31 444 XIV
Slotwet en jaarverslag van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit 2007

nr. 8
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 9 juni 2008

De vaste commissie voor Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit1 heeft over het jaarverslag 2007 van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (Kamerstuk 31 444 XIV, nr. 3) de navolgende vragen ter beantwoording aan de regering voorgelegd.

Deze vragen, alsmede de daarop op 6 juni 2008 gegeven antwoorden, zijn hieronder afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Schreijer-Pierik

Adjunct-griffier van de commissie,

Berenschot

1

Welk aandeel heeft het ministerie van LNV geleverd in het project schoon en zuinig? Kunt u dit in een overzicht naar de Kamer laten komen?

LNV legt in overleg met de diverse agrosectoren een stevige inhoudelijke ambitie neer in het werkprogramma Schoon en Zuinig.

Niet alleen zullen alle agrosectoren meedoen aan de energiebesparing en de CO2-reducties, er wordt vooral ingezet op een bijdrage van ruim 30% aan de nationale doelstelling duurzame energie in 2020.

In 2007 is gestart met onderhandelingen om de uitwerking van de LNV- en agrobijdragen aan Schoon en Zuinig in een convenant vast te leggen. Dit convenant wordt waarschijnlijk binnenkort afgerond en zal u daarna worden toegezonden.

Verder levert LNV in overleg met de agrosectoren een inhoudelijke paragraaf voor de interdepartementale innovatie-agenda Energie, welke waarschijnlijk binnenkort aan u zal worden aangeboden. Innovaties op het gebied van groene grondstoffen hebben daarin een prominente plaats.

2

Kunt u aangeven welke impact de Nationale agenda diergezondheid en daarbij aansluitend de CAHP heeft op de budgetontwikkelingen nationaal danwel internationaal?

Ik heb het LEI gevraagd om de maatschappelijke kosten en baten van de Nationale Agenda Diergezondheid (NAD) in beeld te brengen. Het LEI heeft op grond van een globale classificatie van acties een indicatieve raming van de kosten gemaakt. De kosten van de acties uit de NAD liggen volgens het conceptrapport tussen de € 25 miljoen en € 65 miljoen. Deze bandbreedte kan worden verklaard door het feit dat de Nationale Agenda Diergezondheid een agenda over 2007–2015 betreft. Sommige beleidsambities zijn reeds uitgewerkt en kennen concrete beleidsacties, terwijl andere ambities agenderend zijn en in een samenwerking tussen de overheid en andere partijen in de komende jaren nader zullen worden uitgewerkt.

Het CAHP beschrijft de beleidsstrategie diergezondheid voor de periode 2007–2013. De Europese Commissie werkt nu aan een actieplan waarin staat welke van de in de mededeling geopperde initiatieven er concreet zullen worden opgepakt. Begin volgend jaar zal ik u de eerste voortgangsrapportage over de NAD samen met het eindrapport van het LEI toesturen.

3

Kunt u aangeven welke impact de Nationale Agenda diergezondheid en daarbij aansluitend de CAHP heeft op de administratieve lastenverlichting?

Gezien de aard van de CAHP en NAD, strategiebepalend en agenderend, kunnen daarvan de administratieve lasten moeilijk worden ingeschat. Bij de uitwerking van de acties zal LNV per beleidsdossier wel degelijk rekening houden met het effect op de administratieve lasten. Wanneer hier meer duidelijkheid over is, zal ik u daarover informeren in mijn eerste voortgangsrapportage over de NAD.

4

Is in beeld welke financiële of administratieve lastenverlichting de vaccinatieplannen voor MKZ/KVP en afschaffen van verplichte vaccinatie Aujeszky met zich meebrengt?

De vaccinatieplannen voor MKZ/KVP zijn opgesteld om ingezet te worden bij de bestrijding van een uitbraak van deze ziekten en daarmee te voorkomen dat grote aantallen mogelijk gezonde dieren preventief geruimd moeten worden. De jaarlijkse structurele kosten voor het bedrijfsleven van de bestrijding van de ziekte zullen als gevolg verminderen met een bedrag tussen de € 18 en € 19 mln. De economische gevolgen van vaccinatie bij een uitbraak van KVP zijn vorig jaar door Wageningen UR onderzocht. Hieruit bleek dat vaccinatie zowel voor de sector als voor de overheid de schade door een uitbraak van KVP kan verminderen. Voor MKZ wordt een zelfde studie waarschijnlijk aan het eind van dit jaar afgerond, maar eerste gegevens lijken een zelfde beeld als bij KVP op te roepen.

5

Kunt u aangeven hoe de belanghebbenden van de Nederlandse visserij worden betrokken bij de besteding van 140 miljoen euro met als doel te komen tot een duurzame visserij (zowel binnen als Noordzee)?

Belanghebbenden van de Nederlandse visserij waren betrokken bij het opstellen van het operationele programma bij het Europese Visserijfonds, dat ik u op 17 januari jongstleden heb toegestuurd (Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 29 675, nr. 29). Voorts zitten een vertegenwoordiger van het platform Visserijgemeenschappen, een vertegenwoordiger vanhet productschap Vis en een vertegenwoordiger namens 2 NGO’s (WNF en Stichting de Noordzee) in het Comité van Toezicht.

6

Wat is de reden voor het niet benutten van het totale budget op zowel verduurzaming als op transitie van de Noordzeevisserij? Loopt de verduurzaming cq transitie wel op schema?

De Europese Commissie heeft het operationele programma bij het Europese Visserijfonds in december 2007 goedgekeurd. Daardoor is het programma later van start gegaan.

7

Kunt u aangeven waarom vooral de financiële tekorten van de VWA een rol speelden in 2007 en of en zo ja op welke wijze deze financiële tekorten hebben geleid tot een verminderde aandacht voor voedselveiligheid, diergezondheid, dierenwelzijn en het belang voor de Nederlandse export?

Kunt u aangeven in hoeverre de financiële tekorten worden verkleind met de implementatie van de nieuwe retributieregeling? Welk procentueel aandeel van het financieel tekort zal hierdoor worden opgelost. Acht u dat percentage afdoende om de knelpunten ten aanzien van (het gebrek aan) controle en handhaving, zoals ook verwoord door de heer Kleinmeulman in zijn brief van vorig jaar oktober, aan te pakken?

Voor het antwoord op deze vragen verwijs ik naar de brief van 16 oktober 2007 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 26 991, nr. 158), de brief van 17 december 2007 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 26 991, nr. 161), de antwoorden op de vragen van het Kamerlid Van Velzen (SP) inzake de tekorten en de effecten op de handhaving door de Voedsel en Waren Autoriteit (Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, Aanhangsel 1699) en die op de vragen van het Kamerlid Thieme (PvdD) over het toezicht op vee en vlees door de Voedsel en Waren Autoriteit (Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, Aanhangsel 1700).

Zoals ik u in dit kader heb geïnformeerd, wordt met de invoering van kostendekkende tarieven vanaf 2011 € 13 mln. bijgedragen door het bedrijfsleven. Uitgangspunt voor het Kabinet is steeds geweest de positie van de VWA niet aan te tasten. Dit leidt niet tot een verminderde aandacht voor voedselveiligheid, diergezondheid en dierenwelzijn en het belang voor de Nederlandse export.

Op knelpunten ten aanzien van controle en handhaving zal ik terugkomen in het kader van mijn reactie op de resultaten van het onderzoek van de heer Vanthemsche.

8

Kunt u aangeven welke garanties, criteria en concrete en afrekenbare doelen u in uw plannen heeft ingebouwd om de 140 miljoen euro die de komende jaren beschikbaar is voor vernieuwing, verduurzaming en sanering van de visserij ook daadwerkelijk te besteden aan een verduurzaming van de visserij en het voorkomen van het leegvissen van de zeeën door Nederlandse vissers?

Het door de Europese Commissie goedgekeurde Operationele programma (Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 29 675, nr. 29) is leidend. Een extern uitgevoerde ex-ante evaluatie en milieu-effectrapportage lagen mede ten grondslag aan deze goedkeuring. Voorts bevat het Operationele Programma een aantal doelstellingen en kwantitatieve indicatoren die tussentijds en aan het eind van de periode een indicatie kunnen geven van de doelbereiking. Een externe evaluator zal daartoe zowel in 2010 als aan het eind van de periode (2013) de resultaten inventariseren en beoordelen. De tussentijdse evaluatie in 2010 kan aanleiding zijn voor actualisering en aanpassing van bepaalde onderdelen van het programma.

9

Kunt u toelichten waarom de aandacht voor het beheer van wilde zwijnen op de Veluwe vermeld staat in het jaarverslag? Is er vanuit uw ministerie geld geïnvesteerd in (onderzoek naar) de toepassing van de één-op-één methode? Zo ja, om welke bedrag ging het hier?

Afgelopen jaar is er veel aandacht geweest voor het toestaan van de één-op-een methode vandaar dat ik het onderwerp heb opgenomen in het jaarverslag. Er is geen onderzoeksgeld uitgegeven specifiek voor de één op één methode.

10

Kunt u uiteenzetten op welke wijze en door wie wordt gewerkt aan een «structurele oplossing» voor het beheer van wilde zwijnen op de Veluwe? Worden hierbij – naast de Faunabeheereenheden en de wildbeheereenheden – ook niet-belanghebbende partijen betrokken? Zo ja, welke? Zo neen, bent u bereid dit alsnog te doen en kunt u aangeven waarom voor deze partijen gekozen is?

Kunt u aangeven wat de huidige stand van zaken is ten aanzien van dit onderzoek? Op welke wijze en op welke termijn zullen de resultaten hiervan met de Kamer besproken worden?

De faunabeheereenheid Veluwe is samengesteld uit Federatie Particulier Grondbezit (FPG), Koninklijke Nederlandse Jagers Vereniging (KNJV), Land- en Tuinbouw Organisatie (LTO), Nederlandse Organisatie voor Jacht en Grondbeheer (NOJG), Provinciale Landschappen (PL), Staatsbosbeheer (SBB) en Vereniging tot behoud van Natuurmonumenten (NM). De faunabeheereenheid stelt het faunabeheerplan en werkplan 2008 vast. Gedeputeerde Staten geeft al dan niet goedkeuring aan de beheerplannen. Vooraf wordt aan het Faunafonds advies gevraagd. In het bestuur van Faunafonds zit ook een afgevaardigde van de Dierenbescherming. Ik heb de gedeputeerde in Gelderland gevraagd om maatregelen te nemen die de effectiviteit van de afschot verhogen. Daarbij heb ik gevraagd of er een resultaatsverplichting in de plannen opgenomen kan worden.

11

De internetenquête gericht op doelstelling 1 heeft 936 personen bereikt. Hoe lang heeft de enquête gelopen? Wat zijn andere reden, behalve de tijdsduur, dat dit aantal zo gering is gebleven? Is er wel voldoende bekendheid aan de internetsite gegeven en hoe dan? Als de vermaatschappelijking van het landbouwbeleid een hoofddoel is, moet het dan blijven bij de respons van 936 Nederlanders?

De maatschappelijke consultatie over de toekomst van het Europese landbouwbeleid werd in september 2007 afgesloten met een enquête op internet. Daar aan voorafgaand heeft het ministerie van LNV:

• Een TNS NIPO onderzoek uit laten voeren onder een representatieve steekproef van 1000 respondenten uit de Nederlandse bevolking,

• Vier rondetafelgesprekken georganiseerd met in totaal zo’n veertig Nederlandse en Europese vertegenwoordigers afkomstig uit de wetenschap, natuur-, landschap- en milieuorganisaties, organisaties voor ontwikkelingssamenwerking, bedrijfsleven, retail, landbouworganisaties en organisaties voor dierenbescherming,

• Tien zogenaamde keukentafelgesprekken in verschillende regio’s in Nederland georganiseerd waaraan 78 personen met verschillende achtergronden en kennis van de betreffende gebieden deelnamen,

• Een internetconsultatie (1090 deelnemers) gehouden die bestond uit een discussieforum en een enquête (936 respondenten).

De internetconsultatie liep van 29 juli tot en met 10 september 2007. De enquête kon ingevuld worden van 21 augustus tot en met 10 september 2007. In drie weken vulden 936 personen de enquête in. Voor een specifiek onderwerp als het Europese landbouwbeleid en gezien de periode in het jaar is dit een respectabel aantal. Via persberichten en verwijzingen op themagerelateerde websites van anderen is aandacht gevraagd voor het internetforum en de enquête. De Telegraaf van 27 augustus en Nu.nl hebben bijvoorbeeld aandacht geschonken aan de enquête. De internetenquête en de andere genoemde activiteiten uit de maatschappelijke consultatie geven samen een goed beeld van de maatschappelijke wensen voor de toekomstige doelen van het Europees landbouwbeleid. Ik heb u daarover op 17 oktober 2007 per brief geïnformeerd (TK 28 625, nr. 50).

12

Kunt u aangeven hoe u in de uitwerking van uw beleid omgaat met uw constatering dat bepaalde maatschappelijke waarden niet zomaar te verenigen zijn? Kunt u aangeven of bepaalde waarden prevaleren boven andere en op basis van welke criteria en afwegingen u daarin een keuze maakt? Kunt u in het door u genoemde voorbeeld over mogelijke fricties tussen een beter dierenwelzijn en een beter milieu aangeven welke keuze u zou maken? Kunt u aangeven of u voornemens bent toe te werken naar een hiërarchie van waarden om deze fricties tussen waarden op te lossen of dat u een andere vorm kiest om helderheid en duidelijkheid te scheppen in het gevoerde beleid?

U vraagt naar mijn inzet in de discussie over de health check van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB). De kabinetsreactie op de op 20 mei jl. door de Commissie gepresenteerde wetgevingsvoorstellen in het kader van de health checkverwacht ik uw Kamer op korte termijn te kunnen aanbieden. Voorts heb ik uw Kamer tijdens een Algemeen Overleg op 7 maart jl. toegezegd nog dit jaar een hoofdlijnennotitie op te stellen waarin de ruimte die de health check van het GLB moet gaan bieden om maatschappelijke waarden gerichter te belonen, wordt vertaald naar de Nederlandse situatie. Deze hoofdlijnennotitie zal u inzicht geven in mijn ideeën over de vertaling van de geboden mogelijkheden naar de Nederlandse praktijk en de consequenties van de overgang naar een (geregionaliseerd) model van gerichte beloning voor maatschappelijke waarden. Daarin zullen ook de criteria en afwegingen worden uitgewerkt waarnaar u vraagt.

13

Kunt u aangeven op welke wijze de – in de door u georganiseerde consultatieronde vastgestelde – zorg van burgers over het dierenwelzijn en de wens van burgers om ook in Europees verband dierenwelzijn een centrale plaats te geven in het Gemeenschappelijk Landbouw Beleid heeft vertaald naar uw inzet en ambitieniveau ten aanzien van de Health Check?

Kunt u aangeven op welke wijze u de maatschappelijke waarden zoals dierenwelzijn, milieu, klimaat en wereldvoedselvoorziening onderdeel heeft gemaakt van uw inspanningen om het GLB de komende jaren te verbeteren? Kunt u daarbij concrete maatregelen en afrekenbare mijlpalen benoemen die uw inspanningen duidelijk maken?

Kunt u aangeven welke afwegingen u heeft gemaakt in het verdedigen van de belangen van de agrarische sector versus het verdedigen van de belangen van de samenleving als geheel in uw inzet bij de hervormingen van het GLB? Welke spanningen zijn opgetreden en hoe bent u daarmee omgegaan?

Zie het antwoord op vraag 12.

14

Kunt u aangeven welke positie u inneemt binnen de Europese Unie om inkomenssteun nog meer te koppelen aan duurzaam ondernemerschap zoals dierenwelzijn, milieu en landschap? Kunt u aangeven of u in dat kader verdergaande voorstellen van modulatie van andere lidstaten zult ondersteunen, en zo neen waarom niet?

Zie het antwoord op vraag 12.

15

Bij doelstelling 6 wordt aandacht gevraagd voor de armoedebestrijding en in het bijzonder die in de ontwikkelingslanden. Waar vinden we aandacht en beleidsdoelstellingen voor de verbetering van de inkomenspositie van de Nederlandse boerenstand? De voorgenomen wijzigingen (Heath Check) van het GLB zetten in op verplichte modulatie en overheveling van middelen van de eerste naar de tweede pijler. Zal dit niet leiden tot een inkomstenverslechtering van de kleinere boeren? Hoe was de inkomenspositie van de boeren in 2007?

Aandacht en beleidsdoelstellingen voor de inkomenspositie van boeren in Europa zijn vastgelegd in het EG-verdrag. Artikel 33(1)b stelt o.a. dat het GLB tot doel heeft de landbouwbevolking van een redelijke levensstandaard te verzekeren. Deze doelstelling is ook ongewijzigd opgenomen in het Verdrag van Lissabon dat uw Kamer ter ratificatie is voorgelegd. Zoals u bekend, is mijn inzet er op gericht om de inkomenssteun zoals die momenteel binnen het GLB wordt verleend meer toe te spitsen op de beloning van maatschappelijke waarden. Over de inkomenspositie van boeren in 2007 publiceerde het Landbouweconomisch Instituut (LEI) op 17 december 2007 een rapport met de titel «Actuele ontwikkeling van bedrijfsresultaten en inkomens in 2007». Uit deze jaarlijkse LEI-publicatie blijkt dat vooral de melkveehouderij en de vleeskuikenhouderij het in 2007 goed deden. De sierteelt onder glas boekte bijna hetzelfde resultaat als in 2006, en alle takken van opengrondstuinbouw lieten een inkomensstijging zien. In de varkenshouderij werd verlies geleden, terwijl ook de resultaten in de akkerbouw en glasgroenteteelt onder druk stonden.

16

Geconstateerd wordt dat de MBO groen opleidingen over het geheel een lagere kwaliteit laten zien dan de ROC’s? Waarom komt dat niet in de beleidsconclusies en consequenties terug?

Het is niet zo dat het groen MBO over de hele linie een lagere kwaliteit laat zien dan het door de ROC verzorgde MBO. In tegendeel doen de AOC het op een aantal indicatoren bovengemiddeld goed. Met name is het diploma-rendement het hoogst in de sector Groen; ook de zorgstructuur en -cultuur zijn goed ontwikkeld. Verder loopt het groen MBO voorop in de implementatie van competentiegericht beroepsonderwijs. Wel zijn ook zwaktes gesignaleerd, waaronder met name de kwaliteit van de examens (KCE-audits), de handhaving van wettelijke vereisten op het vlak van kwaliteitszorg en procedures en een groter percentage als zwak aangemerkte locaties in vergelijking met de ROC. De AOC voeren een actief beleid om hierin verbeteringen aan te brengen. In 2006 is een Actieplan verbetering examenkwaliteit afgesproken tussen AOC-Raad en LNV; in dit plan komt verbetering van de totale cyclus van kwaliteitszorg aan de orde.

17

De allochtonen instroom is te laag, het aanbod leraren STOAS is te laag en de doorlopende leerlijnen baren zorgen. Welke acties worden ondernomen en welke financiële consequenties zitten daaraan gekoppeld?

Instroom allochtonen

De lage deelname van allochtone leerlingen laat zich niet snel oplossen. Mensen met een allochtone achtergrond hebben minder belangstelling voor de groene sector. Instellingen werken aan een actieplan ter versterking van de culturele diversiteit in het groen onderwijs dat dit najaar aan de minister van LNV zal worden aangeboden door de AOC-raad en de Groene Kenniscoöperatie (GKC). LNV zet in 2008 ongeveer € 0,2 mln. in op dit thema.

Aanbod leraren STOAS

STOAS Hogeschool heeft binnen het groene kennissysteem een landelijke functie voor het opleiden van tweedegraads leraren. De vernieuwingen bij STOAS van de afgelopen jaren hebben mede bijgedragen tot een groei van het aantal studenten in de lerarenopleiding van 350 naar 750. LNV werkt aan afspraken met STOAS over 2008 en verder in de context van het actieplan leerkracht (Rinnooy Kan), de actielijn «professionalisering» van MBO2010 en de ontwikkeling van een meerjarig programma professionalisering van de Groene Kenniscoöperatie. LNV zet in aanvulling op OCW-conforme middelen € 0,8 mln. vakdepartementale middelen in.

Doorlopende leerlijnen

LNV stimuleert samenwerking op inhoud en systeem in de groene kolom via de Groene Kenniscoöperatie.

Er zijn 15 vraaggestuurde kennisprogramma’s van start gegaan voor sectoren (o.a. tuinbouw, melkveehouderij, voeding) of beleidsthema’s (o.a. agrologistiek, internationalisering, dierenwelzijn).

In deze programma’s werken verschillende onderwijsniveaus samen met onderzoek en de praktijk aan kenniscirculatie en vernieuwing van het kennissysteem. Onderdeel hiervan zijn doorlopende leerlijnen bijv. de greenport businessschool. Recent zijn twee projecten opgeleverd: één gemeenschappelijke taal voor competenties in de groene beroepskolom (project Ruggegraat) en een overzicht van lopende initiatieven, de publicatie «handboek doorlopende leerwegen MBO-HBO». Voorts worden algemene OCW ontwikkelingen met betrekking tot doorlopende leerlijnen taal en rekenen gevolgd. Ook de ontwikkeling van de associate degree als kop op een MBO opleiding leidt tot meer samenwerking.

18

De vraag naar afgestuurde HBO-ers is groter dan het aanbod. Volgens de marktfilosofie zou dan de beloning voor afgestudeerden onder druk moeten staan, en zouden ze goed de kost moeten kunnen verdienen. Als zelfstandig agrarisch ondernemer is dat echter niet aan de orde. Jonge goed opgeleide boeren hebben grote financiële problemen. Hoe verklaart de regering dit kennelijke marktfalen?

De beloning voor afgestudeerde HBO-ers kan niet worden vergeleken met de financiële situatie van zelfstandige agrarische ondernemers. Ook is er geen één-op-één relatie tussen groene opleidingen en agrarisch ondernemers. De vraag naar hoger opgeleiden in sommige delen van de agrarische sector neemt toe door schaalvergroting, internationalisering en technologische ontwikkelingen. De in- en uitstroom van sommige opleidingen wordt mede bepaald door ontgroening en verstedelijking van de samenleving. Deze problematiek speelt in meerdere sectoren.

19

In de tabel staat in de kolom realisatie 2007 11,5% voor het percentage innoverende bedrijven. In de toelichting staat echter dat dit cijfer betrekking heeft op 2006 en niet op 2007. Wat is er onjuist: de toelichting of de tabel?

De toelichting is juist. In de tabel had onder «Realisatie 2007» geen cijfer ingevuld moeten zijn.

20

Ziet u aanleiding om het budget voor de Kennisvouchers te vergroten gezien het feit dat het aantal kennisvouchers dat beschikbaar is gesteld amper 25 procent van de aanvragen bedraagt? Wat is de reden dat er niet is gekozen voor een inhoudelijke toetsing van de aanvragen in plaats van een loting voor toewijzing van een voucher?

De vouchers voor de agrosector zijn met ingang van 2008 geïntegreerd met de innovatievouchers van het ministerie van EZ. Er is geen apart budget meer voor de landbouw; er is één budget voor vouchers, opgenomen in de begroting van het ministerie van EZ.

Er is geen inhoudelijke toetsing van de aanvragen uitgevoerd in plaats van een loting voor toewijzing. Dit om de administratieve lasten voor de ondernemer en de uitvoeringskosten voor de overheid beperkt te houden.

21

Wat is de reden van het zeer lage percentage toewijzingen van subsidie voor de demonstratieregeling uit het grote aantal aanvragers? Waarop zijn de aanvragen getoetst? Is er aanleiding tot verhoging van het budget?

De module Demonstratieprojecten binnen de Regeling LNV-subsidies heeft als doel:

– doelgerichte vernieuwingen en kennis in de landbouw te verspreiden

– toepasbare nieuwe kennis of technologieën te bevorderen, die verder gaan dan de wettelijke minimumnormen

– het in de praktijk (op grotere schaal) testen en demonstreren van de resultaten van vernieuwingen

– niet alleen de concurrentiepositie van het bedrijfsleven te verbeteren, maar ook de toepassing stimuleren van vernieuwingen die vanuit oogpunt van milieu- of natuurdoeleinden een positief effect hebben.

Projecten die aan bovenstaande voldoen worden vervolgens hoger gerangschikt, naarmate:

a. het project waarop de aanvraag betrekking heeft:

1. gericht is op vernieuwingen die:

• meer perspectief bieden voor toepassing op bedrijfsniveau, en

• zich in een meer vergevorderd stadium van ontwikkeling bevinden;

2. meer bijdraagt aan het bevorderen van de toepassing van nieuwe kennis of technologieën in de gehele sector, en

3. een groter draagvlak heeft bij relevante vaktechnische-, dienstverlenende-, branche- of standsorganisaties;

b. uit het communicatieplan blijkt dat met het project de relevante doelgroepen beter worden bereikt.

De aanvragen zijn afgewezen, omdat ze niet of onvoldoende voldeden aan het doel van de module Demonstratieprojecten. Toets of deze beoordeling op een juiste wijze heeft plaatsgevonden vindt plaats door een beoordelingscommissie.

Ik zie geen aanleiding tot verhoging van het budget, omdat het budget van de vorige openstelling niet volledig is benut.

22

Hoeveel ondernemers hebben in respectievelijk 2005, 2006 en 2007 gebruik gemaakt van het Borgstellingsfonds? In welke agrarische sectoren zijn deze ondernemers actief?

Het aantal ondernemers dat een borgstelling is verleend, wordt in onderstaande tabel aangegeven. Er wordt onderscheid gemaakt naar landbouw of tuinbouw en naar het type besluit: Besluit Borgstellingsfonds of besluit Borgstellingsfonds bijzondere borgstellingen.

 2005 2006 2007
Besluit Borgstellingsfonds – begunstigden landbouw 52 4127
Besluit Borgstellingsfonds – begunstigden tuinbouw 5883 61
Besluit Borgstellingsfonds bijzondere borgstellingen – begunstigden tuinbouw 31 30 48
Totaal141 154 136

De mate waarin verschillende agrarische sectoren gebruik maken van het Borgstellingsfonds (BF) verschilt van jaar tot jaar. Onder de noemer landbouw zijn de varkenshouderij, melkveehouderij, en de pluimveehouderij de belangrijkste begunstigden van het BF. Onder de noemer tuinbouw zijn de glasgroententeelt, de glasbloementeelt en de potplantenteelt de belangrijkste begunstigden van het BF.

In 2007 maakte voor de landbouw vooral de varkenshouderij gebruik van het BF (18 begunstigden). Voor de tuinbouw ging het vooral om de glasgroententeelt (41 begunstigden) en de glasbloementeelt (35 begunstigden).

23

Kan er een onderbouwing komen van de mededeling onderaan blz 26 dat in 2007 de administratieve lasten met 36,4% zijn gedaald?

De Tweede Kamer is eerder geïnformeerd over voortgang administratieve lastenverlichting en vermindering regelgeving van LNV met Kamerstuk 2006–2007, 29 515 nr. 166 (26 oktober 2006). De gevraagde onderbouwing treft u aan als bijlage.1

24

Op welke wijze is er aandacht voor het gevoel van onvrede in de praktijk als het gaat om de enorme bureaucratie, waardoor veel innovatieve ondernemers tussen wal en schip vallen?

Om de bureaucratie voor ondernemers, en in het bijzonder voor innovatieve ondernemers, aan te pakken zijn de volgende acties genomen:

• In reactie op de motie Van der Vlies (31 200 XIV, nr. 134) heb ik u inzicht gegeven in de verbindingen tussen praktijkgerichte projecten en pilots, sectorale innovatieprogramma’s en kennisnetwerken.

• Sinds 2004 is, samen met, VROM, EZ, V&W het Koploperloket ingesteld. Het Koploperloket faciliteert voorlopers op het gebied van innovatie en heeft een signaalfunctie.

• Met de interdepartementale methode «Casusadoptie» staat ook LNV ondernemers ter zijde die vast dreigen te lopen in bureaucratie (4 projecten: «Maïs en mest», «Ecolana», «Gastvrij platteland» en «Knooperven»)

• Het Innovatienetwerk ontwikkelt samen met innovatieve ondernemers en andere onderdelen van de overheid grensverleggende innovaties zoals «De kas als energiebron» en de «Happy shrimpfarm».

• Om aanvragen kansrijker te maken heeft de Dienst Regelingen een extra telefonische adviesfunctie ingericht ten behoeve van de Regeling samenwerking bij innovatie en de Regeling innovatieprojecten.

• Voorst wijs ik u op de ontwikkeling, onder regie van de minister van Financiën, van het integraal uitvoeringskader subsidies. Hiermee kan de verantwoordingslast, ook voor innovatiesubsidies, aanzienlijk worden beperkt.

25

De gemakkelijkst te behalen reducties in administratieve lasten zijn behaald. In hoeverre is dat per beleidsdoelstelling te monitoren? Zijn daar overzichten van?

Zie antwoord op vraag 23. De monitor is op verschillende beleidsgebieden gericht.

Daarnaast ga ik met een «doelgroepenaanpak» de lasten te lijf vanuit het perspectief van de ondernemer, instelling of burger. Waar zitten bij hèn de irritaties over knellende wetgeving? Waar ervaren zij regeldruk als obstakels om te innoveren? Waar zien zij onnodig hoge administratieve lasten, of onevenredig hoge nalevingskosten? Of waar zien zij alternatieven voor vergunningstelsels?

26

Kunt u aangeven wat in algemene zin de stand van zaken is van de Greenportmotie bij de LNV-begroting 2006 (Kamerstuk 30 300 XIV, nr. 39)?

De motie is uitgevoerd. Voor de herstructurering van de greenports Zuid Hollands glasdistrict, Boskoop, Duin- en Bollenstreek en Venlo worden middelen (vanuit het FES) beschikbaar gesteld. Deze worden bij begroting 2009 verwerkt.

27

Met welke praktijkvoorbeelden is de stelling dat de consument een belangrijke rol speelt in het stimuleren van duurzame consumptie te onderbouwen?

Ik wil u een voorbeeld geven op het vlak van duurzaam voedsel. Het jaarlijks evenement «De week van de smaak» richt zich op de promotie van duurzame consumptie. Vorig jaar heeft deze week veel geïnteresseerde consumenten getrokken die bij een aantal deelnemende bedrijven voor een omzetverhoging van duurzame producten hebben gezorgd. Daarnaast observeer ik dat diverse duurzame producten op de markt worden gezet (b.v. milieuvriendelijke garnalen, fair trade chocolade en biologische producten) die gretig aftrek vinden bij de consument. Door het kopen van duurzame producten stimuleert de consument duurzame productie.

28

Voor welke datum kan de Kamer een nieuw plan van aanpak voor verdere verlaging van administratieve lasten en regeldruk verwachten?

Vermindering van regeldruk is ingebed in het reguliere beleidsproces van LNV. Administratieve lasten, nalevingslasten, en de last voor uitvoering en handhaving worden dus meegewogen bij de totstandkoming van beleidsbeslissingen. Binnenkort ontvangt u van mij een stand van zaken over de wijze waarop regeldruk wordt aangepakt in het reguliere beleidsproces. De ontwikkeling van administratieve lasten en concrete acties op het gebied van nalevingslasten, toezichtslasten, dienstverlening, interbestuurlijke lasten en EU zullen onderdeel zijn van deze rapportage.

29

Uit de tabel over het aandeel biologische landbouw blijkt dat dit marktaandeel in 2007 zat op 2%. Hoe verhoudt zich dat percentage met het streefpercentage?

Het was de ambitie om 5% marktaandeel te bereiken en voor sommige subcategorieën, zoals zuivel, is de 5% wel in zicht.

Maar 5% marktaandeel is te ambitieus voor alle biologische producten. Dit ondanks de enorme groei in de consumptie van biologische producten (over 2007 was dit 13,3% tov 6,7% groei van de totale consumptie). Vanwege de beperkte omvang is deze sterke groei maar beperkt terug te zien in het aandeel van de totale consumptie.

30

De campagne «een kip/varken kan niet kiezen. Jij wel» heeft effect op de primaire sector. Waaruit blijkt dat? Uit een stijging van het aandeel biologische bedrijven of uit een vermindering van de vleesconsumptie? Beschouwt u dat als een (positief) resultaat? Waarom? Wanneer denkt u de resultaten van de effectmeting van de campagne onder consumenten met de Kamer te kunnen delen?

Het doel van de campagne is consumenten ervan bewust te maken dat er behalve gezondheid en veiligheid meer aspecten zijn die de waarde van voedsel bepalen. De effectmetingen richten zich daarom op de consumenten en niet op effecten in de primaire sector. In gesprekken met de sector merk ik echter wel dat het onderwerp nadrukkelijk op de agenda staat. De inzet van de sector en de campagne dragen zo beide bij aan bewustwording omtrent dierenwelzijn in de veehouderij zowel bij consumenten als bij producenten.

31

Kunt u aangeven welk percentage van de Nederlandse veehouders binnen nu en tien jaar vrijwillig overstapt naar een nieuw stalontwerp die door ketengerichte innovaties in samenwerking met maatschappelijke organisaties tot stand zijn gekomen? Kunt u aangeven of u deze verwachting voldoende vindt en of deze in overeenstemming is met uw visie op de veehouderij in 2020? Kunt u aangeven welke afrekenbare doelen en maatregelen u neemt om de Kamer de gelegenheid te geven inzicht te krijgen in hoeverre uw visie ten aanzien van de duurzame veehouderij voor op de lange termijn ook al binnen deze kabinetsperiode gestalte krijgt?

In mijn brief over de toekomstvisie over de veehouderij aan de Tweede Kamer heb ik mijn ambities neergelegd: in 15 jaar moet de veehouderij in Nederland zich hebben ontwikkeld tot een in alle opzichten duurzame veehouderij die produceert met respect voor mens, dier en milieu en een breed draagvlak in de samenleving heeft.

Om deze visie te realiseren wil ik, zoals in de brief aangegeven, aan het eind van deze kabinetsperiode de opgaven en het tijdpad naar een integraal duurzame veehouderij duidelijk hebben voor het bedrijfsleven, overheid en samenleving. Het stimuleren van innovaties in stal- en houderijsystemen is één van de speerpunten.

Voor deze kabinetsperiode streef ik naar 5% integraal duurzame stallen in 2011, met een duidelijk perspectief op grootschalige toepassing in de jaren daarna. Ik heb hiervoor in de nota Dierenwelzijn extra middelen gereserveerd voor onderzoek, innovatie- en demoprojecten en investerings- en fiscale ondersteuning.

Voor de jaren na 2011 wil ik over de ontwikkeling en realisatie van duurzame stallen later dit jaar in het convenant Duurzame veehouderij afspraken maken over doelen en maatregelen met het primaire bedrijfsleven, ketenpartijen en maatschappelijke organisaties. Ik wil daar nu niet op vooruit lopen.

32

Gesteld wordt dat u op drie manieren aan de verbetering van de sector hebt gewerkt, onder andere via verbetering van het vistuig. Wat voor bedrag is concreet besteed aan de verbetering van het vistuig? Op hoeveel schepen is het vistuig, in het kader van verduurzaming, aangepast in 2007?

Aan verbetering van vistuigen is circa € 1,1 mln. besteed. Het betreft:

• Voortzetting van het experiment met de elektropulskor (€ 500 000,–)

• Een haalbaarheidstudie naar de omschakeling van de traditionele boomkorvisserij (op tong en schol) naar een duurzame visserij op (in hoofdzaak) Noorse Kreeftjes en andere schaal- en schelpdieren (€ 55 000,–)

• Een proefproject waarin 3 werkgroepen van 5 garnalenvissers een voorstel ontwikkelen voor een «best practice» duurzame garnalenvisserij (€ 100 000,–)

• Een studie naar registratie- en monitoringssystemen ter ondersteuning van de visserij (€ 38 000,–)

• Proefprojecten, die als reactie op het advies van de Task Force Duurzame Noordzeevisserij zijn gestart (€ 360 000,–). Het gaat hierbij onder meer om experimenten met een zwevend vistuig dat los van de zeebodem beweegt en zo een direct positief effect zou moeten hebben op de vangsten van ondermaatse vis en de kwaliteit van de vis.

Het Operationele Programma bevat ook een investeringsondersteuningsregeling voor schepen. Deze zal pas voor het eerst in 2009 worden opengesteld. Dit jaar is een regeling opengesteld voor ondersteuning van de aanschaf van vijf pulstuigen.

33

Kunt u aangeven hoe het «vervuiler betaalt» principe dat dit kabinet in haar regeerakkoord heeft opgenomen zich verhoudt tot het verstrekken van miljoenensubsidies voor de aanschaf van luchtwassers om de vervuiling vanuit de bio-industrie terug te dringen? Waarom worden veehouders niet verplicht deze luchtwassers met alleen eigen middelen aan te schaffen en de kosten daarvan te verdisconteren in de prijs van het product?

Ik wil u wijzen op de antwoorden die ik heb gegeven op de vragen over de subsidie van gecombineerde luchtwassers voor de varkenshouderij (Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, aanhangsel 1786 en Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, aanhangsel 318).

34

De gegevens over nitraat en fosforconcentraties in het oppervlaktewater als ook de gegevens over de gewasbescherming stoppen bij 2005 of 2006. Hoe is hierop de verantwoording voor 2007 te doen?

De gegevens over de milieusituatie in een bepaald jaar komen altijd pas beschikbaar (ruim) na afloop van het betreffende jaar. Vaststellen of daadwerkelijk de gewenste milieukwaliteit in een bepaald jaar, in dit geval 2007, gehaald is, is daarom niet snel na afloop van het jaar te bepalen. Bij het opstellen van het jaarverslag over 2007 zijn voor nitraatconcentraties in het grondwater en fosforconcentraties in het oppervlaktewater de gepresenteerde gegevens de meest recente.

35

Kunt u aangeven op welke concrete resultaten en mijlpalen de Tweede Kamer u kan afrekenen als het gaat om de implementatie van de toekomstvisie veehouderij die in januari 2008 naar de Kamer is verzonden? Kunt u aangeven welke afrekenbare rol u speelt in de implementatie van deze visie?

De toekomstvisie veehouderij wordt uitgewerkt langs twee lijnen:

1. Nog dit jaar wil ik een convenant over duurzame veehouderij sluiten met ketenpartijen en maatschappelijke organisaties. In dat convenant wil ik concrete korte en lange termijn afspraken maken over de uitwerking van de toekomstvisie veehouderij. Nog vóór de zomer van 2010 wil ik de voortgang richting duurzaamheid evalueren in overleg met de sector en maatschappelijke organisaties. Dan zal ik bezien of een verandering van aanpak en ambitie nodig is.

2. Daarnaast is de toekomstvisie richtinggevend voor alle dossiers die de veehouderij raken.

36

Waarom hebben de provincies in 2007 maar 263,7 miljoen euro van de 439,2 miljoen euro aan ILG-gelden in het Nationaal Groenfonds besteed, zoals de Algemene Rekenkamer heeft aangegeven? Hoe verhoudt deze mismatch tussen beschikbaar budget en besteding zich tot de, ook door provincies gesignaleerde, problemen bij de realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur?

Aangezien het jaar 2007 het eerste jaar van de ILG-periode betreft is het aannemelijk dat niet alle kasmiddelen direct worden uitgegeven. De verwachting is dat na een aanloopperiode, waarin verplichtingen worden aangegaan, de bestedingen door de provincies zullen gaan toenemen. Dit geldt ook voor de bestedingen voor de EHS.

37

Welke informatie moet door de provincies in de jaarlijkse voortgangsrapportages ter beschikking worden gesteld? Welke eisen worden aan de controle van deze informatie gesteld? Waarom is besloten om de afspraken met het Ministerie van Binnenlandse Zaken over de verantwoording van specifieke uitkeringen niet te laten gelden voor de jaarlijkse voortgangsrapportages in het kader van het ILG?

In de jaarlijkse voortgangsrapportages vermelden de provincies de bestede en juridisch vastgelegde gelden van het door het rijk verstrekte ILG-budget, de «prestaties in uitvoering» en de gerealiseerde prestaties. In 2014 verantwoorden de provincies zich over het volledige besteedde budget en gerealiseerde prestaties in de totale ILG-periode van 2007–2013.

Aanvankelijk zou het ILG onder de SISA-verantwoordingssystematiek worden gebracht. De hieraan gekoppelde wens vanuit het IPO en BZK tot een verdere reductie van de ILG-verantwoordingsinformatie kwam voor mij te vroeg, onder andere gelet op de prille start van het ILG en de aanwijzing van de EHS als groot project. Bij de Mid Term Review zal ik bezien of alsnog aan deze wens tegemoet kan worden gekomen en het ILG onder de SISA-verantwoordingssystematiek kan worden gebracht.

38

Hoe gaat u om met het feit dat het animo voor realisatie van de EHS via particulier natuurbeheer sterk tegenvalt? Bestaat er voor het volgende kabinet straks een gat van 35 000 ha (meer dan het nu voorgestelde aandeel te verwerven ha tot 2015)? Zijn de klachten vanuit het IPO dat particuliere invulling van de EHS niet lukt, terecht?

De signalen van het IPO dat particuliere invulling van de EHS een zware opgave is, neem ik serieus.De tegenvallende resultaten geven mij geen aanleiding tot heroverweging van mijn beleid omdat ik particulieren blijf zien als een belangrijke partner voor het realiseren van het natuurbeleid. Aan het einde van deze zomer zullen bijeenkomsten worden georganiseerd waarbij particulieren, provincies, terreinbeheerders en mijn ministerie zullen inventariseren waar de knelpunten liggen en waarbij oplossingen worden aangedragen.

39

Wat zijn tot nu toe de resultaten van het intensieve communicatieproject en de instelling van het servicepunt EHS in het kader van particulier natuurbeheer?

Het communicatieproject «Particulier Natuurbeheer: Kansrijke onderneming» is op 21 juni 2007 afgerond. De communicatiedoelstellingen zijn alle gehaald. Het projectteam heeft 18 000 grondeigenaren schriftelijk geïnformeerd en ruim 3500 eigenaren via in totaal 126 voorlichtingsbijeenkomsten. De doelgroep is enthousiast maar kijkt kritisch naar de randvoorwaarden van de regeling en de continuïteit. De aanbevelingen op dit gebied worden momenteel meegenomen bij de omvorming van het subsidiestelsel Programma Beheer. Uit het communicatieproject bleek een behoefte aan een laagdrempelig en vertrouwd adres waar mensen met hun vraag terecht kunnen. Met mijn steun is hiervoor in oktober 2007 het Servicepunt Nieuwe Natuur opgericht. In het eerste halfjaar heeft het Servicepunt via telefonisch advies, keukentafelgesprekken en zitdagen ruim 100 eigenaren begeleid. Het gaat om mensen met landbouwgrond binnen de EHS, die in aanmerking komt voor nieuwe natuur. Hoewel tussen de start van het Servicepunt en de aanvraagperiode voor subsidies slechts kort tijd zat, is er door deze groep toch nog ca. 65 hectare particulier natuurbeheer aangevraagd. Er zitten inmiddels diverse projecten in de «pijplijn» die naar verwachting eind 2008 tot concrete aanvragen voor nieuwe natuur zullen leiden.

40

Op welke cijfers wordt de bewering gebaseerd dat bedrijven in toenemende mate bereid zijn om te investeren in kennis en bewustwording van natuur?

Er zijn verschillende aanwijzingen dat het bedrijfsleven meer investeert in Natuur- en Milieu Educatie (NME).

Ten eerste laat een onderzoek «de staalkaart van NME» van het Expertise Centrum LNV uit 2003 zien dat NME organisaties zelf aangeven dat het percentage dat uit andere bronnen komt dan subsidies aan het groeien is.

Ook een recent onderzoek naar Draagvlak NME dat bureau QA+ in 2006 uitvoerde laat zien dat burgers en bedrijven bereid zijn bij te dragen aan NME. Enerzijds bestaat die bijdrage eruit dat bedrijven bereid zijn groepen scholen of anderen te ontvangen voor rondleidingen en excursies, maar anderzijds ook dat zij in het kader van Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen financieel bijdragen aan het werk van stichtingen en verenigingen die zich met NME bezighouden.

Tot slot laten jaarverslagen van een aantal Natuur en Milieuorganisaties zien dat er via sponsoring en /of concrete opdrachten uit het bedrijfsleven inkomsten gegenereerd worden. Enkele voorbeelden van organisaties die dit melden zijn Stichting Veldwerk Nederland, IUCN, IVN.

41

Waarom is bijna 2 miljoen (€ 1 712 x € 1 000) van het geld dat door middel van het amendement Waalkens (Tweede Kamer 2006–2007, 30 800 XIV, nr. 38) gereserveerd was voor de leefgebiedenbenadering niet gerealiseerd?

De middelen die voor het amendement Waalkens zijn gereserveerd in 2007, zijn besteedt aan 41 uitvoeringsprojecten, verspreid over 10 leefgebieden en 12 provincies.

Deze projecten zijn gerealiseerd in de vorm van éénmalige projectsubsidies met daarbij een bevoorschotting en een eindafrekening. De bevoorschotting (ca. 80%) heeft plaatsgevonden in 2007 en de eindafrekeningen zullen plaatsvinden in 2008, waarmee de resterende € 1,7 mln. leidt tot betaling.

42

Uit promotieonderzoek is gebleken dat voor weidevogelbeheer ingrijpender maatregelen nodig zijn om daadwerkelijk vogels te beschermen; maatregelen die niet uitvoerbaar zijn op reguliere melkveebedrijven. Kunt u een reactie geven op dit onderzoek? Welke (financiële) maatregelen neemt u?

Het onderzoek van de heer Schekkerman toont aan dat de afname van de weidevogels met name wordt veroorzaakt door een sterk toegenomen kuikensterfte. De maatregelen die nu genomen worden, nestbescherming en het uitstellen van maaidata blijken onvoldoende om hun overlevingskansen te vergroten. Dit sluit aan bij mijn voornemen om het weidevogelbeheer in meer geconcentreerde gebieden te laten plaatsvinden.

Op dit moment werken de provincies aan een nieuw stelsel van maatregelen voor de bescherming van de weidevogels. De resultaten uit de inspanningen van het weidevogelverbond en van de diverse onderzoeken zullen worden meegenomen bij de ontwikkeling van het nieuwe stelsel. Bij de ontwikkeling van dit stelsel zijn ook LTO, NPN, Vogelbescherming, de terreinbeherende organisaties en alle andere belanghebbende partijen betrokken.

43

Betekent een structurele aanpak van de leefgebiedenbenadering via het ILG dat louter de provincies bij zullen dragen aan de financiering van de leefgebiedenbenadering? Dit zat niet in de gelden die naar de provincie zijn gedecentraliseerd. Hoe gaat u dit aanvullen om te voorkomen dat dit ten koste gaat van andere ILG-doelstellingen?

De leefgebiedenbenadering vervangt het meerjarenprogramma uitvoering soortenbeleid 2000–2004, de oude aanpak van de soortenbescherming. Hiervoor werden door de provincies soortenbeschermingsplannen uitgevoerd. De inzet is om door de leefgebiedenbenadering op een efficiëntere en effectievere wijze de biodiversiteitdoelstellingen van 2010 en 2020 te halen.

In de huidige ILG periode is een bedrag van € 8,4 miljoen door LNV ingebracht voor de soortenbescherming en de provincies dragen hier ook aan bij. In overleg met de provincies vindt een actualisering van de bestuursovereenkomsten plaats zodat de leefgebiedenbenadering de basis gaat vormen van de provinciale uitvoeringsplannen.

44

Zal cofinanciering structureel onderdeel uit gaan maken van de financiering van de leefgebiedenbenadering?

Door het betrekken van meerdere partijen (zoals waterschappen en bedrijfsleven en gemeenten) bij de uitvoering van de leefgebiedenbenadering komen meer middelen beschikbaar dan het Rijk en provincies gereserveerd hebben voor de soortenbescherming. Door deze cofinanciering komen meer of grotere projecten in uitvoering.

45

Wat gaat u doen aan de achterblijvende realisatie van recreatie om de stad als gevolg van onvoldoende bestuurlijke draagkracht? Blijft het bij de constatering dat de taakstelling niet gehaald zal worden?

In overleg met de betreffende provincies (Noord-Holland, Zuid-Holland en Utrecht) heb ik een tussenevaluatie uitgevoerd naar de oorzaken van de trage voortgang in de realisatie van Recreatie om de Stad (RodS) en heb afspraken met de provincies gemaakt om te komen tot een versnelling.

Zo wordt gezamenlijk met de provincies een impulsprogramma opgezet om de knelpunten bij de afzonderlijke RodS-projecten op te lossen. Tevens heb ik ruimte geschapen voor particulier beheer van RodS en heb ik, samen met de provincies, het beleidskader voor RodS nader uitgewerkt om de mogelijkheden voor exploitatie bij inrichting en beheer beter te benutten. Tot slot heb ik met de provincies concrete afspraken gemaakt over de financieringsverdeling van het beheer van RodS.

Met de provincie Noord-Holland zal ik op korte termijn concrete afspraken maken over een versnelling van de realisatie van RodS op basis van een door de provincie uitgevoerde herijking. Ik heb de andere provincies opgeroepen het voorbeeld van Noord-Holland te volgen om zoveel mogelijk van de RodS-taakstelling te realiseren.

Ik houd dan ook vast aan realisatie van RodS in 2013. De beschikbaarheid van voldoende rijksbudget heeft mijn aandacht, gelet op de stijgende kosten voor verwerving en inrichting RodS.

46

De gegevens over de verwerving en inrichting ten behoeve van de EHS zijn van 1-1-2007. Hoe past dit in een verantwoording over het jaar 2007? Wat zijn de meest actuele gegevens?

Dat de prestatiecijfers voor verwerving en inrichting per 1-1-2007 in het jaarverslag zijn vermeld is bedoeld om het realisatieniveau bij de start van het ILG in beeld te brengen. Over de voortgang van de realisatie van de EHS wordt de Tweede Kamer in september van dit jaar geïnformeerd naar aanleiding van de provinciale voortgangsrapportages over het jaar 2007, gelijktijdig met de eerste rapportage in het kader van het groot project EHS.

47

Kunt u aangeven welke effectindicatoren en afrekenbare criteria u in gaat zetten om aan de Kamer te kunnen verantwoorden dat in 2011 productiedieren en gezelschapsdieren beter worden behandeld? Kunt u daarbij aangeven op welke wijze u de zinsnede «beter behandeld» definieert en hoe deze ambitie meetbaar wordt gemaakt?

Mijn inzet op de verbetering van dierenwelzijn gedurende deze kabinetsperiode is gedetailleerd en per sector weergegeven in het meerjarige werkprogramma ter uitvoering van de nota dierenwelzijn. In dit werkprogramma is voor elke actie concreet aangegeven per welke datum de actie gereed dient te zijn. Ik zet mij ervoor in om de in de nota en werkprogramma beschreven ambitie te realiseren binnen de huidige kabinetsperiode.

Daarbij leent de ambitie van 5% integraal duurzame en diervriendelijke stallen zich goed voor het meten van de voortgang via monitoring.

48

Kunt u aangeven of u een nulmeting heeft verricht om zo in 2011 vast te kunnen stellen of productie- en gezelschapsdieren in 2011 beter worden behandeld? Zo ja, wat zijn de uitkomsten van de nulmeting? Zo neen, waarom niet en bent u voornemens deze alsnog uit te voeren? Zo neen, hoe gaat u dan meten of u deze doelstelling heeft gehaald?

Soms zijn de ambities in de nota dierenwelzijn kwantitatiefsoms kwalitatief van aard.

In een aantal gevallen is de situatie (min of meer) bekend, bijvoorbeeld ten aanzien van het onverdoofd castreren van beerbiggen.

In andere situaties is er minder inzicht. Daarom zal ik wel een nulmeting uitvoeren in het kader van de monitoring van de doelstelling 5% integraal duurzame en diervriendelijke stallen.

49

Kunt u aangeven of u met de zinsnede «productiedieren en gezelschapsdieren worden beter behandeld in 2011» alle in Nederland gehouden productie- en gezelschapsdieren bedoeld? Zo ja, hoe gaat u dat meten? Zo neen, voor welke percentages telt deze doelstelling en hoe gaat u dat meten?

Ja, mijn ambitie is gericht op verbetering van het welzijn van àlle landbouwhuisdieren en gezelschapsdieren. Vanuit de visie op de lange termijndoelstelling met een tijdspanne van vijftien jaar streef ik naar realisatie in 2011 van de dierenwelzijnsambities zoals beschreven in de nota dierenwelzijn.

50

Kunt u aangeven waarom het uitbrengen van een nota dierenwelzijn, het sturen van de conceptwet dieren naar de Kamer, het ontwikkelen van wat nieuwe stalconcepten en het opzetten van een Informatiecentrum voor Gezelschapsdieren een prestatie is op het gebied van de verbetering van het welzijn van dieren? Kunt u aangeven hoeveel dieren een beter welzijn hebben gekregen door deze «resultaten ter bevordering van het dierenwelzijn»?

Ik zie de door u aangehaalde prestaties uit 2007, zoals het ontwikkelen van nieuwe stalconcepten en de oprichting van het Landelijk Informatie Centrum voor Gezelschapsdieren als belangrijke stappen op weg naar verdere verbetering van het dierenwelzijn. Ik geloof niet in instant oplossingen wat dierenwelzijn betreft. Het verbeteren van dierenwelzijn zie ik als groeiproces, waarin een groot aantal maatschappelijke spelers ieder een eigen verantwoordelijkheid in hebben. Van sector tot consument.

51

Kunt u aangeven of en zo ja in wat voor opzicht dieren na 2007 beter worden behandeld en welke inspanningen van het kabinet daaraan hebben bijgedragen?

Zie het antwoord op vraag 47.

52

Kunt u naast de opsomming van de «resultaten die zijn geboekt ter bevordering van het dierenwelzijn» ook inzicht geven in de mislukkingen die dierenwelzijn weer op een lager niveau plaatsen zoals het voortduren van vriesbranden, het toestaan van de kleingruppenhaltung, het voorlopig uitstellen van de verplichting om iets te doen aan de gladde betonnen vloeren bij kalveren? Kunt u aangeven of er nog meer voorgenomen maatregelen van dit kabinet ter bevordering van het welzijn van dieren zijn teruggedraaid?

U kunt mij afrekenen op mijn eigen inzet voor verdere verbetering van het dierenwelzijn, voor zover daar een verantwoordelijkheid voor de overheid ligt. De aangehaalde voorbeelden hebben, zoals bekend, betrekking op door uw kamer aangenomen moties. Ik heb aangegeven deze moties te zullen uitvoeren.

53

Realisatie van de taakstelling RodS zal zonder extra inzet in 2013 niet worden behaald mede doordat het rijksbudget voor verwerving en inrichting ontoereikend is. Kan worden aangegeven welk budget wel toereikend zou zijn? En in hoeverre combinaties van functies zouden kunnen bijdragen aan een efficiënte en effectieve besteding van het wel beschikbare budget?

Zie voor het antwoord op deze vraag het antwoord bij vraag 45.

54

Kunt u aangeven welk percentage productiedieren het beter zal krijgen wat betreft het welzijnsniveau en welke concrete verbeteringen op het gebied van huisvesting van, behandeling van en ingrepen bij productiedieren het gevolg zijn van de vermelde resultaten die u heeft geboekt ter bevordering van het dierenwelzijn? Kunt u daarbij specifiek per soort productiedier aangeven welke resultaten zijn geboekt ter bevordering van het welzijn, voor welk percentage van het totaal van de soort de verbetering geldt en op welke wijze dat is gemeten?

Zie het antwoord op vraag 47.

55

Kunt u aangeven waarom u vindt dat er de nodige voortgang is geboekt ten aanzien van het onverdoofd castreren van biggen? Kunt u aangeven waarom u nog steeds wilt inzetten op het stimuleren van verdoofd castreren van biggen, terwijl onlangs uit wetenschappelijk onderzoek bekend is geworden dat biggencastratie onnodig is?

Kunt u aangeven waarom u niet inzet op het snel beëindigen van castratie van biggen en daarvoor alle middelen uit de kast trekt?

Zoals ik in de nota Dierenwelzijn heb aangegeven, ambieer ik, in samenwerking met partijen in de varkensvleesketen, zo snel mogelijk, maar uiterlijk per 2015 te stoppen met castreren. Deze ambitie is ook vastgelegd in de Verklaring van Noordwijk. Al enkele jaren wordt onderzoek verricht naar de oorzaken voor het ontstaan van berengeur en naar oplossingen om te kunnen stoppen met castreren. Dit voorjaar is door het LEI (onderdeel van Wageningen UR) een overzichtsnotitie «Beren op de weg» uitgebracht over de huidige stand van het onderzoek. Deze notitie bevat de resultaten van het onderzoek naar de economische effecten van het per direct stoppen met castreren in Nederland, het onderzoek naar de beleving van berengeur door de consument en beschrijft ook mogelijke oplossingsrichtingen om de kans op ontwikkeling van berengeur te verminderen, dan wel te voorkomen. Deze onderzoeken hebben hoopgevende resultaten opgeleverd. Zo lijkt het probleem van het vóórkomen van berengeur kleiner dan gedacht. Dat brengt de oplossing mogelijkerwijs ook sneller dichterbij. Maar er is nog meer inzet nodig om daadwerkelijk over de hele linie te kunnen stoppen met castreren. De komende jaren wordt met volle kracht ingezet om door een combinatie van fokkerij, management en detectie aan de slachtlijn zo spoedig mogelijk castratie achterwege te kunnen laten. Voor de periode dat castreren nog wordt toegepast, ondersteun ik actief het traject van de ketenpartijen om te starten met verdoofd castreren.

56

Kunt u aangeven op welke wijze uw constatering dat «dierenwelzijn een hoge prioriteit heeft bij het kabinet» zich heeft vertaald naar afrekenbare en meetbare doelen waarbij aantoonbaar is vast te stellen dat het welzijn van productiedieren en gezelschapsdieren in Nederland significant aan het verbeteren is?

Zie het antwoord op vraag 47.

57

Kunt u aangeven of reeds een start is gemaakt met een evaluatie van het eerste jaar dat het Landelijk Informatiecentrum Gezelschapsdieren operationeel is? Zo ja, wat zijn hiervan de resultaten en bent u bereid het evaluatierapport aan de Kamer te sturen? Zo neen, hoe verhoudt dit zich tot uw toezegging dat een jaarlijkse evaluatie zou gaan plaatsvinden waarbij de effectiviteit van de publiekscampagnes en communicatieuitingen gemeten zal worden?

De eind 2006 opgerichte Stichting Landelijk Informatiecentrum voor Gezelschapsdieren (LICG) heeft onderzoek laten doen naar de bekendheid van het LICG in 2007. Dit onderzoek in het eerste jaar, waarin het LICG actief is, fungeert als nulmeting. Het LICG is voornemens jaarlijks onder eigen verantwoordelijkheid dergelijk onderzoek naar de bekendheid van het LICG en haar activiteiten te laten uitvoeren.

58

Kunt u aangeven of eerdere voorlichtingscampagnes of communicatie uitingen met betrekking tot verantwoord huisdierbezit reeds geëvalueerd zijn en onderzocht op hun effectiviteit? Zo ja, op welke wijze? Wat waren hierbij de conclusies? Kunt u een globale beschrijving geven van deze campagnes en uitingen? Welke lessen zijn hieruit getrokken ten aanzien van de campagnes van het LICG?

Nee, mij zijn geen evaluaties van eerdere voorlichtingscampagnes voor houders van gezelschapsdieren bekend.

59

Is het waar dat voorlichting of informatie over de Regeling Agressieve Dieren niet of nauwelijks te vinden is via de website van het LICG? Zo ja, op welke wijze bent u voornemens hier verandering in te brengen? Zo neen, kunt u dit toelichten?

Het LICG richt zich op het verstrekken van objectieve informatie over het houden en verzorgen van gezelschapsdieren aan burgers. Het LICG heeft geen specifieke opdracht informatie te verstrekken over de Regeling Agressieve Dieren (RAD). Ik wijs er op dat de RAD al vijftien jaar van kracht is.

Bij de invoering van de regeling is er uitvoerig over gecommuniceerd.

60

Hoe wordt gewaarborgd dat de middelen (Nota Ruimte en STIDUG) via ILG beschikbaar komen voor de landbouwsector?

De middelen zijn apart weggezet binnen het ILG en in het geval van de Stidug gekoppeld aan de te leveren prestaties ( ontwikkeling van glastuinbouwlocaties) en in het geval van de Nota Ruimte middelen, enkel beschikbaar voor de toegewezen projecten voor de herstructurering van de betreffende greenports.

61

Wat is de rol cq betrokkenheid van het Ministerie van LNV bij de UPR contracten?

Ik ben bij vier Randstad Urgent projecten de verantwoordelijk vakminister. Bij deze projecten ben ik samen met een regionaal bestuurder verantwoordelijk voor de inhoudelijke aansturing en bestuurlijke afstemming. Hierover hebben de bestuurlijke duo’s per project afspraken gemaakt. Het gaat om de projecten Transitie Greenports, Haarlemmermeer, Mooi en Vitaal Delfland en Ruggengraat voor natuur en recreatie (Natte As).

62

Kunt u ten aanzien van verduurzaming Noordzeevisserij aangeven waaraan de al uitgegeven middelen zijn besteed? Op wat voor termijn zal de resterende 5,3 miljoen van deze post worden besteed?

Naast de in antwoord 32 genoemde projecten zijn middelen besteed aan diverse zaken, zoals het F-project1, ketenprojecten, ondersteuning van het Visserij Innovatie Platform, specifieke duurzaamheidonderzoeken, projecten in de pelagische visserij en het uitbetalen van een schadevergoeding. Het resterende bedrag zal worden besteed in de komende jaren.

63

Hoeveel aanvragen voor de jonge boeren regeling zijn in 2007 in verband met overschrijding van het budget afgewezen? Welk bedrag was met deze aanvragen gemoeid?

In 2007 werden 43 aanvragen van jonge boeren afgewezen vanwege tekort aan budget. Het tekort was ruim € 0,8 mln. Er werden 505 aanvragen toegewezen en het bedrag dat aan subsidie is verleend bedraagt € 9,6 mln. (waarvan € 8,9 mln. verplichtingen voor het Rijk – incl. EU-medefinanciering – en € 0,7 mln. op basis van door de provincies toegezegde bedragen).

64

Kunt u aangeven waarom 600 000 euro uit de post ter bevordering van dierenwelzijn is overgeheveld naar de post kennis, om onderzoek te laten uitvoeren naar verdoofd castreren, welzijn circusdieren en groepshuisvesting van zeugen terwijl uit onderzoek al is gebleken dat biggencastratie onnodig is, circusdieren hun natuurlijk gedrag niet kunnen uiten en zeugen liever bij elkaar zitten in groepen dan alleen? Waarom was het onmogelijk om onderzoek naar het welzijn van dieren niet uit de al bestaande middelen voor kennis te halen?

Deze overheveling is gedaan om nog in 2007 met de genoemde onderzoeken te kunnen starten.

65

Kunt u aangeven hoeveel ruimte er is binnen de bestaande post «kennis» om aan onderzoek te doen ter verbetering van het dierenwelzijn? Kunt u aangeven welk percentage van het onderzoek naar de veehouderij wordt besteed aan het verbeteren van het welzijn van dieren?

Binnen de bestaande post «kennis» wordt er dit jaar € 8,25 mln. besteed aan onderzoek op het gebied van dierenwelzijn binnen de beleidsagenda «Aandacht voor het Dier». Ten opzichte van het totale budget dat aan onderzoek in de veehouderij wordt besteed, bestaande uit € 39 mln. binnen beleidsagenda «Groene Economie», en € 15,6 mln. binnen de beleidsagenda «Lekker en Gezond Eten» (nl. diergezondheid, ongeveer € 10 mln. hiervan zijn wettelijke taken), is dit 13 % van het totaal. In bijlage 1 van de brief aan de Tweede Kamer (TK, 2007–2008, 31 200 XIV en 31 104, nr. 217), antwoord op de motie Van der Vlies, zijn de cijfers hieromtrent weergegeven.

66

Kunt u uitleggen waarom het uitstel van de transitie Plantkeur juist meer kosten met zich mee heeft gebracht? Zo neen, waarom niet? Zo ja, kunt u aangeven waarvoor deze kosten zijn gemaakt?

Uitstel van de overdracht van taken door de Plantenziektekundige Dienst (PD) aan de vier keuringsdiensten, NAK, Naktuinbouw, BKD en KCB, leidde tot hogere kosten. In de periode voorafgaand aan de overdracht, kon de PD geen vaste medewerkers voor opengevallen plaatsen krijgen vanwege de vermeende onzekerheid. Tijdelijk personeel is duurder dan vast personeel. Daarnaast vraagt zo’n overdrachtsoperatie tijdelijk om specifieke expertise, die van buiten moet worden ingehuurd. Vertraging in de overdracht van taken betekende veelal verlenging van deze tijdelijke, vaak kostbare ondersteuning.

67

Is de € 2,9 miljoen die in verband met de compensatie voor verschil in loon van medewerkers die als gevolg van Plantkeur naar de keuringsdiensten zijn overgegaan van structurele aard? Zo neen, welke aard heeft deze compensatie? Zo ja, liggen de lonen bij de keuringsdiensten dan structureel hoger zonder dat de aard van de werkzaamheden en de vereiste competenties van de medewerkers verschillen? Om hoeveel medewerkers gaat het?

Nee, er is conform het sociaal statuut Plantenziektenkundige Dienst sprake van een eenmalige afkoop van verschil in inkomen.

De compensatie bestaat uit het verschil in salaris, vakantie- en eindejaaruitkering en structurele toelagen over een periode van 7 jaar en is voor 90% als gekapitaliseerde uitkering ineens betaalbaar gesteld onder inhouding van loonheffing.

Het gaat om 79 medewerkers

68

Wat is de stand van zaken voor wat betreft de uitvoering van de pilots weidevogelbeheer waarvoor met het amendement Waalkens/Atsma (Tweede Kamer 2006–2007, 30 800 XIV, nr. 30) € 1 miljoen gereserveerd is?

Onder regie van het weidevogelverbond is er € 3 mln. geïnvesteerd in een verhoging van de kwaliteit van belangrijke weidevogelgebieden in Noord-Holland en Friesland en € 1 mln. in het project van Natuurlijk Platteland Nederland (NPN) om nieuwe beheersmethoden te ontwikkelen (amendement Waalkens/Atsma).

De eerste resultaten uit de pilots zijn bemoedigend. Ze geven aan dat de grutto het goed heeft gedaan in deze gebieden; dit in tegenstelling tot de landelijke trend. Het idee is dat dit te maken heeft met de concentratie. Zodra er voor een groot gebied beheerafspraken worden gemaakt is de kans van overleven voor de grutto groter. In het kader van het NPN project zijn dit jaar in 16 gebieden extra beheerafspraken gemaakt met boeren. Het areaal van deze 16 gebieden is ongeveer 10 000 hectare. Het is nog te vroeg om conclusies te kunnen trekken uit dit project.

Het beleidskader zelf is naar aanleiding van het amendement Waalkens/Atsma niet aangepast. Deze doelstelling behelst een stabilisatie van de weidevogelpopulatie in 2010. En daarna moet er weer een toename komen. Wel vindt door de provincies momenteel een wijziging plaats van het gehele beheersinstrumentarium. Bij de ontwikkeling van dit stelsel zijn ook LTO, NPN, Vogelbescherming, de terreinbeherende organisaties en alle andere belanghebbende partijen betrokken. Het weidevogelverbond zal naar aanleiding van de pilots de provincies adviseren bij deze stelselwijziging.

69

Wat zijn de effecten van de verhoging van de kwaliteit van belangrijke weidevogelgebieden in Noord-Holland en Friesland/Groningen?

Zie het antwoord op vraag 68.

70

Op welke wijze is het beleidskader aangepast voor het weidevogelbeheer naar aanleiding van het amendement Waalkens/Atsma (Tweede Kamer 2006–2007, 30 800 XIV, nr. 30) en naar aanleiding van het niet halen van de weidevogeldoelstelling?

Zie het antwoord op vraag 68.

71

Waaruit bestaan de extra taken in het kader van Natura 2000 van de Dienst Landelijk Gebied waarvoor de bijdrage aan deze dienst in 2007 is verhoogd? Wat zijn de totale lasten die verband houden met Natura 2000? Kunnen deze lasten worden uitgesplitst naar de verschillende taken die worden uitgevoerd in het kader van Natura 2000?

Voor Natura 2000 is in 2007 € 1,2 mln. beschikbaar gesteld voor de dienst Landelijk Gebied. De dienst Landelijk Gebied stelt voor de 40 Natura 2000 gebieden waar LNV het voortouw heeft het wettelijk vereiste beheerplan op. Hierbij gaan zij uit van de aanwijzingsbesluiten en de daarin bepaalde instand-houdingsdoelstellingen. DLG doet dit in overleg met alle relevante betrokkenen, en zorgt ervoor dat het bevoegd gezag de beheerplannen op inhoudelijk en bestuurlijk verantwoorde wijze tijdig kan vaststellen.

De totale lasten die verband houden met Natura 2000 tot en met 2012 zijn begroot op circa € 37 mln. Hiervan is circa € 15,1 mln. een bijdrage aan de provincies voor het opstellen van beheerplannen waar provincies het voortouw hebben. Voor het overige betreffen het werkzaamheden voor aanwijzingen (opstellen aanwijzigsbesluiten en communicatie), beheerplannen, monitoring en evaluatie, en het regiebureau. Dit is exclusief de implementatiekosten in de gebieden.

72

Bij de post «Versterking, beheer en behoud landschapskwaliteiten» wordt gesproken over een lagere realisatie. Is het niet beter te spreken van het niet-realiseren in plaats van een lagere realisatie?

Wat is de reden voor het niet beschikbaar houden van begrote middelen voor art. 24.11 «Versterking, beheer en behoud landschapskwaliteiten», en wat is de reden voor de overboeking naar artikel 23 voor het project Mainport Rotterdam?

In de begroting 2008 zijn meer middelen begroot dan in voorgaande jaren voor dit onderdeel van artikel 24.11 (€ 4.1 mln).

Voor het project Mainport Rotterdam (PMR) heeft LNV geld beschikbaar gesteld om landschaps- en recreatiedoelen te realiseren. Om de LNV-bijdrage aan PMR meer transparant te maken, zijn alle uitgaven in één begrotingsartikel (artikel 23) gebundeld.

73

Ten aanzien van de post «Cultuurhistorie/Belvedere»: wat is de reden voor de lagere uitgaven voor projecten tot behoud van cultuurhistorische waarden in het landelijk gebied? Blijven de niet-bestede middelen beschikbaar voor deze post?

Deze post heeft betrekking op apparaatskosten voor het projectbureau Nieuwe Hollandse Waterlinie (NHW) bij DLG. De Nieuwe Hollandse Waterlinie is een Rijks Belvedere project. Omdat de begroting van de baten-lastendienst DLG inmiddels sluitend was, was dit budget niet nodig. Het totale apparaatbudget van het projectbureau NHW bedraagt € 1 320 000, waarvan LNV, VROM en OCW ieder € 440 000 bijdragen. Naast deze bijdrage aan apparaatskosten wordt via het ILG jaarlijks € 2,25 mln. (tot en met 2009) besteed aan projecten tot behoud en/of herstel van cultuurhistorische waarden in de Nationale Landschappen.

74

Kunt u aangeven waarom in de DLO onderzoeksprogramma’s en de DLO wettelijke onderzoekstaken geen post is opgenomen die ingaat op de hoge prioriteit die dit kabinet geeft aan de verbetering van het welzijn van dieren?

Er zijn geen wettelijke onderzoekstaken (in de zin van verplicht onderzoek) opgenomen in de wet of regelgeving. Dit impliceert dat binnen het onderdeel Wettelijke onderzoekstaken van DLO geen aandacht wordt besteed aan dierenwelzijn. Binnen de DLO-programma’s beleidsondersteunend onderzoek is in 2007 € 5,16 mln. besteed aan dierenwelzijn. In het kader van kennisbasisonderzoek is € 0,25 mln. hieraan besteed.

75

Kunt u uitleggen waarom de hogere uitgaven voor het ondersteunen van LNV beleid met kennis betrekking hebben op met name de uitvoering van diverse projecten van DLO op het gebied van dierenwelzijn? Kunt u aangeven waarom deze uitgaven niet uit de reguliere voorzieningen kunnen worden gedaan? Kunt u aangeven of u verwacht dat deze post in de toekomst ook zal leiden tot onvoorziene hogere uitgaven?

Een deel van DLO onderzoek heeft het karakter van ondersteuning van het LNV-beleid met kennis. Met betrekking tot het dierenwelzijnsonderzoek is in 2007 uitvoering gegeven aan moties (o.a. in het kader van de nota Dierenwelzijn) van uw kamer in 2007 en op het amendement van Gent (begrotingsbehandeling november 2006). Dit heeft geleid tot de inzet van extra middelen (€ 0,62 mln. moties en € 0,43 mln., amendement) bovenop de reeds geplande inzet.

76

Hoe komt het dat de apparaatsuitgaven 42 miljoen hoger zijn dan geraamd (een kwart)?

De hogere apparaatsuitgaven hebben betrekking op een groot aantal posten, waarmee in de oorspronkelijke begroting nog geen rekening mee werd gehouden.

Dit betreft onder andere:

• fiscale naheffing buitenlandvergoeding (€ 3,8 mln.)

• tijdelijke uitgaven projectdirectie IPS/P-direkt (€ 3,0 mln.)

• renovatie hoofdgebouw (€ 6,3 mln.)

• uitgaven voor organisatie en bemiddeling herplaatsingskandidaten (€ 2,7 mln.)

• loonbijstelling 2007 (€ 4,5 mln.)

• ICT – digitalisering (€ 2,0 mln.)

• ICT – nieuw financieel/inkoop pakket (€ 2,5 mln.)

• ICT – centralisatie budget werkplekondersteuning (€ 1,6 mln)

• normeren apparaatsbudgetten (doorwerking evaluatie 2006) (€ 4,0 mln.)

• kwaliteitsverbetering processen (€ 2,4 mln.)

77

Wat zijn de totale uitgaven van de externe inhuur voor 2007 voor het Ministerie van LNV? En hoe is externe inhuur dan gedefinieerd?

De totale uitgaven aan externe inhuur 2007 voor LNV bedroeg, conform de definitie van het informatiestatuut 2007, € 39,8 mln.

Deze definitie wordt in de zgn. Rijksbegrotingsvoorschriften voorgeschreven voor de opgave externe inhuur in de jaarverslagen. De externe inhuur is conform dit informatiestatuut 2007 als volgt gedefinieerd: externe inhuur van interim-management, organisatie en formatieadvies, beleidsadvies, communicatieadvisering, juridisch advies, advisering van opdrachtgevers over automatiseringsvraagstukken, accountancy, financiën en administratieve organisatie en uitzendkrachten ter ondersteuning van de bedrijfsvoering.

Uitgezonderd van deze definitie is de inhuur van uitzendkrachten gefinancierd door externe opdrachtgevers, uitbesteding facilitair en ICT, infrastructurele werken en beleidsonderzoek.

Mijn collega, de Minister van Binnenlandse Zaken, informeert u één dezer dagen separaat over de uitgevoerde nulmeting externe inhuur gerelateerd aan de krimptaakstelling Coalitieakkoord (motie Pechtold) en de voorgestane maatregelen op het terrein van externe inhuur voor de komende jaren.

78

Lopen de ontwikkelingen van het personeelsbestand van het Ministerie van LNV, ZBO’s en baten- en lastendiensten op schema?

In 2007 is de bezetting van LNV gedaald van 7051 FTE (december 2006) naar 6923 FTE (december 2007). Dit aantal is exclusief de omvang van de ZBO’s.

In de eerste maanden van 2008 daalt de bezetting van LNV van 6923 (december 2007) tot 6870 FTE (april 2008). De toegestane sterkte voor 2008 ligt op 6915 FTE waardoor LNV op de goede weg is.

Ook het aantal FTE van de baten-lastendiensten daalt in 2007 van 4974 naar 4867 FTE. Deze daling is conform de verwachting.

De bezetting van de ZBO’s is in 2007 gedaald van 1602 FTE (december 2006) naar 1571 FTE (december 2007). Hierover is reeds een rapportage aan de Kamer gestuurd.

79

Vanuit verschillende provincies komen geluiden dat er te weinig geld zou zijn voor verwerving en inrichting EHS. Kunt u inzicht geven in de uitgaven per provincie aan EHS -hectares?

Over de voortgang van de realisatie van de EHS, inclusief de uitgaven per provincie, wordt de Tweede Kamer in september van dit jaar geïnformeerd naar aanleiding van de provinciale voortgangsrapportages over het jaar 2007, gelijktijdig met de eerste rapportage in het kader van het groot project EHS.

80

De verwerving EHS lijkt op schema te liggen, het aantal ha in de planvorming loopt echter sterk achter bij de begroting. Wat is hiervan de oorzaak?

De prestaties planvorming in het jaarverslag hebben met name betrekking op integrale landinrichtingsprojecten die door DLG worden uitgevoerd. Deze planvorming is niet alleen ter realisatie van EHS, maar ook gericht op andere beleidsdoelen zoals landbouw, landschap, water en recreatie. Sinds de invoering van ILG vindt planvorming in de gebieden veelal op een andere wijze plaats. De aannames die destijds gehanteerd zijn bij het opstellen van de begroting van 2007 liepen vooruit op de later afgesloten ILG-bestuursovereenkomsten, waardoor de DLG prestaties op dit onderdeel te hoog zijn ingeschat.

Verder kan de lagere realisatie verklaard worden door het feit dat veel van de voorbereidende inspanningen door DLG (nog) niet direct geleid hebben tot prestaties in de vorm van gerealiseerde hectares planvorming.

81

De geldstromen op het landbouwterrein gaan voor een belangrijk deel buiten de begroting van LNV om, maar lopen over «Brussel». De tabel 1 op blz. 140 heeft veel pm posten. Bovendien zijn er technische onvolkomenheden geconstateerd bij de uitvoering van de Bedrijfstoeslagenregeling (BTR). Het inzicht van en naar Europa is daardoor niet goed in beeld. Kan er een helder overzicht komen waaruit af te leiden is wat de Nederlandse belastingbetaler kwijt is aan landbouw ondersteuning via Europa en wat er voor terug komt bij landbouw en aan landbouwgerelateerde steun, en bij wie dat terecht komt?

De Nederlandse afdracht aan de Europese Unie bedraagt jaarlijks circa 6 miljard euro. In 2007 werd voor de gehele EU ongeveer 36 miljard besteed aan landbouwondersteuning. Nederland ontving daarvan gedurende het boekjaar 2007 1,052 miljard euro uit het Europese landbouwfonds en circa 18,1 miljoen euro uit het plattelandsfonds. De lijst met begunstigden wordt jaarlijkse bekend gemaakt via de website van het ministerie van LNV. De precieze cijfers aan ontvangsten en uitgaven per lidstaat publiceert de Commissie ook op de volgende website in de zogenaaamde Financial Reports (http://ec.europa.eu/budget/library/publications/fin-reports/fin-report-06-en.pdf).

82

Hoe is het te verklaren dat de inkomsten vanuit de EU voor inkomenssteun 50 miljoen te laag zijn geraamd?

Volgens tabel 1 op pagina 144 van het LNV-jaarverslag bestaat er inderdaad een verschil van € 50 mln. tussen de begroting en de realisatie van de GLB-steun in 2007. Dit verschil kan worden verklaard uit het feit dat de in de kolom «begroting 2007» genoemde cijfers betrekking hebben op het kalenderjaar 2007 en de in de kolom «realisatie 2007» genoemde cijfers op het boekjaar 2007 (16 oktober 2006–15 oktober 2007). Ook moet hierbij worden opgemerkt dat de in de begroting genoemde cijfer van 1,1 miljard euro slechts een indicatief karakter heeft, gebaseerd op ervaringen uit het verleden. Aan dit cijfer ligt geen grondige analyse van de te verwachten marktomstandigheden en de ontwikkelingen in de diverse steunregelingen ten grondslag.

83

In de afgelopen twee jaar zijn de subsidieontvangsten van landbouwsubsidies rond 1 mei op het internet verschenen. Kunt u deze voor 2007 op het internet plaatsen vóórdat het debat over het jaarverslag 2007 in de Kamer wordt gehouden?

Zoals voorzien in het Besluit openbaarmaking subsidiegegevens gemeenschappelijk landbouw- en visserijbeleid 2007 zullen genoemde subsidies openbaar worden gemaakt op 1 juli 2008.

84

Vorige jaren heeft Nederland te maken gehad met boetes en terugvorderingen van inkomenssteun uit het GLB. Wat zijn de uitkomsten voor 2007?

Gedurende het boekjaar 2007 heeft de Europese Commissie de volgende verrekeningen en boetes opgelegd. Het gaat daarbij om een totaalbedrag van € 37 405 012,78. De samenstelling wordt hieronder toegelicht.

Besluit EG

2007/327 ELGF46 993,52
2007/327 ELGF2 374 124,47
2007/327 ELGF – 6 314 761,59
2006/932 ELGF – 6 687 550,00
2006/243 ELGF– 26 823 819,18
Totaal  – 37 405 012,78

Besluit (EG) 2007/327

De verrekening van € 6 314,761,59 betreft een afdracht aan de Commissie in verband met nog openstaande terugvorderingen bij begunstigden uit het verleden. Het betreft terugvorderingen van respectievelijk minimaal 4 jaar en minimaal 8 jaar oud. Volgens artikel 32 van Verordening (EG) nr. 1290/2005 komen terugvorderingen die niet binnen 4 jaar zijn geïnd namelijk voor 50% voor rekening van de lidstaten. Indien over een terugvordering een zaak is aangespannen bij de nationale rechtbank bedraagt deze termijn 8 jaar. De overige onder dit besluit genoemde bedragen betreffen verrekeningen in het geldverkeer met de Europese Commissie over 2006.

Besluit (EG) 2006/932

De korting van € 6 687 550 heeft betrekking op het Plattelandsontwikkelingsprogramma. Het belangrijkste deel daarvan betreft een correctie van € 5,7 mln. op betalingen die voortvloeien uit verbintenissen op het gebied van plattelandsontwikkeling aangegaan voor 1 januari 2000 die volgens de Commissie te laat, te weten na 31 december 2001, in rekening zijn gebracht ten laste van de afdeling Garantie van het EOGFL. Nederland heeft over deze korting een zaak aangespannen bij het Europese Hof. Het andere deel (€ 1,1 mln.) heeft betrekking op projecten onder de moderniseringsrichtlijn uit de vorige programmeerperiode. Dit was een regeling die uiteindelijk niet in het plattelandsontwikkelingsprogramma 2000–2006 was opgenomen, maar waarvan wel uitgaven in de begrotingsjaren 2003 en 2004 waren gedeclareerd.

Besluit (EG) 2006/243

De korting van € 26 823 819,18 betreft een financiële claim als gevolg van gebreken in EU-conformiteit van uitvoering van de Douanecontroles op door begunstigen ingediende aanvragen voor exportrestitutie in de periode van 1999 tot en met 2001. Deze boete is betaald door het voor de douane verantwoordelijke ministerie, het ministerie van Financiën.

85

Zijn de door de EU van het Rijk teruggevorderde bedragen ook teruggevorderd van de ontvangers?

Bedragen worden teruggevorderd wanneer er sprake is van door de ontvangers begane onregelmatigheden.

86

In voorgaande jaren was er kritiek op de controle op het voldoen aan de eisen van cross-compliance. Is dit opgelost? Zo ja hoe?

Zoals ik in de deelverklaring over 2007 heb aangegeven hadden de voorlopige bevindingen van de Commissie betrekking op de inzet van medehandhavers bij de controles op randvoorwaarden (cross compliance) en het rekenmodel voor de berekening van de korting bij niet-naleving. Deze bevindingen maakten aanpassing van het Nederlands controlesysteem noodzakelijk.

In 2007 is een aanpassing van het rekenmodel voorbereid, welke per 1 januari 2008 in werking is getreden. De kortingberekening voldoet hiermee aan de Europese eisen. Daarnaast laat de inzet van medehandhavers in 2007 al een duidelijk stijgende lijn zien ten opzichte van 2006. Verdere concrete afspraken met medehandhavers over hun inzet bij de uitvoering van cross compliance wil ik in 2008 bekrachtigen in een samenwerkingsconvenant.

Ik ga er daarom van uit dat, op grond van deze aangebrachte verbeteringen, het voorbehoud in de deelverklaring over 2008 niet meer noodzakelijk zal zijn.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), ondervoorzitter, Schreijer-Pierik (CDA), Voorzitter, Atsma (CDA), Van Gent (GL), Poppe (SP), Waalkens (PvdA), Snijder-Hazelhoff (VVD), Jager (CDA), Ormel (CDA), Koopmans (CDA), Van der Ham (D66), Van Velzen (SP), De Krom (VVD), Samsom (PvdA), Van Dijken (PvdA), Neppérus (VVD), Jansen (SP), Jacobi (PvdA), Cramer (CU), Koppejan (CDA), Graus (PVV), Vermeij (PvdA), Zijlstra (VVD), Thieme (PvdD) en Polderman (SP).

Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Mastwijk (CDA), Ten Hoopen (CDA), Duyvendak (GL), Luijben (SP), Tang (PvdA), Boekestijn (VVD), Bilder (CDA), Biskop (CDA), Vacature (CDA), Koşer Kaya (D66), Van Leeuwen (SP), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Eijsink (PvdA), Depla (PvdA), Van Baalen (VVD), Kant (SP), Blom (PvdA), Ortega-Martijn (CU), Van Heugten (CDA), Brinkman (PVV), Kuiken (PvdA), Ten Broeke (VVD), Ouwehand (PvdD) en Lempens (SP).

XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
1

Project, waarin vissers en biologen samenwerken om de onderlinge communicatie te verbeteren.

Naar boven