die dan onder de carried interest bepalingen of worden die gezien als werknemersaandelen?

Budgettaire effect

Kan de regering de budgettaire effecten van de afzonderlijke maatregelen nader duiden, zo vragen de leden van de CDA fractie.

Artikel H, artikel 32bb, onderdeel d

Hoe wordt het salaris berekend dat zou zijn verdiend in een jaar, als de bestuurder in hetzelfde jaar in dienst treedt als opstapt? Hoe wordt er dan een onderscheid gemaakt tussen de vaste beloningen, de variabele beloningen en de exit-vergoeding? Is er niet een grote mogelijkheid om tussen deze drie inkomensbestanddelen te schuiven?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PvdA

De leden van de fractie van de PvdA zijn zeer ingenomen met het voorliggende wetsvoorstel, dat de doelstelling heeft om excessieve beloningen aan te pakken. Over een aantal aspecten van het wetsvoorstel hebben zij nog vragen.

De discussie over topinkomens speelt ook in andere landen. Betekent dat dat de kans dat hoofdkantoren uit Nederland zullen vertrekken hierdoor helemaal niet zo groot is als door sommige betrokkenen wordt gesuggereerd? Is Nederland het eerste land dat met fiscale en wettelijke maatregelen komt om excessieve beloningen te belasten? Weet de regering welke landen nog meer wetgeving voorbereiden?

Kan de regering aangeven wat de stand van zaken is van het voorstel dat bestuurders bij fusie of overname geen eigen belang mogen hebben? Is het mogelijk om in het wetsvoorstel op te nemen dat variabele beloning bevroren wordt wanneer zich een mogelijke overname aandient, om excessen te voorkomen waarbij topmanagers tientallen miljoenen krijgen vanwege waardevermeerdering van deze pakketten?

Fiscale maatregelen topinkomens

1. Werkgeversheffing bij excessieve vertrekvergoeding

In de media is door verschillende commentatoren opgemerkt dat personen die net onder de grens van 500 duizend euro blijven, geen belastingheffing over hoge vertrekvergoedingen hoeven te betalen. Wat is hierop de reactie van de regering? Wat gebeurt er als iemand een «excessieve» vertrekvergoeding krijgt op basis van een uitspraak van de rechter?

2. Werkgeversheffing voor backservice voor hoge inkomens

Heeft de regering overwogen om in plaats van de voorgestelde maatregel de maximale pensioengrondslag te beperken tot 500 duizend euro, om daarmee het voorstel eenvoudiger te maken?

3. Carried interest

De leden van de PvdA-fractie vragen of het waar is dat de extra belastingheffing op aandelenpakketten als beloning nadelig uitpakt voor gewone werknemers. Denkt de regering dat de in de wet gemaakte uitzondering voor werknemers juridisch houdbaar is? In hoeverre is de regering beducht voor constructies waardoor deze belasting kan worden ontweken?

Is de regering bereid om de werking van de wet na een aantal jaar te evalueren? Zo ja, na hoeveel jaar zou dat moeten gebeuren?

Ten slotte zijn de leden van de PvdA-fractie erg benieuwd naar de reactie van de regering op de opmerkingen van de NOB op onderhavig wetsvoorstel. Daarnaast stellen deze leden het op prijs een reactie te krijgen op de oratie van dhr. Henk Vording, die hij op 30 mei 2008 in Leiden heeft gehouden.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de SP

De leden van de SP-fractie hebben met gemengde gevoelens kennisgenomen van het wetsvoorstel Belastingheffing excessieve beloningsbestanddelen. Alhoewel deze leden de intentie achter de drie voorstellen steunen, missen zij een integrale aanpak van de topinkomens die echt hout snijdt. De voorstellen richten zich slechts op specifieke deelproblemen en zullen dan ook niet zorgen voor een ommekeer in de toenemende scheefgroei. Zelfs nadat in de afgelopen 25 jaar de salariskloof tussen topbestuurders en werknemers is verdrievoudigd, zegt ook deze minister net als zijn voorgangers hoofdzakelijk in zetten op zelfregulering. Een echte analyse en integrale oplossingen die het effectiefst zijn voor het probleem van de topinkomens ontbreken.

De toename van de topinkomens vorig jaar met gemiddeld 24 procent werd voornamelijk veroorzaakt door stijging van de variabele inkomens van topbestuurders. Kees Cools, lid van de Monitoring Commissie Corporate Governance Code en hoogleraar aan de Rijksuniversiteit Groningen, noemde in een onderzoek in 2005 excessieve optiebeloningen, een variabele beloningsvorm dus, als oorzaak voor boekhoudschandalen, zoals bij Enron en Ahold. De waarde van de aandelenopties van de bestuursvoorzitters van frauderende ondernemingen was gemiddeld 10 keer hoger dan de waarde van de optiepakketten bij de 25 eerlijke ondernemingen, terwijl de basisbeloning ongeveer gelijk was. Ook nu hebben we bij de kredietcrisis de onwenselijke kanten gezien van prestatie-afhankelijke bonussen. Zolang de minister niet bereid is iets te doen aan excessieve variabele beloningen, vrezen de leden van de SP-fractie dat er weinig terecht zal komen van zijn eigen verkiezingsbelofte. Deelt de regering de mening dat prestatie-afhankelijk in de praktijk betekent dat de salarissen van topmanagers nog meer afhankelijk worden van de winst of van de aandeelhouderswaarde? Of gaat de regering er van uit dat de variabele beloningen bij de meeste organisaties voor een belangrijk deel afhankelijk zullen worden gemaakt van maatschappelijke belangen of de belangen van werknemers? Zo ja, op welke studie baseert de regering haar bevindingen? Deelt de regering de mening dat het noemen vanéén of twee goede voorbeelden niet hetzelfde is als het constateren van een maatschappelijke tendens? Eén zwaluw, hoe welkom die ook is, maakt nog geen zomer.

In 2003 stelde de commissie Tabaksblat voor de variabele beloningen te maximeren op 50 procent van het totale inkomen. Kan de regering aangeven wat zij vindt van zo’n maximering? Vindt zij ook dat de recente grote stijging van de variabele beloningen van topbestuurders daartoe extra aanleiding geeft?

De leden van de SP-fractie betreuren het feit dat de aftopping van de omkeerregel bij pensioenen is komen te vervallen. Daardoor blijft hier sprake van een subsidie die vooral te goede komt aan het rijkste deel van de bevolking. Ook betreuren ze het intrekken van de maatregel om 30-procentregeling aan te pakken, waar veel topbestuurders van profiteren.

De drie in deze wet genoemde maatregelen hebben niet zozeer betrekking op de inkomens van topbestuurders, maar eerder op hoge inkomens in het algemeen in enkele specifieke situaties. Erkent de regering dat er juist wel een reden is om maatregelen specifiek op bestuurders te richten, omdat zij zich dichter bevinden bij de besluitvorming over de topinkomens?

De leden van de SP-fractie ondersteunen de 30 procent heffing over excessieve vertrekvergoedingen. Vergoedingen die voortkomen uit uitoefening of vervreemding van aandelenoptierechten die voor het jaar t-1 zijn gemaakt vallen niet onder deze heffing. Dat betekent dat topbestuurders nog steeds met een grote hoeveelheid geld kunnen vertrekken zonder extra heffing, zolang de aandelenoptierechten maar enige tijd geleden zijn toegekend. Houdt de regering er rekening mee dat als gevolg van deze maatregel de aandelenoptierechten simpelweg eerder worden toegekend?

De werkgeversheffing voor backservice voor hoge inkomens is mogelijk een goede maatregel om excessieve eindloonregelingen aan te pakken. Is het niet effectiever en eenvoudiger om wettelijk vast te leggen dat bestuurders niet kunnen profiteren van een eindloonstelsel indien het eigen personeel is overgaan op een middelloon stelsel? Is de minister het er mee eens dat deze maatregel niet als vervanging kan worden gezien van de aftopping van de omkeerregel?

Waarom is er maatregelen voor de excessieve vertrekvergoedingen en de backservice gekozen voor een grens van 500 000 terwijl bij de maatregel in het belastingplan over de omkeerregel nog werd uitgegaan van 185 000? Heeft de pseudo-eindheffing op enigerlei wijze effect op het bedrag dat een bedrijf aan vennootschapsbelasting moet afdragen? Zo ja, op welke wijze?

De leden van de SP-fractie steunen in principe ook de voorgestelde regeling voor carried interest. Het is niet meer dan logisch om in essentie variabel loon ook gewoon als loon te belasten. Uit de beantwoording van Schriftelijke Vragen van het lid Irrgang van 28 juni 20071 en 7 augustus 20072 over carried interest bleek al dat de belastingdienst op dit moment genoodzaakt is met vaststellingsovereenkomsten te werken voor carried interest; het was in de praktijk namelijk niet duidelijk of hier in box 1 belasting over kon worden geheven. De minister geeft in de Memorie van Toelichting aan de onduidelijkheid weg te willen nemen en naar een evenwichtiger belastingheffing op carried interest te streven. Dit geeft volgens de leden van de SP-fractie al aan dat ontvangers van dit soort vormen van beloning er waarschijnlijk fiscaal gemakkelijk vanaf komen. Daarom willen de leden van de SP-fractie de centrale vraag uit eerder vermelde Schriftelijke Vragen nogmaals stellen aan de minister: betaalt een schoonmaakster in Nederland naar verhouding meer belasting dan een private equity manager?

De leden van de SP-fractie vragen echter wel hoe effectief deze regeling gaat worden. Het totale pakket aan maatregelen heeft betrekking op ten hoogste 2000 personen. De reikwijdte van deze regeling is mogelijk nog beperkter. Kan de regering aangeven hoeveel personen er onder dit specifieke deel zullen vallen?

Bij de bepaling of er sprake is van een verband tussen lucratief belang en werkzaamheden zijn de feiten en omstandigheden bepalend waarbij de belastingdienst de bewijslast heeft. Bestaat er niet het gevaar, zo vragen de leden van de SP-fractie, dat in de praktijk de belastingdienst dat verband moeilijk zal kunnen bewijzen en op die manier deze beloningsvormen alsnog buiten schot blijven? Bestaat er ook niet het gevaar dat uiteindelijk de rechter zal moeten beoordelen wat die feiten en omstandigheden precies zijn en dat daarmee deze regeling zijn doel mist, namelijk vooraf duidelijkheid verschaffen? Waar denkt de minister aan bij deze feiten en omstandigheden en komt hij eventueel met richtsnoeren?

Uit de praktijk komen bovendien geluiden op dat de regeling te breed zou zijn. Ook aandelenregeling voor «gewone» werknemers zouden onder de regeling vallen. De leden van de SP-fractie vragen de regering dan ook of er niet ergens in de wettekst of toelichting dient opgenomen te worden dat degene die de beloning ontvangt direct invloed moet kunnen uitoefenen op management- of aandeelhoudersdoelen. Veel werknemers hebben natuurlijk niet direct invloed op de winstgevendheid of een overname. Het bestuur heeft dat wel.

Het NOB heeft vragen gesteld met betrekking tot terugwerkende kracht en overgangsrecht. Hoewel de leden van de SP-fractie de mening van het NOB hierover niet op voorhand delen, moet wel worden voorkomen dat de regeling vroegtijdig kan worden afgeschoten door de rechter wegens strijd met het EVRM. Graag een reactie van de regering.

Meer in zijn algemeenheid vragen de leden van de SP-fractie of de regering sowieso in kan gaan op de vragen opgeworpen door de NOB.

Hoe verhouden de gedane voorstellen zich tot EU-wetgeving en belastingverdragen? De leden van de SP-fractie ondersteunen de regering in zijn intenties voor een internationale aanpak van de topinkomens. Kan de regering aangeven welke concrete voorstellen zijn gedaan in EU-verband? Kan de regering bovendien aangeven welke maatregelen in andere landen worden genomen, in het bijzonder in het Verenigd Koninkrijk?

De leden van de SP-fractie vragen deze regering welke meetbare doelen het eigenlijk heeft gesteld aan zichzelf ten aanzien van de topinkomens? Kan dit worden uitgedrukt in concrete getallen? Ook ten aanzien van het voorliggende wetsvoorstel vragen de leden van de SP-fractie hoe kan worden getoetst in welke mate de excessieve beloningen van bestuurders zijn aangepakt? Kan de regering aangeven welke concrete toetsingscriteria er komen voor de mate van gedragsverandering bij bedrijven? Gaat zij bijvoorbeeld onderzoeken in welke mate er in nieuwe contracten andere afspraken zullen worden gemaakt over vertrekvergoedingen?

Er wordt geschat dat de nieuwe voorstellen gezamenlijk 60 miljoen opbrengen. Een lagere opbrengst dan verwacht kan wijzen op een succesvolle maatregel, maar kan ook wijzen op belastingontwijkend gedrag. Hoe kunnen de belastingautoriteiten zien in hoeverre daar sprake van is en hoe wordt dit inzichtelijk gemaakt naar de Tweede Kamer? Hoeveel moet elke van de drie maatregelen afzonderlijk gaan opleveren?

Hoe gaat de handhaving er uit zien van deze wetgeving? Deelt de regering de mening dat de populatie van belastingbetalers die onder deze regels vallen dusdanig klein is dat ze gemakkelijk over het hoofd kunnen worden gezien wanneer er gewerkt wordt met algemene steekproeven? Kan de regering aangeven hoe hoog de geschatte uitvoeringskosten zijn voor de belastingdienst, ook indien ze worden opgevangen binnen de begroting van de belastingdienst zelf?

Ten slotte vragen de leden van de SP-fractie de regering zich in scherpe bewoordingen uit te laten over de dreigementen die zijn geuit door enkele topbestuurders om ons land met hoofdkantoor en al te verlaten wanneer hun topinkomens in gevaar zouden komen. De aanpak van topinkomens moet de uitkomst zijn van een democratisch proces waarin iedereen kan meepraten, niet de uitkomst van chantage van een kleine groep topbestuurders.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de VVD

De leden van de VVD-fractie hebben met grote zorg kennis genomen van onderhavig wetsvoorstel. Het wetsvoorstel omvat drie fiscale maatregelen die zijn gericht op het voorkomen van excessen in beloningsbeleid, aldus de regering. De aan het woord zijnde leden zijn met de Raad van State van mening dat het wetsvoorstel een probleemdefinitie en analyse van excessieve beloningen ontbeert, achten het tijdstip van overheidsingrijpen evenals instrumentkeuze onjuist, wijzen op technische mankementen en complexiteit, signaleren dat de consistentie van het fiscale recht en de betrouwbaarheid van de Nederlandse fiscale wetgever hiermee (verder) onder druk komt te staan, signaleren dubbele belastingheffing die de Staat tot dusverre in verdragen met andere naties juist placht te voorkomen en missen overgangsrecht. Al met al vinden zij dit wetsvoorstel geen beste beurt van de regering: technisch onduidelijk en onvolkomen waarmee de belastingdienst en fiscale praktijk slecht mee uit de voeten kan; fiscale justitiabelen worden overgeleverd aan de goedheid van de instecteur en schadelijk voor het vestigingsklimaat. Opvallend is dat de regering de Raad van State erkentelijk is voor de voortvarendheid waarmee het advies is uitgebracht. De leden van de VVD-fractie hadden liever gezien dat de regering serieuzer was ingegaan op de vernietigende kritiek van de Raad van State en tot heroverweging was overgegaan. Daarin had de regering kracht kunnen tonen door zich kwetsbaar op te stellen. Maar dat kan alsnog. Beter ten halve gekeerd dan ten hele gedwaald. De aan het woord zijnde leden hebben vooralsnog vertrouwen in een constructieve dialoog tussen regering en parlement.

De leden van de VVD-fractie vinden de benadering van de regering die «excessieve beloningen» met de werkgeversheffing goed meent te hebben «aangepakt» kinderachtige symboolpolitiek. Zij zijn er nog niet uit of deze maatregel de naam: «symbooltax» (wegens de hoge symbolische waarde), «graaitax» (namelijk «graaien» door de staat middels dubbele heffing) of: «broddeltax» (wegens het technische werk dat is afgeleverd) de annalen in gaat. Zij vragen de regering welke van de drie benamingen zij zelf het meest toepasselijk acht. De aan het woord zijnde leden achten een principiële discussie over ingrijpen in de beloningen in de markt gewenst. Waarom doet de overheid dit? De overheid zou haar aandacht moeten vestigen op de topinkomens in de publieke sector, waaronder overheidsbedrijven, aangezien dat om belastinggeld gaat. Daarnaast moeten de checks & balances in de corporate governance zodanig zijn geregeld dat het zelfreinigend vermogen van de markt zijn werk kan doen. Hieronder gaan zij daar nader op in.

De leden van de VVD-fractie constateren dat in de toelichtende stukken sprake is van grove taalvervuiling: excessieve beloningen en topinkomens worden als synoniemen gehanteerd. Dit bevestigd het beeld van Nederland dat veel verdienen niet mag. Is dat ook de bedoeling van de regering? Zo neen, op welke wijze gaat zij dit beeld corrigeren? Kan de regering aangeven wat voor impact dit beeld heeft op het Nederlandse vestigingsklimaat? Kan de regering aangeven wat zij onder topinkomen verstaat en wat zij als excessief beoordeelt en dit vervolgens ook goed motiveren? Zij wijzen erop dat de regering in de miljoenennota 2008 en de algemene financiële beschouwingen de «topinkomens» nog wilde aanpakken met het aftoppen van de aftrekbaarheid van pensioenpremies op € 185 000,– en het zwaarder belasten van dure huizenbezitters. Thans is kennelijk die definitie van «topinkomens» losgelaten en richt de regering zich op andere groepen. Kan de regering exact definiëren wat zij onder «topinkomen» verstaat, en welk «topinkomen» zij onder welke omstandigheden nog wel, en wanneer niet maatschappelijk aanvaardbaar acht. Wat vindt de regering in dit geval van de beloning van «topartiesten» en «topsporters»?

De minister van Financiën heeft aangegeven inmiddels ook in Europa steun te ondervinden voor zijn benadering. Waaruit bestaat die steun? Zo vragen de leden van de VVD-fractie. En hoe wordt in de respectieve EU-lidstaten het fenomeen «topinkomen» gedefinieerd en wanneer spreekt men daar van een exces? In dit kader is de grote publieke steun van premier Juncker van Luxemburg om in EU iets te doen aan inkomensexcessen wel van twijfelachtige waarde. Immers Luxemburg is een land met bankgeheim en steunt hierdoor belastingvlucht. Hoe rijmt de regering deze 2 dossiers? Is zij blij met de steun van een dergelijk land? En ziet de regering een einde aan het bankgeheim in Luxemburg?

De aan het woord zijnde leden zijn van mening dat een topinkomen niet noodzakelijkerwijs excessief hoeft te zijn. Een topprestatie mag volgens de aan het woord zijnde leden ook top beloond worden. Met een topinkomen is in dit geval dan ook niets mis. Zij vragen de regering daarop te reflecteren. Er is in de ogen van de aan het woord zijnde leden pas sprake van excessen, wanneer de beloning niet te rechtvaardigen valt aan de hand van de geleverde prestaties, uiteraard gegeven de arbeidsmarktspecifieke situatie. Het systeem van checks & balances binnen een onderneming moet zodanig uitgerust zijn dat dit soort excessen worden voorkomen. Zij wijzen op de recente ontwikkelingen waarbij bedrijven zich rekenschap geven van de best-practices in het kader van de corporate governance discussie alsmede de nog recentere ontwikkelingen waarbij de aandeelhoudersvergadering de voorgestelde beloningspakketten heeft afgewezen. Om deze reden achten de aan het woord zijnde leden – nog los van de inhoud van de maatregel – overheidsingrijpen thans erg voorbarig. Zij vragen of de regering zich heeft gerealiseerd dat de aandeelhoudersvergadering pas op 1 oktober 2004 het wettelijke vaststellingsrecht heeft gekregen om in te grijpen in de beloningsstructuur? Zou het niet voor de hand hebben gelegen te inventariseren in welke gevallen daarvan inmiddels gebruik is gemaakt. Ware het niet beter deze ontwikkeling te stimuleren dan aandeelhouders nu af te straffen door hen – naast een mogelijke te hoge gouden handdruk, al dan niet opgelegd of afgedwongen door de Nederlandse rechtspraktijk – ook nog een op hun rendement te korten middels een werkgeversheffing? Ziet de regering dat uiteindelijk de aandeelhouders deze strafheffing betalen? Is de regering bereid om aandeelhoudersvergaderingen meer mogelijkheden te bieden om voortaan nog effectiever te kunnen reageren op een onbevredigend bezoldigingsvoorstel, zoals certrificaathouders altijd de mogelijkheid te bieden te kunnen stemmen over het bezoldigingsbeleid? Zo neen, waarom niet? Zo ja, wanneer en in welk wetsvoorstel gaat de regering artikel 2:118a BW leden 2,3 en 4 schrappen? Geeft dit aanleiding het wetsvoorstel te heroverwegen? Zo neen, is de regering bereid een horizonbepaling op te nemen om de zelfregulering wel een kans te geven?

Ook kan in de ogen van de leden van de VVD-fractie sprake zijn van een exces in geval van «payment for failure». Maar dit is juist door de overheid in de hand gewerkt door de rigide en achterhaalde ontslagbescherming en kantonrechtersformule die «gouden handdrukken» tot excessieve omvang in de hand heeft gewerkt. Wanneer het ontslagrecht zou worden versoepeld, kantonrechtersformule afgeschaft c.q. gehalveerd en gemaximeerd tot een jaarsalaris en bovendien de bestuurder van een onderneming uit het arbeidsrecht wordt gehaald, zal aan het verwerpelijke fenomeen «payment for failure» ras een einde komen. Zeker gecombineerd met de grotere betrokkenheid van de aandeelhoudersvergadering zoals hiervoor geschetst. Bovendien kan het wetsvoorstel ervoor zorgen dat de werkgever een strafheffing krijgt indien een werknemer wordt ontslagen (om welke reden dan ook; hoeft niet slecht functioneren te zijn) en van de kantonrechter een schadevergoeding krijgt toegewezen. Dit hoeft niet te gaan om een lid van de RvB maar kan een «normale» werknemer zijn die goed verdient. Hier botsen twee wettelijke regelingen; hier zal een keuze moeten worden gemaakt en voorkeur gaat uit naar het niet fiscaal verder afstraffen van de werkgever. Waarom heeft de regering niet de versoepeling van het ontslagrecht, versobering van de ontslagvergoeding en het uit het arbeidsrecht halen van bestuurders prioriteit gegeven boven dit wetsvoorstel?

Eveneens kan er in de ogen van de leden van de VVD-fractie sprake zijn van een exces in geval van een topbeloning in verband met de overname van een bedrijf terwijl de belangen van de bestuurder niet parallel lopen met die van de eigenaar(s) (tegenstrijdig belang). Dit kan worden tegengegaan met specifieke wetgeving die tegenstrijdige belangen van bestuurders bestrijdt. Dit wetsvoorstel heeft de regering thans in voorbereiding. Waarom heeft de regering niet eerst de tegenstrijdige belangen geregeld alvorens fiscale maatregelen als de onderhavige – die overigens totaal niet passen binnen het Nederlandse fiscale stelsel – in overweging te nemen?

Tenslotte zien de leden van de VVD-fractie een exces in geval van werknemers op de werkvloer loonmatiging wordt verlangd, mede in het licht van de concurrentiepositie en de top niet het goede voorbeeld geeft. Maar tegen dit soort excessen is de vakbeweging als CAO-partner zeer wel in staat het bestuur een koekje van eigen deeg te geven.

De aan het woord zijnde leden vragen de regering in te gaan op de door hen genoemde excessen en de instrumenten om deze excessen te bestrijden. Voorts vragen zij de regering aan te geven welke excessen zij nog meer ziet en waarom dan toch nodig is, en wel nu, van de voorgestelde maatregelen.

Dubbele belasting

De Raad van State snijdt volgens de leden van de VVD-fractie terecht het punt aan dat de regering met dit wetsvoorstel dubbele belastingen introduceert. MvT: «In reactie op de opmerking van de Raad dat de voorgestelde werkgeversheffingen leiden tot een dubbele heffing over bepaalde beloningsbestanddelen kan worden gezegd dat er in economische zin weliswaar sprake is van een dubbele heffing, maar in juridische zin niet. Er is namelijk geen sprake van een dubbele heffing over dezelfde grondslag bij dezelfde belastingplichtige.»

De leden van de VVD-fractie leiden hieruit af dat de usance van een teleologische interpretatie voor de NL fiscale regels niet meer geldt; de regering geeft aan dat een grammaticale interpretatie de teleologische opzij zet. Waarom heeft de regering niet gewoon eerlijk aangegeven dat economische dubbele belasting inderdaad de bedoeling is? En op welke terreinen overweegt de regering verder nog economische dubbele belasting te introduceren? Welke gevolgen heeft dit voor het beleid inzake verdragen ter vermijding van dubbele belasting? Door de aanval van RvS proberen te ontzenuwen impliceert de regering dat agressieve tax planning in NL mogelijk is zolang er maar een juridische tekst is die de transactie ondersteunt ook al is het in strijd met doel van de wet. Dit kan toch niet de bedoeling zijn? De aan het woord zijnde leden geven de regering in overweging de economisch dubbele belasting te heroverwegen en weer zuiver in de fiscale leer te worden.

Carried interest

De leden van de VVD-fractie zijn met de Raad van State van mening dat het opnemen van de regeling voor beloningen uit hoofde van carried interest in dit wetsvoorstel nadere toelichting behoeft. Dit is namelijk een onderdeel dat weinig van doen heeft met het rapport inzake Corporate Governance; de enige overeenkomst is dat het om hoge inkomens gaat. De aan het woord zijnde leden vinden het dan ook onbegrijpelijk dat de regering deze maatregel in hetzelfde wetsvoorstel heeft gegoten als de andere maatregelen.

De leden van de VVD-fractie zijn met de Vereniging van Participatiemaatschapijen van mening dat een einde gemaakt moet worden aan de situatie van onzekerheid voor Nederlandse en buitenlandse investeringsmaatschappijen en managers ten aanzien van belastingheffing over carried interest regelingen en dat een duidelijke en evenwichtige heffing van carried interest regelingen moet worden geintroduceerd, in lijn met regelgeving hieromtrent in het buitenland, zodat het Nederlandse vestigingsklimaat als concurrerend en betrouwbaar wordt beschouwd.

Voor zover de regeling een anti-misbruik of anti-ontwijk oogmerk vinden de leden van de VVD-fractie de gedachte erachter dus niet zo vreemd. Momenteel wordt namelijk inkomen belast in box 1 (arbeidsinkomen, winst uit onderneming, resultaatgenieter) of box 2 (aanmerkelijk belanghouder in een vennootschap) of box 3 (vermogen). Juist box 1 inkomen wordt zwaar belast; arbeid leidt tot inkomen en dat wordt tegen progressief tarief belast. Ook winst uit onderneming, waarbij de ondernemer bij uitstek risicodragend vermogen verstrekt, wordt als zodanig belast. Inspanningen die niet als loon of winst kunnen worden aangemerkt, maar wel enige inspanning/toepassen kennis vereisen, worden als resultaat uit overige werkzaamheid belast. In box 3 wordt het inkomen forfaitair belast. Hierbij geldt dat hoge rendementen niet zwaar worden belast omdat tussen inkomen (o.a. waardestijging) en ter beschikking stellen van vermogen geen verband bestaat (geen invloed).

Van carried interest beloningen, die tot dusver soms in box 3 werden belast, vragen de leden van de VVD-fractie zich af of dit onder huidige jurisprudentie en wetgeving niet al onder resultaat uit overige werkzaamheid dienen te vallen. Tenslotte is bij private equity managers wel degelijk sprake van inspanning om een bovengemiddeld resultaat te behalen, waarbij soms geen tot weinig risicodragend kapitaal wordt verstrekt. De manier van vormgeven van deze beloningen verhindert echter een aanpak en het wetsvoorstel pakt dit nu wel aan. De aan het woord zijnde leden zien op zichzelf niet zoveel bezwaren tegen de gedachte hierachter. Wel vragen zij hoe in New York en Londen dergelijke beloningen nu belast worden c.q. welke pogingen hiertoe worden gedaan. De leden van de VVD-fractie zijn met de regering van mening dat het niet acceptabel is dat dergelijke private equity managers zo weinig belasting betalen, terwijl ondernemers die echte risico’s dragen tot 52% belast worden. Een toptarief dat de aan het woord zijnde leden overigens te hoog vinden, maar dat terzijde. De voorgestelde regeling voorziet in 52% heffing. Dit loopt internationaal uit de pas, mede door het ontbreken van een corresponderende aftrek (VPB) bij de vennootschap. Kan de regering hierop ingaan? Is in dit licht een kwalificatie als fictief ab overwogen? De voorgestelde regeling houdt geen rekening met het investeringskarakter. Alle rendementen worden belast met 52%. Is het niet evenwichtiger indien alleen het overrendement dat wordt gerealiseerd door de hefboomwerking belast wordt als resultaat overige werkzaamheden? De private equity branche is zeer internationaal van karakter. Nederland moet zich met zijn fiscaal vestigingsklimaat niet uit de markt prijzen. Zij vragen of de regering dit onderschrijft. De leden van de VVD-fractie vragen de regering dan ook in een fiscaal-rechtsvergelijkend overzicht aan te geven hoe zowel de systematiek als de belastingdruk van het Wetsvoorstel zich kan meten met de belastingheffing van carried interest regelingen binnen Europa. Klopt het dat binnen Europa de belastingheffing over de met een carried interest regeling gerealiseerde rendementen gemiddeld rond 20–25% liggen, maar is de regelgeving anders is vormgegeven?

Qua bereik van de maatregel zijn er kritische noten te kraken. De criteria zijn te zacht, de voorgestelde wettekst geeft aanleiding tot talloze vragen en het wetsvoorstel bevat te veel «overkill». De leden van de VVD-fractie kunnen alleen akkoord gaan met een sterk afgeslankt voorstel waarvan de tekst zorgvuldiger is geformuleerd en waar beter over is nagedacht.

De leden van de VVD-fractie merken op dat in het wetsvoorstel geen eerbiedigende werking is opgenomen. Omdat ook dient te worden afgerekend over de waarde van de investering die is aangegroeid voor de datum inwerkingtreding van het wetsvoorstel, is er effectief sprake van terugwerkende kracht. Bovendien wordt geen rekening gehouden met al afgedragen Box 3 belasting, wat dubbele heffing tot gevolg heeft. De leden van de VVD-fractie vinden dit onaanvaardbaar. Zij vragen de regering bij nota van wijziging een overgangsregeling in te bouwen zoals eerbiedigende werking voor belangen die al werden gehouden voor 13 mei 2008 of een step-up regeling. Ook een eventuele fiscale afrekening bij immi- en emigratie van personen die een lucratief belang houden ondervinden genoemde onrechtvaardigheid. Ook hier zou een step-up regeling van toepassing moeten zijn. De aan het woord zijnde leden geven de regering in overweging zulks alsnog bij nota van wijziging te regelen.

Het onderbrengen van de opbrengsten uit een lucratief belang onder het resultaatregime, leidt ook tot veel onduidelijkheid bij toepassing van de belastingverdragen en kan tot dubbele heffing leiden. De aan het woord zijnde leden wensen van de regering te vernemen of in voorkomende gevallen van dubbele heffing Nederland bereid is om terug te treden of een creditering van de buitenlandse belasting toe te staan.

De initiële reikwijdte van het Wetsvoorstel betrof zogenaamde carried interest regelingen. Onder de voorgestelde wettekst vallen niet alleen carried interest regelingen maar ook reguliere management participaties en zelfs medewerkerparticipaties binnen een private equity of venture capitalist omgeving. Middels een persbericht op 22 mei 2008 heeft de minister bestreden dat de regeling ook ziet op medewerkerparticipaties en alleen bedoeld is voor regelingen die voorzien in bijzondere condities, zoals een hefboomwerking. De leden van de VVD-fractie juichten dit in beginsel toe maar vragen om een vastlegging en verduidelijking hiervan in de wettekst. Wat gebeurt er bijvoorbeeld in situaties waarbij aan medewerkers de mogelijkheid wordt geboden om in dezelfde instrumenten te investeren als de private equity investeerders (de zogenaamde Strip) met hetzelfde verwachte rendement? Het is gebruikelijk dat op een dergelijke investering een aanbiedingsregeling bij einde dienstverband van toepassing is. Deze regelingen worden voornamelijk aan een brede groep werknemers aangeboden en er is geen sprake van een hefboomwerking ten opzichte van de investeerders. Vallen op basis van de wettekst dergelijke regelingen binnen het bereik van de wetgeving?

Daarnaast wijkt onder het Wetsvoorstel de regeling voor vergelijkbare rechten af van de regeling zoals van toepassing op een investering in aandelen. Dit betekent dat indien werknemers een winstafhankelijke lening verstrekken aan hun werkgever, deze lening in beginsel onder het bereik van het Wetsvoorstel valt ongeacht of er sprake is van een hefboom effect of een disproportioneel rendement. Is dit een beoogd effect van het Wetsvoorstel?

Naast bovengenoemde situaties zijn er volgens de leden van de VVD-fractie nog tal van andere onbedoelde situaties die onder de reikwijdte van het voorstel vallen. Is het de intentie van de minister om, bijvoorbeeld, een zelfstandig ondernemer die voor de uitbreiding van zijn onderneming een investering in preferente aandelen aantrekt van een durfinvesteerder (venture capitalist) onder deze wetgeving te laten vallen?

Op dit moment bestaan er veel onduidelijkheden in het Wetsvoorstel. Dat komt door de gehanteerde begrippen en doordat de Memorie van Toelichting een veel ruimere interpretatie geeft dan blijkt uit de voorgestelde wettekst. De leden van de VVD-fractie vragen verduidelijking ten aanzien van begrippen als «het beogen van een beloning te zijn», «aandelenkapitaal», het verschil tussen middellijke en onmiddellijke belangen en de reikwijdte van de regeling voor «vergelijkbare rechten». Dit is van belang omdat de private equity branche zeer internationaal van aard is en hierdoor gebruik wordt gemaakt van uiteenlopende rechtsvormen (bijvoorbeeld: coöperaties, LLP’s, Luxemburgse holdingvennootschappen etc.) en verschillende financiële instrumenten (Preferred Equity Certificates, Loan Stock, Shareholder loans etc.). De gebezigde begrippen dienen daarom nader te worden geobjectiveerd om onzekerheid voor de praktijk te voorkomen.

Een investering bestaat bovendien veelal uit verschillende instrumenten. Op basis van de voorgestelde tekst is het onduidelijk of deze instrumenten gescheiden dienen te worden beoordeeld of dat de totale investering als een pakketinvestering dient te worden aangemerkt. Dit is bijvoorbeeld van belang indien een zogenaamde ratchet regeling van toepassing is.

Vertrekvergoeding

Voor de toepassing van artikel 32bb wordt de vertrekvergoeding forfaitair berekend. Uit het volgende voorbeeld blijkt dat salarisstijgingen in de 2 jaar voor ontslag niet alleen als ontslagvergoeding worden aangemerkt (dat is al vreemd) maar dat deze stijging zelfs 2 keer wordt meegenomen:

Loon in jaar t-2: 600 000

Loon in jaar t-1: 650 000

Loon in jaar t: 650 000 + 1 000 000 ontslagvergoeding

A: 1 650 000 (t) – 600 000 (t-2) = 1 050 000

B: 650 000 (t-1) – 600 000 (t-2) = 50 000

Vertrekvergoeding: 1 100 000. Excessieve deel: 1 100 000 – 600 000 = 500 000.

De salarisstijging van 50 000 in t-1 ten opzichte van t-2 wordt dus dubbel bij de ontslagvergoeding opgeteld. Beter zou zijn voor A (t) -/- (t-1) te doen en voor B (t-1) -/- (t-2). De leden van de VVD-fractie vragen de regering of dit de bedoeling is en zo ja waarom. Zo neen, dan vragen zij met een nota van wijziging te komen.

Administratieve lasten

Doelstelling van regeringsbeleid is vermindering van administratieve lastendruk met 25%. De wetsvoorstellen vanuit het ministerie van Financiën die de leden van de VVD-fractie afgelopen jaar hebben gezien leiden daarentegen zonder uitzondering tot administratieve lastenverzwaring in plaats van -verlichting. Zo ook dit wetsvoorstel. De leden van de VVD-fractie vragen nader in te gaan op de administratieve lastendruk van dit wetsvoorstel en vragen gelijktijdig met welke «dekking»de regering komt om dit zodanig te compenseren dat per saldo 25% reductie ook merkbaar wordt gehaald.

Effectiviteit versus budgettaire haalbaarheid

De leden van de VVD-fractie vragen welk doel de regering met dit wetsvoorstel primair nastreeft: alternatieve dekking van € 60 mln. wegens het niet doorgaan van de aftopping pensioenaftrek en fiscale behandeling dure eigen woning of aanpak excessieve beloningsbestanddelen? Wanneer de door de regering beoogde gedragseffecten zich effectueren, wordt er een gat geslagen in de begroting. Hoe denkt de regering dat te dekken? Wanneer de begrotingstaakstelling wordt gehaald, is het wetsvoorstel in termen van preventie mislukt. Het heeft dan louter een «punitief karakter» zoals de Raad van state stelt en zou getoetst moeten worden aan artikel 6 EVRM.

Ten slotte

Wegens de zeer korte tijd tussen aanbieding wetsvoorstel en het verslag hebben de leden van de VVD-fractie onvoldoende gelegenheid uitputtend commentaar te geven. Zij verwachten van de regering dat serieus op de ingebrachte punten wordt ingegaan. Voor zover nog niet aan de orde gesteld verzoeken zij teven in te gaan op het commentaar van de Nederlandse Orde van belastingadviseurs dat vooral technisch van aard is.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van GroenLinks

De leden van de fractie van GroenLinks hebben met enige verbazing kennis genomen van het onderhavige wetsvoorstel. Deze leden zijn vooral verbaasd over de slechte inhoudelijke argumentatie bij het wetsvoorstel en daaruit voortvloeiende stevige kritiek van de Raad van State. Verder waren deze leden verbaasd door de ondertekening van de minister. Kan de regering aangeven wanneer de staatssecretaris ondersteund wordt door de minister bij fiscale wetsvoorstellen? Al veel eerder, bij de behandeling van het Belastingplan 2008, was de fractie van GroenLinks verbaasd en teleurgesteld met de snelheid waarmee de regering en de PvdA, het eigen voorstel om de omkeerregel bij hoge inkomens niet langer toe te passen, lieten vallen. Deelt de regering de mening dat het onderhavige wetsvoorstel een andere doelstelling, te weten het ontmoedigen van bepaalde beloningsexcessen, heeft dan het beperken van de omkeerregel. Het beperken van de omkeerregel had naar het idee van deze leden veeleer de doelstelling om te komen tot een rechtvaardiger fiscaal stelsel, waarbij fiscale subsidies voor hoge pensioenen niet langer gewenst zijn. Daarmee zouden veel meer topinkomens door het oorspronkelijke voorstel geraakt worden. Kan de regering dit bevestigen? En daarbij aangeven hoeveel mensen naar schatting door de beperking van de omkeerregel zouden zijn geraakt, en hoeveel mensen met onderhavig wetsvoorstel (uitgesplitst naar de 3 onderdelen).

ALGEMEEN

Inleiding

De leden van de fractie van GroenLinks vragen aan het regering om nog eens kort en krachtig de maatregelen op te schrijven die de regering al in gang heeft gezet, en waar de maatregelen in onderhavig wetsvoorstel een aanvulling op zijn. De regering stelt dat de Code draagvlak kent bij het bedrijfsleven, hoe staat het volgens de regering met het draagvlak onder de bevolking van de topbeloningen en de jaarlijks voortdurende hoge stijgingen van deze topbeloningen? De leden van de fractie van GroenLinks constateren met teleurstelling dat de regering de beloningshoogte zelf en de hoge stijgingen volledig overlaat aan zelfregulering, terwijl juist deze de afgelopen jaren als excessief kunnen worden gekwalificeerd. Is het voor de regering denkbaar dat in de toekomst ook de hoogte en stijging van de beloning zelf reden kan zijn om met nieuwe fiscale maatregelen te komen?

De leden van de fractie van GroenLinks vinden het goed dat de regering dit onderwerp op de Europese agenda heeft geplaatst. Kan de regering aangeven wat de verwachting is van Europese onderhandelingen. Is het reëel om op afzienbare termijn enig resultaat op Europees niveau te bereiken?

De regering beschrijft dat de geschetste maatregelen tot stand zijn gekomen na zorgvuldige afweging en dat daarbij verschillende aspecten zijn beoordeeld. De leden van de fractie van GroenLinks zijn echter teleurgesteld in de argumentatie van de regering bij het wetsvoorstel. Deze leden kunnen uit de Memorie van Toelichting niet aflezen dat het wetsvoorstel zorgvuldig en na afweging tot stand is gekomen. Deze leden menen dat het er eerder op lijkt dat het wetsvoorstel een vluggertje was waarbij de budgettaire opbrengst voorop stond. Is de regering van mening dat het nadenken over mogelijke fiscale maatregelen tegen excessieve beloningen gebaat is bij een van tevoren vaststaande opbrengst die als uitgangspunt wordt genomen? Gezien de jarenlange discussie over topinkomens en excessieve beloningen en de jarenlange dreiging met de fiscale route zouden we denken dat de regering de keuze heeft tussen verschillende goed voorbereide opties op dit terrein. Graag hadden deze leden ook in de Memorie van toelichting meerdere opties gezien die in de afweging zijn betrokken en een benadering waarbij het budgettaire aspect secundair zou zijn geweest. Indien de regering ook andere opties heeft overwogen, kan zij die beschrijven alsmede een argumentatie waarom deze opties het niet hebben gehaald.

De leden van de fractie van GroenLinks constateren dat de regering stelt dat lastenverzwarende maatregelen gericht op excessieve beloningen per definitie geen positieve invloed zullen hebben op het vestigingsklimaat. De leden van de fractie van GroenLinks menen dat er zeer vele en belangrijkere factoren zijn voor een goed vestigingsklimaat en meent dat bijvoorbeeld stabiele arbeidsverhoudingen van groot belang zijn voor de aantrekkelijkheid van een land. Is de regering het met deze leden eens dat het dan goed is om niet te rechtvaardigen verschillen in beloning en niet uit te leggen excessieve beloningen te voorkomen?

De leden van de fractie van GroenLinks constateren dat de regering stelt dat het van belang is voor het draagvlak dat de maatregelen specifiek worden gericht. Deze leden gaan ervan uit dat de regering het hier heeft over het draagvlak onder het bedrijfsleven en toch niet het draagvlak onder de bevolking?

FISCALE MAATREGELEN TOPINKOMENS

1. Werkgeversheffing bij excessieve vertrekvergoedingen

De leden van de fractie van GroenLinks vinden de hoogte van het als vertrekvergoeding in aanmerking te nemen bedrag een zeer grove benadering van de feitelijke vertrekvergoeding. Tevens vragen deze leden aan de regering of er niet toch een onderscheid te maken valt tussen vast en variabel en hiermee in de fiscale behandeling rekening te houden. De leden willen van de regering weten of het klopt dat er vertrekvergoedingen van meer dan 500 000 euro worden gegeven welke niet onder dit voorstel vallen. Deze leden zouden dan toch de regering in overweging willen geven om ook een absoluut bedrag te nemen waarboven vertrekvergoedingen worden belast.

2. Werkgeversheffing bij backservice voor hoge inkomens

De leden van de fractie van GroenLinks vinden het vreemd dat de regering bij dit voorstel niet kiest voor de grens van 185 000 die zij ook bij het oorspronkelijke voorstel van de beperking van de omkeerregel hanteerde. Kan de regering aangegeven waarom daar niet voor is gekozen? Kan tevens aangegeven wat het budgettaire effect zou zijn indien wel voor de 185 000 euro grens zou zijn gekozen? Kan de regering tevens aangeven waarom gekozen is voor een heffing van 15% en of deze hoogte voldoende afschrikwekkend effect zal hebben. Wat zou het effect zijn indien hier ook voor een 30% tarief zou zijn gekozen?

De leden van de fractie van GroenLinks willen van de regering weten of zij het rechtvaardig vindt dat het nog steeds mogelijk is dat werknemers met inkomens van meer dan 500 000 euro pensioen op basis van eindloon toe te passen en erboven middelloon of beschikbare premie. De leden van de fractie van GroenLinks menen dat het systeem dan echt nog te ruim is en dat het niet rechtvaardig als werknemers in het hoogste segment in tegenstelling tot alle andere werknemers nog steeds een zeer groot gedeelte op basis van eindloon fiscaal gefacilieerd krijgen. De leden van de fractie van GroenLinks willen weten of de regering heeft overwogen om voor deze hoge inkomens alleen nog middelloon fiscaal te faciliëren.

De leden van de fractie van GroenLinks zijn het met de Raad van State eens dat de forfaitair berekende backservice-premies zodanig ruw bepaald zijn doordat in geen enkel opzicht rekening wordt gehouden met diensttijd en levensverwachting, dat zij tot een willekeurige heffing zal leiden. De leden van de fractie van GroenLinks vinden de beperkte aanvulling naar aanleiding van het commentaar niet toereiken. Zij willen van de regering weten of het volgens haar onmogelijk is om bij de werkgeversheffing rekening te houden met diensttijd en levensverwachting waardoor de heffing minder willekeurig wordt.

3. Met een werkzaamheid verband houdende lucratieve belangen (carried interest)

De leden van de fractie van GroenLinks willen van de regering weten of de beschrijving van de Raad van State «het wegnemen van onduidelijkheden bij de belastingheffing over zogenoemd carried interest» een juist verwoording is van hetgeen in onderhavig wetsvoorstel is opgenomen.

4. Budgettaire aspecten

De leden van de fractie van GroenLinks constateren dat met onderhavig wetsvoorstel een structurele budgettaire opbrengst van 60 miljoen euro gemoeid is. Deze leden gaan ervan uit dat dit dus het ex post bedrag na gedragseffecten is. Kan de regering aangeven hoeveel de ex ante opbrengst is van het onderhavige wetsvoorstel.

5. Nalevingseffecten voor bedrijfsleven en burger

De leden van de fractie van GroenLinks vinden 0,2 miljoen euro structurele verzwaring van de nalevingseffecten voor burgers veel aangezien de heffingen vooral de werkgevers raken. Kan de regering aangeven wat de huidige totale (geschatte) out-of-pocket kosten van het gehele fiscale systeem zijn?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van D66

Algemeen

De leden van de fractie van D66 hebben met belangstelling van dit wetsvoorstel kennis genomen. Zij merken op dat topinkomens in het particuliere bedrijfsleven in beginsel geen zaak van de overheid zijn, maar van de ondernemingen zelf. Dat de regering «excessieve beloningen» toch wil aanpakken, is uit politieke en maatschappelijke overwegingen begrijpelijk. Maar de vraag naar de effectiviteit is hierbij wel aan de orde. Het afromen van topinkomens langs fiscale weg kan namelijk een averechts effect hebben. Het is twijfelachtig of het remmend werkt; het is niet onaannemelijk dat topbestuurders alleen maar hogere beloningen zullen claimen om het fiscale verlies te compenseren. Dan profiteert de schatkist mee, maar het verandert niets aan het buitensporige karakter van de beloningen, inclusief extraatjes als bonussen. Het profijt voor de fiscus is bovendien beperkt; de groep met zulke hoge salarissen wordt geschat op een paar duizend werknemers en de belastingopbrengst op maar 60 miljoen euro per jaar.

Het belangrijkste argument dat de regering heeft voor de aanpak van hoge beloningen in het particuliere bedrijfsleven is psychologisch van aard. Het komt tegemoet aan in de maatschappij gevoelde ergernis, zo niet jaloezie. Er is ook een praktisch belang: als de stand van de economie in het algemeen of de situatie van een bepaald bedrijf in het bijzonder weer eens noopt tot loonmatiging, is het klimaat daarvoor op voorhand verpest wanneer aan de top bovenmatig wordt geïnd. Toch zijn de salarissen en de bonussen in beginsel primair een zaak van zelfbeheersing en van degenen die er in een bedrijf op moeten toezien: de raad van commissarissen, de aandeelhouders en de ondernemingsraad, die er straks een adviserende rol over krijgt.

De leden van de fractie van D66 zijn met de Raad van State van mening dat de regering onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het extra belasten van excessieve vertrekvergoedingen rechtvaardig is en waarom dit via het systeem van de pseudo-eindheffing dient plaats te vinden. De leden van de fractie van D66 menen net als de Raad van State dat de pseudo-eindheffing niet past in de structuur van de Wet op de loonbelasting 1964.

Evenals de Raad van State missen ook de leden van de fractie van D66 een tegenbewijsregeling in het wetsvoorstel, aan de hand waarvan een werkgever in de gelegenheid wordt gesteld aannemelijk te maken dat een hoog loon in het jaar van ontslag of in het jaar dat daaraan vooraf gaat, geen relatie heeft met het ontslag van de werknemer. De leden van de fractie van D66 pleiten er voor om als de voorgestelde regeling wordt gehandhaafd, de regeling in deze zin aan te passen. Is de regering daartoe bereid?

Volgens de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (hierna: de Orde) is de regeling bijzonder complex en kan economisch gezien tot dubbele heffing leiden. De Orde illustreert dit met het volgende voorbeeld: Stel een werknemer wordt ontslagen en valt onder de voorgestelde wetgeving met betrekking tot excessieve vertrekvergoedingen. Over de excessieve vertrekvergoeding wordt een pseudo-eindheffing geheven bij de werkgever van 30% (in het wetsvoorstel artikel 32bb Wet op de loonbelasting 1964). Het is niet uit te sluiten dat de vertrekvergoeding kan worden aangemerkt als een Regeling voor vervroegde uittreding (RVU) (thans art. 32aa Wet op de loonbelasting 1964, in het wetsvoorstel vernummerd tot artikel 32ba Wet op de loonbelasting 1964). Als de vertrekvergoeding kan worden aangemerkt als een RVU, dan is de werkgever een eindheffing verschuldigd van 26% (na 2010 is dat 52%). Kortom aan eindheffingen is de werkgever dan 56% (tot en met 2010) c.q. 82% (na 2010) verschuldigd. Niettegenstaande de eindheffingen bij de werkgever, betaalt de werknemer over de vertrekvergoeding ook nog eens 52% loonheffing. Het is derhalve mogelijk dat over een deel van de ontslagvergoeding maximaal 108% belasting verschuldigd is (en na 2010 134%!), aldus de Orde. De leden van de fractie van D66 zijn van mening dat er in het hiervoor besproken voorbeeld sprake is van overkill. Kan de regering daar nader op in gaan?

Tijdsevenredige herleiding van het vergelijkingsloon (p. 22)

De Orde geeft in haar commentaar voorts aan dat zij verwacht dat ontslag van een werknemer in januari in veel gevallen tot een hogere eindheffing zal leiden ingevolge het voorgestelde artikel 32bb Wet op de loonbelasting 1964 dan ontslag in december. De oorzaak van dit verschil is gelegen in de methode waarop het vergelijkingsloon wordt berekend op de voet van het voorgestelde artikel 32bb, vierde lid, Wet op de loonbelasting 1964.

Een voorbeeld:

Een werknemer is tien jaar in dienst bij een inhoudingsplichtige en wordt ontslagen. Het vaste maandloon van de werknemer bedraagt vanaf het begin van jaar T-2 onveranderd € 30 000. De jaarlijkse bonus bedraagt onveranderd € 240 000. Het toetsloon van de werknemer bedraagt derhalve € 600 000. Er wordt een ontslagvergoeding toegekend van € 1 miljoen, maar in het jaar van ontslag wordt geen bonus toegekend.

Bij ontslag in januari bedraagt het vergelijkingsloon € 50 000 (dat is € 600 000 x 1/12). Via eindheffing wordt belast «A» – het vergelijkingsloon, dat is € 1 030 000 – € 50 000, ofwel € 980 000.

Bij ontslag in december bedraagt het vergelijkingsloon € 600 000. Met eindheffïng wordt belast «A» – het vergelijkingsloon, dat is € 1 360 000 – € 600 000, ofwel € 760 000. De leden van de fractie van D66 vragen om een nadere onderbouwing van de redelijkheid van dit verschil.

Internationaal

De Orde meent dat Nederland geen eindheffing op de voet van het voorgestelde artikel 32bb Wet op de loonbelasting 1964 kan toepassen, indien en voor zover Nederland geen heffingsrecht heeft over de ontslagvergoeding van de desbetreffende werknemer, met inachtneming van de toepasselijke verdragen ter voorkoming van dubbele belasting. Hierbij wordt verwezen naar de jurisprudentie van de Hoge Raad van 11 juni 2004, BNB 2004/344 en 345. De leden van de fractie van D66 vernemen graag de mening van de regering hieromtrent.

Artikel 32bc Wet op de loonbelasting 1964, eindheffing bij backservice voor hoge inkomens (blz. 27)

Krachtens het eerste lid van het voorgestelde artikel 32bc Wet op de loonbelasting 1964 is de eindheffing van 15% uitsluitend van toepassing indien er sprake is van een op het eindloonstelsel gebaseerde pensioenregeling. De eindheffing is dus niet van toepassing als sprake is van een pensioenregeling op basis van een middelloonsysteem of beschikbare premie. In de praktijk is het niet altijd duidelijk hoe een regeling moet worden gekwalificeerd omdat elementen uit meerdere systemen in een pensioenregeling kunnen worden gecombineerd. Is bijvoorbeeld sprake van een situatie als bedoeld in artikel 61, tweede lid. Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001, dan is naar het oordeel van de leden van de fractie van D66 niet duidelijk of het voorgestelde artikel 32bc Wet op de loonbelasting 1964 van toepassing is. De vraag is immers of, indien slechts een onderdeel van de pensioenregeling een eindloonkarakter heeft, dit leidt tot de volledige toepassing van voornoemd artikel. Kan de regering daar nader op in gaan?

De Orde geeft in haar commentaar aan dat het belang van de geschetste problematiek groot is gelet op de forfaitaire wijze waarop de belaste waarde wordt vastgesteld. Volgens de Orde is dit forfait gebaseerd op een aantal veronderstellingen. De belangrijkste daarvan luiden:

• fiscaal maximale eindloonregeling;

• leeftijd van betrokken werknemer; en

• achterliggende diensttijd.

De forfaitair vastgestelde waarde op basis van factor 4 kan zeer fors afwijken van de werkelijke waarde van de backserviceaanspraken. Zo kan immers sprake zijn van een niet fiscaal maximale regeling, een relatief jonge werknemer (jonger dan 45) en een beperkte hoeveelheid mee te nemen achterliggende diensttijd (bijvoorbeeld ten gevolge van artikel 61, vierde lid, Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001).

Het is de Orde niet duidelijk waarom niet is gekozen voor een heffing over de werkelijke backservicekoopsom zoals die door de pensioenuitvoerder veelal becijferd zal moeten worden. In dat geval zou sprake zijn van een meer rechtvaardige en reële belastingheffing. Ook zou, aldus de Orde, nog een alternatief denkbaar zijn waarbij een gestaffelde forfaitaire factor wordt vastgesteld die voor wat betreft de hoogte afhankelijk is van de leeftijd van de werknemer en/of achterliggende diensttijd. De leden van de fractie van D66 zouden graag een nadere toelichting hierover zien. Is de regering daartoe bereid?

In het voorgestelde art. 32bc, tweede lid. Wet op de loonbelasting 1964 vindt een uitbreiding van de regeling plaats. Onder de regeling wordt tevens de situatie gebracht waarin iemand van dienstverband verandert en bij zijn nieuwe werkgever een hoger pensioengevend loon ontvangt. Wordt door de nieuwe werkgever een aanspraak toegekend ter zake van het verschil tussen het actuele loon en het loon in een eerder dienstverband dan is ook ten aanzien van dit verschil een factor 4 van toepassing. Hoewel de tekst van het wetvoorstel naar het oordeel van de Orde op dit punt niet duidelijk is, mag worden aangenomen dat het voorgestelde artikel 32bc Wet op de loonbelasting 1964 niet van toepassing is als de werknemer enkel gebruik maakt van zijn wettelijk recht op waardeoverdracht. Besluit de werkgever in aanvulling daarop om extra fictieve dienstjaren toe te kennen dan zal de regeling wel van toepassing zijn. De leden van de fractie van D66 vragen de regering om hierop nader in te gaan.

Het forfait kan ook in dit geval onevenredig afwijken van de werkelijke waarde van de backserviceaanspraken. Zo is het genoemde tweede lid ook van toepassing op dienstverbanden die al lange tijd geleden zijn beëindigd. Veelal zullen de daarin opgebouwde aanspraken vervolgens door indexatie waardevast zijn gehouden. Een nieuwe werkgever moet bij inkoop van extra pensioen met deze bijgeschreven indexaties rekening houden. De wettelijke regeling doet dat echter niet. Het pensioengevend loon in een eerdere dienstbetrekking wordt immers op het oorspronkelijke (niet geïndexeerde) niveau vastgesteld. Dat betekent dat de wettelijke regeling uitgaat van een hogere pensioenaanvulling dan feitelijk veelal het geval kan zijn. De Orde vindt dit onredelijk en verzoekt de regeling op dit punt aan te passen. Is de regering daartoe bereid?

De regeling is alleen van toepassing indien en voor zover het pensioengevend loon meer bedraagt dan € 500 000. Jaarlijks zal dit bedrag worden aangepast met de tabelcorrectiefactor. Reguliere salarisstijgingen (in het kader van een algemene loonindex) vallen ook onder de regeling. Hoewel bij dergelijke salarisstijgingen bijvoorbeeld een middelloonregeling veelal meer pensioenaanspraken oplevert dan een eindloonregeling, leidt alleen de toepassing van de laatstgenoemde regeling tot een extra heffing ad 15%. Uit een oogpunt van rechtvaardigheid en gelijke behandeling stelt de Orde voor alleen een stijging van het pensioengevend loon te belasten voor zover het salaris meer stijgt dan de gemiddelde loonindex voor CAO-lonen vermeerderd met 2%. Op deze wijze kan bovendien worden aangesloten bij de reeds bestaande norm uit artikel 10b Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965, waardoor een meer uniforme regelgeving ontstaat. Kan de regering daar nader op in gaan?

Belastingheffing lucratieve belangen (pp. 9–16)

De regering geeft aan dat de onderhavige voorstellen naar hun mening een zeer beperkte werking hebben. Volgens de Memorie van Toelichting wordt een groep van slechts 1000 tot 2000 personen door dit voorstel getroffen. Hierbij wordt in het bijzonder gedacht aan een zeer specifieke groep investment managers aan wie de mogelijkheid wordt geboden te participeren in de investeringen van hun werkgever via een zogenoemde carried interest structuur. Kan de regering aangeven waarop de genoemde getallen zijn gebaseerd.

In het eerste tot en met vierde lid van het voorgestelde artikel 3.92b Wet inkomstenbelasting 2001 wordt bepaald wanneer sprake is van een lucratief belang. Het eerste lid bepaalt wanneer bepaalde vermogenstitels onder de reikwijdte van de regeling vallen. In het tweede tot en met vierde lid wordt vervolgens een onderscheid gemaakt tussen de normaal belaste vermogenstitels en de lucratieve belangen.

De letterlijke tekst van het voorgestelde artikel 3.92b, tweede en derde lid. Wet inkomstenbelasting 2001 geeft zeer specifiek aan welke vermogenstitels onder welke voorwaarden moeten worden aangemerkt als een lucratief belang. Het vierde lid van hetzelfde artikel is echter zeer ruim geschreven en brengt daarmee ook overige rechten onder de werking van het wetsvoorstel. De Memorie van Toelichting voegt hier vervolgens een zeer ruime, niet limitatieve opsomming aan toe, waardoor een ruim scala van werknemers- en managementparticipatie-instrumenten onder de werking van het wetsvoorstel wordt gebracht.

De hierdoor opgerekte werking van het wetsvoorstel, alsmede de gecreëerde onzekerheid achten de leden van de fractie van D66 onwenselijk, een nadere (limitatieve) toelichting, dan wel een aangescherpte definitie is gewenst. Is de regering daartoe bereid?

Dat de voorgestelde regeling niet deugt blijkt ook uit het volgende:

Volgens een artikel in de Telegraaf van 22 mei 2008 «Werknemer dupe belasting van Bos» worden werknemers die werknemersaandelen als loon hebben ontvangen met terugwerkende kracht belast. Dit zou worden veroorzaakt door het wetsvoorstel Belastingheffing excessieve beloningsbestanddelen. Daarbij citeert de Telegraaf Jan Bertram Rietveld van Belastingadvieskantoor Ernst & Young. Dit is echter een onjuiste weergave van het wetsvoorstel, aldus het ministerie van Financiën in een persbericht van eveneens 22 mei. Op de weblog van Aertjan Grotenhuis (www.nrc.nl/geld) merkt Rietveld hierover het volgende op: «Een verkeerde weergave van het wetsvoorstel? Ik ben bang van niet. Waarop baseer ik mijn standpunt dat het wetsvoorstel «belastingheffing excessieve beloningen» ook «gewone» werknemersaandelenplannen zou raken? Mijn zorg richt zich op de «overige rechten of verplichtingen waarvan het waardeverloop in enigszins belangrijke mate afhankelijk is van managementdoeleinden of aandeelhoudersdoeleinden (...)», die in lid 4 van het voorgestelde 3.92b Wet IB zijn opgenomen.

Op grond van de wettekst lijkt het voor de hand te liggen, dat onder «overige rechten» niet aandelenplannen zijn te verstaan, die zijn namelijk al behandeld in het tweede lid van dit artikel.

Echter, de toelichting bij het vierde lid noemt

– aandelenplannen met de bepaling dat de werknemer die uit dienst gaat een bonus krijgt (komt zelden voor),

– aandelenplannen met ratchet (af en toe op directieniveau),

– aandelenplannen met reverse ratchet (idem)

– aandelenplannen met de bepaling dat de werknemer die tijdens de looptijd van het plan vertrekt een deel zijn winst moet inleveren, in de praktijk de bad-leaver bepaling genoemd. En bij dit voorbeeld zit het probleem.

Een in de praktijk gehanteerde beloningsvorm is, dat een werknemer aandelen krijgt of koopt van zijn werkgever, met de afspraak dat hij ze bijvoorbeeld na vijf jaar tegen de dan geldende waarde aan zijn werkgever terug kan verkopen. De winst (koersstijging) is voor de werknemer en is tot nu toe onbelast. Een bad-leaver bepaling houdt in, dat de werknemer die in de looptijd van de regeling (dus tijdens de vijf jaar van dit voorbeeld) uit dienst treedt, niet de volledige koerswinst krijgt, maar de aandelen moet terugverkopen voor de oorspronkelijke koopprijs, of bijvoorbeeld voor 90% van de waarde op moment van uitdiensttreding.

Een bad-leaverbepaling komt in praktisch alle werknemersparticipatieplannen voor. Dat is ook logisch: een aandelenplan is een bindingsinstrument, en het niet volledig waar kunnen maken van de opgebouwde waardestijging moet als prikkel werken om in dienst bij de werkgever te blijven. En werknemersparticipatieplannen zijn niet alleen maar aan de directie voorbehouden. Er zijn bedrijven die het gehele personeel bij het wel en wee van de onderneming willen betrekken en aan werknemers op ieder niveau aandelen verkopen/uitreiken. Uit de toelichting blijkt, dat een aandelenregeling met zo’n bad-leaver bepaling ook onder het wetsvoorstel valt en dat de werknemer met zo’n regeling belasting moet betalen over de winst die hij met dit aandelenplan behaalt. In mijn inschatting zijn dat er aanzienlijk veel meer dan de 1000 werknemers die het wetsvoorstel noemt.

Het Ministerie stelt, dat slechts aandelenplannen met bijzondere voorwaarden onder de nieuwe regeling vallen. De bad-leaverbepaling is kennelijk bijzonder in de opvatting van de toelichting bij het wetsvoorstel, maar juist die bepaling wordt vaak gebruikt. De terugwerkende kracht volgt uit artikel VI van het wetsvoorstel, waaruit ook blijkt, dat eerder betaalde box 3-heffing niet teruggegeven wordt. Het commentaar van de Nederlands Orde van Belastingadviseurs op het wetsvoorstel bevat zorgen in dezelfde richting. De leden van de fractie van D66 verzoeken de regering om ook op deze argumentatie nader in te gaan.

Overgangsrecht (p. 30)

Voorgesteld wordt om de invoering van de werkzaamheidsheffmg van maximaal 52% over lucratieve belangen in werking te laten treden met ingang van 1 januari 2009. Dat betekent dat bestaande lucratieve belangen die nu onderdeel uitmaken van de rendementsgrondslag van Box 3 overgaan naar Box 1. Deze materieel terugwerkende kracht heeft een confiscerend karakter, omdat de overgang niet «accessible, precise and foreseeable» is. Onder verwijzing naar onder meer het arrest M.A. versus Finland van het EVRM van 10 juni 2003 is dan sprake van strijd met artikel 1, eerste protocol van het EVRM. Met name de voorzienbaarheid van een maatregel weegt zwaar voor het EVRM. Dit probleem kan worden voorkomen door een goede overgangsregeling in de wet op te nemen. Is de regering daartoe bereid en hoe kijkt de regering aan tegen de voorstellen van de Orde op dit punt?

Tenslotte

Tenslotte verzoeken de leden van de fractie van D66 de regering in te gaan op de punten die door de Orde zijn aangedragen voor zover ze in deze bijdrage niet aan de orde zijn gesteld.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de ChristenUnie

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel belastingheffing excessieve beloningsbestanddelen. Zij danken de regering voor de snelheid waarmee het wetsvoorstel is ingediend. Deze leden constateren dat er maatschappelijke onrust bestaat over de beloningsstructuur in sommige ondernemingen, met name wanneer de relatie tussen een geleverde prestatie en de daarbij behorende beloning zoek lijkt. Met dit wetsvoorstel wordt naar de mening van de leden van de ChristenUnie-fractie getracht meer balans aan te brengen in deze beloningsstructuur.

Algemeen

De regering neemt diverse maatregelen om excessieve beloningen (zwaarder) te belasten, zo constateren de leden van de ChristenUnie-fractie. Het gaat hier gedeeltelijk om het belasten van variabele of niet-looncomponenten. In hoeverre is te verwachten dat het belasten van deze vergoedingen een loonopdrijvend effect heeft, om eventuele negatieve inkomensgevolgen voor de betreffende werknemers/bestuurders te ondervangen, zo vragen deze leden. En zo ja, kan de regering een inschatting geven in hoeverre de lonen door deze maatregelen zullen stijgen?

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat de regering een beloning als excessief aanmerkt wanneer deze meer bedraagt dan € 500 000,–. Hierbij wordt aangegeven dat rekening is gehouden met het mogelijke effect van de maatregel op het vestigingsklimaat. Kan de regering de relatie tussen de hoogte van de inkomensgrens en het vestigingsklimaat nader onderbouwen, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie. Voorts vragen zij of er nog andere overwegingen bestaan om de grens bij € 500 000,– te leggen.

Bij vertrekvergoedingen komt het excessieve karakter, volgens de regering, tot uitdrukking in de verhouding tussen de hoogte van de vertrekvergoeding en het jaarloon, zo constateren de leden van de ChristenUnie-fractie. Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen vaste en variabele beloningsbestanddelen. Betekent dit dat er geen onderscheid gemaakt wordt tussen beloningsbestanddelen bij a)de vaststelling van de hoogte van de vertrekvergoeding b)de vaststelling van de hoogte van het jaarloon van het vergelijkingsjaar of c)bij beiden, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie?

De mogelijkheid wordt opengehouden om aanvullende voorstellen te doen, bijvoorbeeld om onbedoeld ontwijkgedrag te voorkomen, zo merken de leden van de ChristenUnie-fractie op. Als er sprake is van onbedoeld ontwijkgedrag, kan er dan ook sprake zijn van bedoeld ontwijkgedrag, zo vragen deze leden? En op welke termijn wil de regering vaststellen of aanvullende voorstellen nodig zijn?

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat de maatregelen uit het wetsvoorstel verschillende ingangsdata kennen. Zo wordt bijvoorbeeld de werkgeversheffing bij excessieve vertrekvergoedingen per 1 januari 2009 ingevoerd, maar de werkgeversheffing bij backservice per 1 januari 2010. Waarom is hiervoor gekozen, zo vragen deze leden? En is de regering niet van mening dat het duidelijker is om één ingangsdatum na te streven?

1. Werkgeversheffing bij excessieve vertrekvergoedingen

Om te bepalen of er sprake is van een excessieve vertrekvergoeding, wordt gewerkt met een toetsloon. Hierbij wordt uitgegaan van het loon van het tweede kalenderjaar voorafgaande aan het kalenderjaar waarin de dienstbetrekking is beëindigd. Wat wordt het toetsloon wanneer sprake is van een zeer korte dienstbetrekking, van bijvoorbeeld een jaar, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie?

Om te bepalen of er een werkgeversheffing moet worden opgelegd, is het jaarloon leidend en niet de vertrekvergoeding, zo constateren de leden van de ChristenUnie-fractie. Kan de situatie zich dan voordoen dat geen werkgeversheffing verschuldigd is wanneer het loon € 499 000,– bedraagt, maar de vertrekvergoeding € 750 000,– zo vragen deze leden? En wat is de onderbouwing van de keuze om de vertrekvergoeding als leidend criterium aan te merken en niet de vertrekvergoeding, zo vragen zij?

2. Werkgeversheffing bij backservice voor hoge inkomens

De regering kiest voor een forfaitaire benadering van de backservicepremie. Wordt het forfait jaarlijks vastgesteld, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie, of telkens opnieuw wanneer sprake is van een loonsverhoging?

4. Budgettaire aspecten

Het totale pakket aan maatregelen leidt tot een stucturele budgettaire opbrengst van € 60 mln. Hoe verhoudt de inboeking van een structureel bedrag zich tot de wens om de topinkomens te verlagen, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie?

De voorzitter van de vaste commissie voor Financiën,

Blok

De wnd. griffier van de commissie,

Vente


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), Vendrik (GL), Blok (VVD), Voorzitter, Ten Hoopen (CDA), Ondervoorzitter, Weekers (VVD), Gerkens (SP), Van Haersma Buma (CDA), De Nerée tot Babberich (CDA), Haverkamp (CDA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Omtzigt (CDA), Koşer Kaya (D66), Irrgang (SP), Luijben (SP), Kalma (PvdA), Blanksma-van den Heuvel (CDA), Cramer (CU), Van der Burg (VVD), Van Dijck (PVV), Spekman (PvdA), Heerts (PvdA), Gesthuizen (SP), Ouwehand (PvdD), Tang (PvdA) en Vos (PvdA).

Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Halsema (GL), Remkes (VVD), Jonker (CDA), Aptroot (VVD), Van Gerven (SP), De Vries (CDA), Van Hijum (CDA), Mastwijk (CDA), De Krom (VVD), De Pater-van der Meer (CDA), Pechtold (D66), Kant (SP), Ulenbelt (SP), Van der Veen (PvdA), Smilde (CDA), Anker (CU), Nicolaï (VVD), De Roon (PVV), Van Dam (PvdA), Smeets (PvdA), Karabulut (SP), Thieme (PvdD), Heijnen (PvdA) en Roefs (PvdA).

XNoot
1

Aanhangsel Handelingen, nr. 2258, vergaderjaar 2006–2007.

XNoot
2

Aanhangsel Handelingen nr. 519, vergaderjaar 2007–2008.

Naar boven