nr. 13
AMENDEMENT VAN DE LEDEN WEEKERS EN VAN DIJCK
Ontvangen 3 september 2008
De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:
Artikel VI wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Voor het bepalen van het resultaat uit een werkzaamheid, bedoeld
in artikel 3.94 van de Wet inkomstenbelasting 2001, wordt, in afwijking van
het bepaalde in artikel 3.95b van die wet, een vermogensbestanddeel als bedoeld
in artikel 3.92b, eerste lid, van die wet welke ten gevolge van de inwerkingtreding
van genoemd artikel per 1 januari 2009 is gaan behoren tot het vermogen
van een werkzaamheid en welke per 13 mei 2008 middellijk of onmiddellijk
tot het vermogen van de belastingplichtige behoorde per 1 januari 2009
te boek gesteld voor de waarde in het economische verkeer op dat tijdstip.
2. Het tweede tot en met het vierde lid vervallen.
3. Aan het vijfde lid wordt een volzin toegevoegd, luidende:
In dat geval, wordt de ingevolge het eerste lid van deze bepaling berekende
waarde verminderd met 25/52 van het voordeel dat ingevolge de eerste volzin
van dit lid niet in aanmerking is genomen.
Toelichting
De wijziging beoogt de terugwerkende kracht van de belastingheffing op
lucratieve belangen te verwijderen uit het wetsvoorstel. Zorgvuldigheid biedt
dat voorkomen moet worden dat met het onderhavige wetsvoorstel een nieuwe
belastingmaatregel van toepassing wordt op eerdere periodes, terwijl de burger
daarmee in redelijkheid geen rekening mee hoefde te houden. Bij de vormgeving
van nieuwe wetgeving dient tevens beoordeeld te worden of de terugwerkende
kracht in strijd is met artikel 1 Eerste protocol EVRM. Hierbij geldt dat
er geen verbod bestaat op terugwerkende kracht, echter onder omstandigheden
kan terugwerkende kracht zodanig onredelijk belastend zijn dat het evenwicht
tussen de betrokken belangen (het algemeen belang van de gemeenschap enerzijds
en het belang van het individu anderzijds) zoek is.
Door in te stemmen met de toelichting die staatssecretaris Vermeend bij
brief van 25 juni 1997 heeft gegeven (zie 25 212, nr. 2) heeft de
Kamer zich al eerder uitgesproken dat terugwerkende kracht in belastingheffing
zeer zorgvuldig moet worden toegepast. De essentie van deze toelichting is –
net als het verbod op terugwerkende kracht volgend artikel 1 Eerste protocol
EVRM – dat van terugwerkende kracht alleen sprake kan zijn wanneer een
oneigenlijk effect (fiscaal gedrag van belastingplichtigen) is te verwachten
als gevolg van de aankondiging van het wetsvoorstel. Daar is hier naar verwachting
geen sprake van en, mocht dat al zo zijn, dan nog is er geen reden om belastingheffing
te introduceren die verder terugwerkt dan de datum van de introductie van
het wetsvoorstel, zijnde 13 mei 2008. Die datum is in dit wijzigingsvoorstel
daarom de peildatum om vast te stellen welke vermogensbestanddelen voor de
step-up in aanmerking komen.
De toevoeging aan het vijfde lid bewerkstelligt dat de latente aanmerkelijk
belang claim op een lucratief belang heffing niet ongedaan wordt gemaakt middels
de step-up.
Weekers
Van Dijck