nr. 8
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Met belangstelling heb ik kennisgenomen van het verslag.
De CDA-, PvdA- en SP-fracties hebben niet zozeer vragen over de verdragswijzigingen
die ter goedkeuring voorliggen, maar meer over het verdrag zelf. Deze fracties
vermoeden dat, als gevolg van de Nieuw-Zeelandse wetgeving inzake de «superannuation»,
het verdrag de lasten tussen Nederland en Nieuw-Zeeland niet eerlijk verdeelt.
Zoals vermeld in de eerder gehouden schriftelijke vragenronde over dit
onderwerp (Kamerstuk 31 448, nr. 3) ben ik van mening dat het verdrag
de financiële lasten evenredig over beide landen verdeelt. Nieuw-Zeeland
brengt inderdaad alle wettelijke ouderdomspensioenen, waaronder de AOW, volledig
in mindering op zijn superannuation. Daar staat tegenover dat Nieuw-Zeeland
op grond van het verdrag de verplichting heeft om de superannuation naar Nederland
te exporteren. Naar Nederland teruggekeerde emigranten, die doorgaans geen
of slechts een beperkt AOW-pensioen hebben opgebouwd, behouden daardoor de
Nieuw-Zeelandse superannuation en komen niet ten laste van de Nederlandse
schatkist.
In het verslag verwijzen de fracties van het CDA, de PvdA en de SP naar
een rapport van het Nieuw-Zeelandse Ministry of Social Development, waarin
het betreffende Ministerie vermeldt dat de Nieuw-Zeelandse wetgeving de sociale
zekerheidslasten niet proportioneel verdeelt. Tevens wordt geconstateerd dat
een aantal landen (Duitsland, Oostenrijk Zwitserland) om deze reden geen verdragsrelatie
met Nieuw-Zeeland wil aangaan en dat sommige landen (zoals Groot-Brittannië)
wel een clausule met Nieuw-Zeeland overeen zijn gekomen waardoor beperkte
groepen uit beide landen een pensioen kunnen blijven ontvangen. Verder signaleren
de hierboven vermelde fracties dat Nieuw-Zeeland bezig is om de superannuation
voor 100% van de waarde exporteerbaar te maken, ongeacht of er een
verdrag met het woonland bestaat. De fracties vragen de regering om, alles
in ogenschouw genomen, Nieuw-Zeeland te verzoeken om een systematiek in te
voeren die de lasten proportioneel verdeelt.
Naar aanleiding van het verslag van 30 maart 2009 van uw Kamer, ben
ik bereid om samen met Nieuw-Zeeland te onderzoeken of er aanleiding bestaat om de verdragsafspraken op het gebied van de AOW nader te bezien.
In dit kader zal ik tevens ik inlichtingen inwinnen bij de door de Kamerfracties
vermelde landen over hun verdragsrelatie met Nieuw-Zeeland.
Over de uitkomsten zal ik uw Kamer zo spoedig als mogelijk informeren.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
J. P. H. Donner