31 444 XIII
Jaarverslag en slotwet ministerie van Economische Zaken 2007

nr. 9
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 17 juni 2008

De vaste commissie voor Economische Zaken1 heeft over het jaarverslag 2007 van het ministerie van Economische Zaken (Kamerstuk 31 444 XIII, nr. 1) de navolgende vragen ter beantwoording aan de regering voorgelegd.

Deze vragen, alsmede de daarop op 17 juni 2008 gegeven antwoorden, zijn hieronder afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Kraneveldt-van der Veen

De griffier van de commissie,

Franke

1

Kan worden aangegeven waarom nog steeds wordt afgeweken van de Rijksbegrotingvoorschriften? Wat wordt verstaan onder het beleidsprioriteitendeel van het jaarverslag?

Na instemming van het Ministerie van Financiën kan worden afgeweken van de Rijksbegrotingsvoorschriften. Deze afwijkingen dienen in de leeswijzer te worden toegelicht. Omdat het jaarverslag een «spiegel» van de begroting is, moeten afwijkingen van de voorschriften in de vastgestelde begroting consistent worden doorgetrokken in het jaarverslag. EZ wijkt, met instemming van het Ministerie van Financiën, op de volgende punten af van de Rijksbegrotingsvoorschriften:

– de beleidsartikelen worden in verplichtingen in plaats van uitgaven gespecificeerd. Reden: de verplichtingen geven het meeste inzicht in het actuele beleid. Beleidsbeslissingen, zoals het introduceren of beëindigen van subsidieregelingen, zijn in de verplichtingenramingen immers direct traceerbaar. Vanwege de doorlooptijden en betalingsschema’s van subsidies bieden de uitgavenramingen in dat opzicht minder informatie.

– de budgettaire gevolgen van beleid worden in de beleidsartikelen verantwoord en niet in het beleidsprioriteitendeel (zie hieronder). Reden: in de beleidsartikelen kan meer in detail worden in gegaan op de budgettaire gevolgen van beleid. Het beleidsprioriteitendeel bevat immers alleen een omschrijving van de bereikte resultaten op hoofdlijnen. Om onnodige dubbelingen te voorkomen is er voor gekozen om de budgettaire gevolgen niet nog eens in verkorte vorm in het beleidsprioriteitendeel op te nemen.

– een aantal beleidsartikelen overschrijdt het voorgeschreven maximum van 10 pagina’s. Reden: het strikt hanteren van het maximum aantal pagina’s vermindert in een aantal gevallen de informatiewaarde van de artikelen dusdanig dat het afleggen van een goede verantwoording in het gedrang komt.

– de bedragen in de budgettaire tabellen zijn uitgedrukt in miljoenen in plaats van in duizenden. Reden: gelet op de omvang van de budgettaire tabellen komt de presentatie in miljoenen de overzichtelijkheid en de leesbaarheid ten goede.

Met het beleidsprioriteitendeel wordt de spiegel van de beleidsagenda bedoeld. Het is de eerste paragraaf na de leeswijzer waarin op hoofdlijnen een uiteenzetting wordt gegeven van de in 2007 bereikte beleidsresultaten. Het beleidsprioriteitendeel wordt ook wel het beleidsverslag genoemd.

2

Kan de regering ingaan op de vraag waarom het ministerie van Economische Zaken geen brede economische analyse geeft van de economische situatie in Nederland en in de wereld, waaronder de impact van de kredietcrisis en de voedselcrisis? Kan de regering een analyse gegeven van de woningmarkt en de arbeidsmarkt?

Omdat het geven van een uitgebreide analyse van de economische situatie in Nederland en in de wereld behoort tot de taken van het Centraal Planbureau, is deze analyse niet in het Jaarverslag 2007 van EZ opgenomen. Hieronder wordt de gevraagde brede economische analyse alsnog gegeven. De analyse gaat in op de impact van de krediet- en voedselcrisis en aandacht schenkt aan de woning- arbeidsmarkt.

Economische situatie in Nederland en arbeidsmarktontwikkelingen

Sinds eind juli 2007 zijn de mondiale financiële markten in de greep van stevige turbulentie op de kredietmarkten. De onrust vindt haar oorsprong in de crisis op de Amerikaanse hypotheekmarkt, die voortkomt uit de uitbundige hypotheekverstrekking aan minder kredietwaardige (of subprime) huishoudens. De afgelopen jaren was er sprake van een forse groei in de kredietverstrekking aan deze huishoudens, hetgeen werd ondersteund door stijgende huizenprijzen en een lage rente. De groei van de kredietverstrekking ging gepaard met een versoepeling in de kredietverstrekking, omdat financiële marktpartijen het kredietrisico op risicovolle hypotheken op de secundaire hypotheekmarkt gemakkelijk konden doorverkopen (securitisatie). De secundaire markt voor deze risicovolle hypotheken werd op zijn beurt gestuwd door de sterke vraag naar hoger renderende beleggingsvormen. Als gevolg van de gestegen rente en daarmee ook dalende huizenprijzen nam het aantal wanbetalingen bij met name subprime huishoudens sterk toe. De gevolgen hiervan voor het financiële stelsel met name in de westerse wereld zijn reeds bekend; het «opdrogen» van delen van de geldmarkt. Forse afwaarderingen bij financiële instellingen en aanzienlijke volatiliteit en koersdalingen van met name financials op de aandelenmarkten.

Ondanks de internationale kredietcrisis en de Amerikaanse groeivertraging heeft de Nederlandse economie een sterk jaar achter de rug, met een groei van 3,5% in 2007. Nederland staat er structureel goed voor. De overheidsfinanciën zijn redelijk op orde, werkloosheid is laag en de contractlonen hebben zich vooralsnog vrij gematigd ontwikkeld. Met name door de forse groeiversnelling in de tweede helft van vorig jaar, komt het geraamde groeicijfer voor héél 2008 uit op 2¼%. Voor 2009 wordt een groei verwacht van 1¾%. Hiermee doet ons land het beter dan de eurozone en de Verenigde Staten.

Dit betekent echter niet dat de negatieve effecten van de internationale kredietcrisis en de vertraging van de wereldhandel onopgemerkt voorbij zullen gaan aan de Nederlandse economie. De Amerikaanse groeivertraging en de duurdere euro hebben nadelige gevolgen voor de Nederlandse export naar Amerika. De Nederlandse uitvoer naar de Verenigde Staten nam in 2007 met 8% toe. Dit is een ruime halvering van het groeitempo van 2006. Ook de financiële markten van Nederland zijn nauw verbonden met die van Amerika. Nederlandse institutionele beleggers zijn zeer actief op Wall Street en Nederlandse multinationals bezitten forse belangen in het Amerikaanse bedrijfsleven.1 Bovendien kunnen de winsten van banken verder onder druk komen te staan, waardoor kredietverlening aan de particuliere sector belemmerd wordt.2 Ook het negatieve sentiment onder de Nederlandse consumenten kan mogelijk leiden tot een verder uitstel van de bestedingen.

Hoewel de gevolgen van de internationale kredietcrisis niet gebagatelliseerd mogen worden, worden de vooruitzichten voor de Nederlandse economie in sterke mate bepaald door de ontwikkelingen op de Nederlandse arbeidsmarkt. De huidige arbeidsmarktkrapte zet een rem op de groeipotentie van onze economie in de komende jaren. Wil Nederland ook op langere termijn blijven concurreren dan zal er iets gedaan moeten worden aan de krapte op de arbeidsmarkt. Door de lage werkloosheid en de oplopende inflatie zouden de lonen sneller kunnen stijgen dan nu wordt geraamd. Ook in de vorige conjunctuurcyclus leidde krapte op de arbeidsmarkt tot forse contractloonstijgingen in een periode dat de economie alweer over de hoogtepunt heen was.

Er is niet alleen op dit moment sprake van een hoog aantal openstaande vacatures, maar we hebben ook te maken met de structurele uitdaging door vergrijzing. Bovendien doet de huidige arbeidsmarktkrapte zich eerder voor dan tijdens de vorige conjunctuurcyclus. Het aantal openstaande vacatures met 242 000 is hoger dan na de eeuwwisseling, terwijl de werkloosheid nog niet het laagste punt van 3,5% uit 2001 heeft bereikt. Derhalve lag een lagere economische groei dit en volgend jaar, ook als er geen kredietcrisis was geweest, in lijn der verwachtingen.

Voor meer gedetailleerde informatie over de Nederlandse economie wordt u verwezen naar het Centraal Economisch Plan 2008

Woningmarkt

Naar aanleiding van de ontwikkelingen op de Amerikaanse huizenmarkt, heeft het IMF in zijn onlangs verschenen rapport ook de huizenmarkten in Europese landen onder de loep genomen. De instelling concludeerde in eerste instantie1 dat de Nederlandse huizenprijzen met circa 30% zijn overgewaardeerd, waardoor een forse prijsdaling te verwachten is. Deze onderzoekresultaten worden echter niet bevestigd door de recente CPB analyse «Huizenprijs in Nederland niet overgewaardeerd». De overwaardering van Nederlandse huizenprijzen met circa 10% in 2003 is inmiddels gezakt tot 0% vorig jaar. De feitelijke huizenprijs komt daarmee vrijwel overeen met de lange-termijnwaarde. Hoewel een neerwaartse prijscorrectie niet uitgesloten kan worden, wijzen de op dit moment beschikbare onderzoeksresultaten niet in die richting, aldus het CPB. De belangrijkste reden voor de afwijkende onderzoeksresultaten is dat de IMF analyse geen rekening houdt met het gegeven dat het aanbod van nieuwe huizen in Nederland sterk is gereguleerd met als gevolg dat huizenvoorraad minder hard stijgt, hetgeen een opwaartse druk op de huizenprijzen genereert. Voor meer informatie wordt u verwezen naar de hierboven genoemde CPB analyse.

Op de vraag of Amerikaanse problemen zich ook op de Nederlandse huizenmarkt kunnen voordoen, kan om een aantal redenen ontkennend worden geantwoord. In de eerste plaats zijn de criteria voor het verkrijgen van een hypotheek in Nederland strenger, waardoor de markt veel stabieler is dan in de Verenigde Staten. Het marktaandeel van kwetsbare huishoudens (subprime) in de Amerikaanse hypotheekmarkt bedraagt dan ook 12%. Dit is bijna zes maal groter dan dat in de Nederlandse hypotheekmarkt. Bovendien behoren de aanbieders van de subprime hypotheken in de Verenigde Staten in tegenstelling tot Nederland tot niet-bancaire instellingen die niet onder het toezicht staan. De huidige kredietcrisis heeft aangetoond dat deze instellingen onvoldoende buffers hebben aangehouden2 (bron: DNB, maart 2008). Tot slot, Amerikanen hebben, door de explosieve prijsstijgingen in de afgelopen jaren, massaal speculatief huizen gekocht. Anders dan in Nederland wordt speculatie in Amerika fiscaal gestimuleerd, aangezien de hypotheekrente van een tweede huis ook aftrekbaar is.

Voedselcrisis

De internationale voedselprijzen zijn sinds een dieptepunt in 2001 gemiddeld met ongeveer 190% gestegen3. Van deze prijsstijging vond een belangrijk deel in het afgelopen half jaar plaats. Stijgende voedselprijzen treffen de allerarmsten het hardst. Volgens schattingen van het IMF hebben de gestegen voedsel- en olieprijzen een cumulatief negatief effect op de betalingsbalans van bepaalde West Afrikaanse landen met 1,5%-3%.

Volgens de CBS cijfers zijn de voedingsmiddelen in mei in Nederland 6,3% duurder dan een jaar eerder. In de EU zijn de voedselprijzen met iets meer dan 7% toegenomen ten opzichte van een jaar geleden.

De belangrijkste oorzaak achter hogere voedselprijzen is de sterke welvaartsstijging in opkomende landen in combinatie met een groeiende wereldbevolking. Meer welvaart gaat gepaard met een structurele verschuiving van voedselconsumptiepatroon. Bovendien beïnvloeden de biobrandstoffen de ontwikkeling van de voedselprijzen. De bestaande biobrandstoffen, zoals bio-ethanol en biodiesel, maken gebruik van gewassen die voor voedselproductie kunnen worden ingezet (suikerbiet, riet, granen) en hebben daardoor een direct effect op landbouwmarkten.

Extreme weersomstandigheden spelen eveneens een rol in de huidige ontwikkeling van de voedselprijzen. Als gevolg van o.a. droogte in Australië en misoogsten in Europa daalde de wereldgraanproductie in 2005 en 2006 met respectievelijk – 3,6% en – 6,9%. Daarnaast spelen ook de nadelige effecten van de handelsbelemmeringen en de eventuele impact van de speculatie op termijnmarkten op voedselprijzen, die overigens moeilijk te kwantificeren valt.

In internationaal verband wordt momenteel gezocht naar een oplossing. Het is van belang dat de noodzakelijke maatregelen op de korte termijn specifiek worden gericht op het verzachten van de impact van gestegen voedselprijzen op de allerarmsten, de overheidsfinanciën niet te sterk onder druk zetten en een structurele oplossing van het probleem op de langere termijn niet ondermijnen.

Zo moeten de bestaande barrières voor landbouwproducenten om hun productie aan te passen aan de nieuwe marktsituatie worden weggenomen. Ook het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid van de EU zal aangepast moeten worden.

Als gevolg van de vraag naar biobrandstoffen lijkt met name op de markten voor maïs en suiker de komende jaren een tekort te ontstaan. Een versterkte inzet op tweede generatie biobrandstoffen is hier wenselijk.

Duurzame investeringen in landbouwtechnologie (bijvoorbeeld het verhogen van de resistentie van gewassen of genetisch gemodificeerd voedsel) zal op de lange termijn een belangrijke bijdrage moeten blijven leveren aan het verder verhogen van de productiviteit per hectare.

3

Betekent de grote nadruk die de regering legt op verhoging van de arbeidsparticipatie dat er sprake is van een zekere herwaardering van het concept extensieve economische groei, met andere woorden, groei door middel van een steeds grotere inzet van de productiefactoren arbeid en kapitaal? Past in de herwaardering van de extensieve economische groei ook het streven naar een langere werkweek en naar langer doorwerken? Hoe is te verklaren dat na een jarenlange focus op intensieve groei, groei door productiviteitsstijging dus, er nu weer veel aandacht is voor extensieve groei?

Een verhoging van zowel de arbeidsproductiviteit als de arbeidsparticipatie is van groot belang. Arbeidsproductiviteitsgroei vormt het fundament onder het economisch groeivermogen op lange termijn, aangezien de arbeidsinzet per definitie niet oneindig kan groeien. Niettemin dient een verhoging van de arbeidsparticipatie van ouderen, deeltijdwerkers en groepen met een grote achterstand tot de arbeidsmarkt meerdere doelen. Het verlicht de krapte op de arbeidsmarkt en verhoogt zo de economische groei op middellange termijn, het draagt bij aan een betere houdbaarheid van de overheidsfinanciën tegen het licht van de vergrijzing; en draagt bij aan de sociale samenhang.

4

Waarom wordt gesproken over resultaten in het kader van pijler II en III van het Beleidsprogramma, terwijl het hier vooral gaat om (voorbereidingen op) plannen? Waarom worden plannen als resultaten gepresenteerd en wanneer komen de echte resultaten?

Pijler II, Innovatie

Bij Pijler II, Innovatie, gaat het om de volgende beleidsresultaten: de start van vijf nieuwe innovatieprogramma’s, van 3 nieuwe Innovatieprestatiecontracten (IPC’s) en de voorbereiding van 40 nieuwe IPC’s. Het betreft hier investeringen in innovatie bij bedrijven en kennisinstellingen en maatschappelijke innovatie. Het gaat hier dus niet om plannen maar om de voorbereiding en de start van concrete samenwerkings- en investeringsprogramma’s en -projecten. Deze zullen uiteraard pas op termijn rendement en dus concrete resultaten opleveren.

Voor het project Nederland Ondernemend Innovatieland (NOI) is voor 2007 Flood Control en Building with Nature genoemd. Deze programma’s zijn inmiddels gestart. Daarnaast zijn te verwachten resultaten genoemd voor 2008. Dit zijn «throughputresultaten»: de start van de taskforce Technologie, Onderwijs en Arbeidsmarkt, de uitrol en verankering van SBIR en Launching Customer en het maken van prestatieafspraken op gebied van valorisatie. Dit zijn belangrijke stappen op weg naar de benoemde einddoelen die zijn geformuleerd voor het eind van deze kabinetsperiode.

Pijler II, Ondernemerschap

Wat betreft de resultaten op het gebied van ondernemerschap kan worden opgemerkt dat in 2007 het plafond in de BBMKB voor de komende jaren structureel verhoogd is. Bovendien is er bij de BBMKB sinds januari 2008 extra aandacht voor internationaal ondernemerschap. Ook zijn in januari de ondernemerschapsprojecten in het onderwijs, van basisschool tot universiteit, opgestart, evenals de samenwerkingsprojecten in het kader van de Regeling Beroepsonderwijs in Bedrijf.

De projectdirectie microfinanciering is eveneens in januari 2008 van gestart. De projectdirectie werkt het advies van de Raad voor Microfinanciering uit en zal deze uitwerking implementeren. In de eerste plaats zal op de gebieden distributie, coaching en financiering nog dit jaar een aantal quick wins worden opgeleverd, zoals een coachingsdatabase en aanpassingen in de borgstellingregeling voor het MKB, zodat het ook mogelijk is microkredieten onder de regeling te brengen.

Ook heeft het kabinet in 2007 haar visie gegeven op het zelfstandig ondernemerschap en het maatschappelijk verantwoord ondernemen. De implementatie van die acties zullen vanaf 2008 worden gerealiseerd, waaronder de introductie van een publieke zwangerschapsregeling voor vrouwelijke zelfstandigen.

Op het vlak van de aanpak van de regeldruk voor bedrijven is inmiddels in mei 2008 de (eerste) integrale Voortgangsrapportage Regeldruk Bedrijven aan de Kamer aangeboden. Naast de stand van zaken met betrekking tot een aantal in gang gezette deelprojecten, is daarin onder andere aangegeven dat sinds het aantreden van dit kabinet de administratieve lasten met 4% zijn gereduceerd in 2007.

Pijler III, Energiebeleid

Het besluit tot het in werking laten treden van het groepsverbod uit de wet onafhankelijk netbeheer, de gemaakte afspraken over het afsluitbeleid van de consumenten en de goedkeuring door EZ voor Britned zijn noodzakelijke mijlpalen voor de daar achterliggende te bereiken doelen. EZ heeft zich ingezet om die mijlpalen te realiseren. Zonder die inspanningen zouden deze mijlpalen niet bereikt zijn. Derhalve beschouw ik de realisatie daarvan in 2007 als beleidsresultaten. Hetzelfde geldt voor de aanpassing van het tweede structuurschema elektriciteitsvoorziening die in 2007 is gerealiseerd. Dit is een belangrijk stap om de nieuwe Randstad 380 kV hoogspanningsverbinding mogelijk te maken. Ook is in 2007 een ontheffing gegeven voor de GATE-LNG terminal wat leidde tot een definitef investeringsbesluit, was er een ontheffing voor de Liongas-LNG terminal, leidde de brief over het reguleringskader gastransport tot een investeringsbeslissing van GTS en kwam de deelname van Gasunie aan het Nordstream-project tot stand. Al deze resultaten dragen bij aan het tot stand brengen van Nederland als gasrotonde van Noord-West Europa. Ook het openstellen van de Subsidieregeling Duurzame Energie beschouw ik niet als het presenteren van een plan maar als een uitwerking van beleid waarmee concrete resultaten worden bereikt.

5

Kan de regering uitleggen hoe de optie tot deelneming van het Russisch staatsfonds Gazprom in de BBL pijpleiding tot stand is gekomen? Is de optie inmiddels omgezet in deelname? Zo ja, op basis van welke criteria is deze deelname tot stand gekomen? Wat is de maximale procentuele deelname die Gazprom als niet-westers staatsfonds kan nemen in de BBL pijpleiding?

Ten tijde van het bezoek van minister-president Balkenende op 7 november 2007 is door Gasunie en Gazprom een overeenkomst ondertekend over de deelname van Gasunie aan de Nordstream-pijpleiding. In de overeenkomst is afgesproken dat Gasunie een belang van 9% krijgt in Nordstream en dat Gazprom in ruil daarvoor een belang van 9% verwerft in de BBL pijpleiding. De aansluiting van Nederland op de Nordstream pijpleiding is om een aantal redenen belangrijk: Nederland heeft de ambitie de gasrotonde van Europa te worden, daarvoor wil het aangesloten zijn op de belangrijkste transportroutes voor gas naar Europa. De Nordstream pijpleiding zorgt voor een grotere en betrouwbaardere vervoerscapaciteit van Russisch gas aan Europa en draagt daarom bij aan de Europese en Nederlandse voorzieningszekerheid.

De optie is nog niet omgezet in een deelname. Een grotere deelname dan de 9% kan alleen gerealiseerd worden als de huidige aandeelhouders daarmee akkoord gaan. De huidige aandeelhouders van de BBL pijpleiding zijn Gazprom (60%), Fluxys (20%) en E.ON (20%).

6

Wat zijn de ervaringen tot nu toe na twee winters met het afsluitverbod in de wintermaanden? Wordt het afsluitverbod nageleefd door de energiebedrijven? Is het waar dat deze maatregel niet heeft geleid tot massale wanbetaling, zoals eerder gevreesd werd?

De ervaringen met het afsluitverbod in de wintermaanden zijn positief. De Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet (NVVK) heeft op basis van de winterperiode 2006–2007 de effectiviteit van de Ministeriële Regeling geëvalueerd. Een van de bevindingen was dat er minder crisissituaties (afsluitingen) zijn ontstaan. Een andere bevinding van de evaluatie was dat het afsluitverbod van 1 oktober tot 1 april niet geleid heeft tot een hausse aan afsluitingen na 1 april.

Uit onderzoek van de DTe uit 2007 blijkt dat de energiebedrijven zich houden aan het afsluitbeleid. DTe zal dit onderzoek de komende maanden herhalen bij een nieuwe groep leveranciers en netbeheerders. Er zijn geen signalen dat voor de winterperiode 2007–2008 bovenstaande bevindingen anders zouden zijn. De energiebedrijven lijken zich aan de regeling te houden, er zijn minder afsluitingen en de gevreesde toename van wanbetaling is uitgebleven.

7

Wat is de oorzaak ervan dat, zoals wel in het jaarverslag staat, het Energierapport niet eind april maar eind mei 2008 verschijnt? Heeft dit te maken met een mogelijk meningsverschil met het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer over kernenergie?

Het energierapport zal medio juni worden aangeboden aan de Tweede Kamer. De vertraging is niet veroorzaakt door een meningsverschil over kernenergie met het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. De vertraging is het gevolg van extra werkzaamheden die nodig waren om ook de bevindingen uit onderzoeken zoals het IEA In-Depth Review op te nemen en om diverse verzoeken van de Kamer te verwerken. Dit heeft er toe bijgedragen dat er een completer energierapport gepresenteerd zal worden.

8

Zijn de 110 en 150-KV hoogspanningsnetten daadwerkelijk reeds aan TenneT overgedragen?

Recent (13 mei jl.) heb ik in mijn beantwoording van Kamervragen van het lid Samsom over de voortgang van de creatie van de vette netbeheerder onder meer het volgende aangegeven. Door een wijziging van artikel 10 lid 1 Elektriciteitswet 1998 als gevolg van de Wet Onafhankelijk Netbeheer (Won) zijn vanaf 1 januari 2008 de hoogspanningsnetten met een spanningsniveau van 110 kV en hoger tot het landelijk hoogspanningsnet gaan behoren. Op 24 december 2007 heb ik het verzoek tot instemming met de aanwijzing van TenneT TSO B.V. als netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet ontvangen. In deze brief heeft TenneT TSO B.V. zichzelf met ingang van 1 januari 2008 aangewezen als beheerder van het landelijk hoogspanningsnet, onder verwijzing naar artikel IV, lid 1 van de Won, met uitzondering van de netten die onderwerp zijn van overeenkomsten als bedoeld in artikel V van de Won. Het betreft de cross border lease-overeenkomsten (hierna: CBL-overeenkomsten). Deze aanwijzing behoeft op grond van artikel IV lid 2 van de Won instemming van de Minister van Economische Zaken. De Minister onthoudt de instemming of kan voorschriften aan de instemming verbinden indien niet is voldaan aan artikel 16 van de Elektriciteitswet 1998, zo volgt uit artikel IV lid 3 van de Won. Het verzoek tot instemming heb ik momenteel in behandeling. Een concept instemmingsbesluit is inmiddels ter consultatie conform artikel 4:8 Awb aan de belanghebbenden voorgelegd. Met de aanwijzing is TenneT formeel netbeheerder geworden van alle 110 en 150 kVnetten. TenneT is daarmee verantwoordelijk voor de juiste uitvoering van de wettelijke taken. Zoals ook gemeld in mijn brief van 30 november 2007 zal er door partijen in de loop van 2008 verder gewerkt worden aan de praktische invulling van het beheer (Kamerstukken II, 2007–2008, 30 212, nr. 68) Deze feitelijke overdracht van werkzaamheden zal nog enige tijd in beslag nemen. Momenteel maakt TenneT hierover nadere afspraken met de betrokken regionale netbeheerders. TenneT heeft aangegeven inmiddels met Essent overeenstemming bereikt te hebben over de Beheerovereenkomst en de Dienstverleningsovereenkomst. TenneT verwacht tevens binnenkort de Beheersovereenkomst en Dienstverleningsovereenkomst met Delta te sluiten.

Voor wat betreft de netten die belast zijn met de CBL-overeenkomsten geldt dat deze slechts overgedragen dienen te worden voor zover de CBL-overeenkomsten zich daar niet tegen verzetten. De relevante partijen bezien momenteel de mogelijkheden om deze netten over te dragen. Een zorgvuldige behandeling is hier van belang. Deze zal nog enige tijd in beslag nemen

9

Waarom staat vermeld dat de Stimuleringsmaatregel Duurzame Energie (SDE) is gelanceerd op 31 januari, terwijl dit in werkelijkheid op 1 april 2008 was?

Het gebruik van het woord «lancering» in het beknopte overzicht van resultaten is ongelukkig. Hier wordt gerefereerd aan de datum van toezending van de concept ministeriële regelingen aan de Tweede Kamer. Op een aantal plaatsen in paragraaf B. 4 «Doelmatige en duurzame energiehuishouding» van het jaarverslag is overigens wel aangegeven dat de SDE in het voorjaar van 2008 van start gaat, waarbij de datum van 31 januari niet is genoemd.

10

Kan de regering een overzicht geven van de accenten die in 2007 door het nieuwe kabinet zijn aangebracht?

De accenten komen voort uit het Beleidsprogramma van dit kabinet. In de beleidsartikelen van het Jaarverslag is aangegeven wat in 2007 reeds in gang is gezet om de doelstellingen uit het Beleidsprogramma te realiseren, zoals bijvoorbeeld de maatschappelijke innovatie agenda’s en projecten. Twee projecten hiervan zijn in 2007 voorbereid en in 2008 van start gegaan, te weten Building with Nature en Flood control 2015. Een ander voorbeeld is de interdepartementale Regiegroep Regeldruk die de administratieve lasten in deze kabinetsperiode met 25% zal verlagen.

11

Waarom maakt het beleidsverslag melding van het sluiten van diverse regionale Economic Partnership Agreements (EPA’s) in Afrika, de Stille Zuidzee en de Caraïben, terwijl er feitelijk slechts één regionale EPA is gesloten (Caraïben) en verder alleen maar bilaterale interim-EPA’s?

Het is correct dat er één volledige EPA is afgesloten met de Caribische regio. De overige akkoorden hebben inderdaad een interim-status; er wordt nog verder onderhandeld over openstaande onderwerpen. Dit doet niets af aan het feit dat de interim-akkoorden wel degelijk akkoorden zijn met een zekere juridische status. De akkoorden voorkomen dat er wederom discussie ontstaat in de WTO over het al dan niet discriminerende karakter van het handelsregime van de EU met de ACP-landen. Onder de interim-akkoorden zijn regionale interim-akkoorden (EAC, ESA en SADC), tussenvormen (Kameroen heeft als lid van CEMAC een interim-akkoord getekend, PNG en Fiji hebben als Stille Zuidzee gezamenlijk een interim-akkoord gesloten) en een tweetal echte bilaterale akkoorden (Ghana en Ivoorkust). Het versterken van de regionale integratie is een grote prioriteit in het vervolg van de onderhandelingen én van de Nederlandse inzet.

12

 Welke meerwaarde hebben Investeringsbeschermingsovereenkomsten (IBO’s) boven wetgeving die eigendom beschermt? Geven deze IBO’s extra waarborgen? Wat geeft Nederland aan de ondertekende landen in ruil voor de extra investeringsbescherming?

De meerwaarde van een IBO voor investeerders van het Koninkrijk der Nederlanden is gelegen in het feit dat het verdrag regels bevat die aan hen voor langere tijd zekerheid verschaffen over de behandeling van hun investeringen door het gastland. De bescherming die het verdrag biedt, zoals het recht op non-discriminatoire behandeling en de regels bij onteigening, blijft bestaan ook als de nationale wetgeving hieromtrent gewijzigd zou worden.

Een IBO garandeert aan investeerders non-discriminatoire behandeling van hun investeringen (nationale behandeling en meest begunstigde behandeling; dit is de kern van het verdrag). Verder worden in een IBO afspraken gemaakt over een vrije en onbelemmerde overmaking van betalingen, een passende vergoeding bij onteigening en over de toegang van investeerders tot onafhankelijke internationale arbitrage bij een geschil van een investeerder met het gastland. De reden om dergelijke afspraken in de vorm van een verdrag te maken is dat een verdrag niet eenzijdig door een land gewijzigd kan worden (dit in tegenstelling tot nationale wetten en regels).Een IBO geeft dus extra waarborgen boven op de nationale wetgeving van het land waar geïnvesteerd wordt. Mocht die nationale wetgeving in ongunstige zin gewijzigd worden, met het effect dat bv. een Nederlandse investeerder ongelijk behandeld wordt ten opzichte van nationale investeerders of investeerders van een derde land, dan kan een investeerder met een beroep op de IBO een zelfde gunstige behandeling opeisen.

In een IBO worden afspraken gemaakt over de wederzijdsebescherming van investeringen van investeerders van verdragspartijen. Het Koninkrijk der Nederlanden dient investeringen van investeerders van een verdragspartij die in het Koninkrijk investeren eveneens te behandelen volgens de gemaakte afspraken in het verdrag. Dus ook het Koninkrijk biedt extra bescherming aan deze investeringen.

13

Wat is het effect voor Nederlandse bedrijven van de recente Russische wetgeving waarin de strategische sectoren extra bescherming verkrijgen op de voorzieningszekerheid van energie door Rusland?

De nieuwe Russische wetgeving op het gebied van energie houdt in dat de Russische staat in een aantal geselecteerde strategische projecten (met name nieuwe grote olie en gasvelden) een meerderheidsbelang moet hebben. Dat betekent dat buitenlandse investeerders ten hoogste een minderheidsbelang kunnen verwerven. Dit geldt ook voor Nederlandse bedrijven. Dit betekent dat bij de totstandkoming van nieuwe olie- en gasprojecten de Russische zijde de grootste investeringslast zal moeten dragen. Het is de vraag of Rusland hiertoe in staat zal zijn, aangezien de komende jaren voor vele miljarden zal moeten worden geïnvesteerd. Het is van belang dat voldoende investeringen in nieuwe productie en transport plaatsvinden in Rusland, teneinde aan de toenemende binnenlandse en buitenlandse vraag te kunnen blijven voldoen. Het investeringsklimaat is derhalve een belangrijk onderwerp in de energiedialoog met Rusland.

14

Kan de regering aangeven wat de tussentijdse doelstellingen zijn met betrekking tot de duurzame energievoorziening? Wat zijn de tussentijdse streefambities voor 2011?

De streefwaarden voor het jaar 2011 zijn vastgelegd in de brief van 5 november 2007 (Kamerstukken II, 31 209, nr. 5):

 DoelstellingToelichting
Reductie broeikasgassen6 – 10 MtonReductie in 2011 als gevolg van de uitvoering van S&Z (t.ov. het GE-scenario met hoge energieprijzen).
Hernieuwbare energie69 a 70 PJ vermeden fossiel brandstofverbruik2 285 MW gecommitteerd nieuw vermogen t.g.v. de SDE tot en met 2011, leidt tot een vermeden primair energieverbruik van 49 PJ. Hiernaast kent ECN een vermeden verbruik van 20 a 21 PJ in 2011 toe aan de introductie van biofuels.
Energiebesparing29 – 61 PJ primair per jaarEnergiebesparing in 2011 als gevolg van uitvoering S&Z (t.o.v. GE scenario met hoge olieprijzen).

Voor de streefwaarde voor hernieuwbare energie valt daarbij op te merken dat deze streefwaarde in belangrijke mate bepaald wordt door de effecten van de SDE. De ruimte voor het afgeven van beschikkingen vanuit de SDE is in de brief van 31 januari 2008 (Kamerstukken II, 31 239, nr. 7) aangegeven. Dit betreft in totaal zo’n 2950 MW aan duurzaam vermogen. Projecten die gebruik maken van deze beschikkingen vergen enige bouwtijd. Daarom zal dit productievermogen nog niet volledig operationeel zijn in 2011.

15

Zijn er al ervaringen opgedaan met de uitgebreide handhavings- en onderzoeksbevoegdheden van de NMa? Zijn er al huiszoekingen verricht of boetes uitgedeeld aan feitelijk leidinggevenden?

Hoewel de nieuwe bevoegdheden pas op 1 oktober 2007 van kracht zijn geworden, heeft de NMa daarmee al enige ervaring opgedaan. Zij heeft gebruik gemaakt van de bevoegdheid om huiszoeking te doen in een privéwoning. Sinds het van kracht worden van de nieuwe bevoegdheden is er echter nog te weinig tijd verstreken voor het opleggen van een boete aan een feitelijk leidinggevende. Beboetbaar zijn overtredingen die zijn begaan na 1 oktober 2007. Een onderzoek dient echter grondig en gedegen te worden uitgevoerd. Onderzoeken die tot een boete aan een feitelijk leidinggevende zouden kunnen leiden, zijn daarom nog gaande.

16

Waarom wordt in het jaarverslag niet ingegaan op de stand van zaken in de kabelmarkt? Wat is op dit moment de stand van zaken ten aanzien van de toegankelijkheid voor programma-aanbieders en concurrentie op de kabel? Wat is de stand van zaken ten aanzien van de keuzevrijheid voor consumenten?

Op de kabelmarkt zal afzonderlijk worden ingegaan in de brief over omroepdistributie die rond de zomer aan de Kamer zal worden toegezonden.

Voor wat betreft de huidige stand van zaken: eind vorig jaar heeft OPTA haar marktbesluit voor de kabelsector gerepareerd naar aanleiding van een uitspraak van het College van beroep voor het bedrijfsleven. Op dit moment geldt op basis van besluiten van OPTA dat de grote kabelmaatschappijen (Ziggo, UPC en Delta) moeten voldoen aan alle redelijke verzoeken om toegang door programma-aanbieders. Met betrekking tot de concurrentie op de kabel en de keuzevrijheid van consumenten wordt op dit moment onderzoek gedaan door OPTA om te bekijken welke maatregelen er moeten worden genomen dan wel worden voortgezet. OPTA heeft aangegeven binnenkort met de resultaten van het nieuwe marktonderzoek naar buiten te komen. Hierover zal u in de hiervoor bedoelde brief over omroepdistributie nader worden geïnformeerd.

17

Is het ministerie van Economische Zaken nu alleen verantwoordelijk voor de energiebesparingdoelstellingen in de energie- en industriesector, of ook in andere sectoren?

De minister van VROM is vanuit het oogpunt CO2-reductie verantwoordelijk voor de overall energiebesparingdoelstelling van 2% per jaar. In dat kader gaat het Ministerie van EZ alleen over de energiebesparingdoelstellingen in de energie- en industriesector. Het Ministerie van EZ is er niet voor verantwoordelijk dat ook andere sectoren hun aandeel leveren in het bereiken van de 2% energie efficiency per jaar.

Dat laat onverlet dat het ministerie van EZ verantwoordelijk is voor het totale energiebeleid. Achterliggende doelstelling voor het energiebeleid is dat de energiehuishouding schoon, betaalbaar en betrouwbaar is. Energiebesparing draagt aan alle drie elementen bij. Daarom maakt EZ generiek energiebesparingbeleid (bijvoorbeeld WKK-beleid) dat van invloed is of kan zijn op alle sectoren.

18

Welke vorderingen zijn er concreet gemaakt als het gaat om de snellere toelating van kenniswerkers?

Sinds 2005 is de Kennismigrantenregeling in werking. Het toelaten van kennismigranten is met de implementatie van de motie Bakker in 2006 op onderdelen nog fijn geslepen. Met de Justitienota Naar een Modern Migratiebeleid (mei 2006) is de start gemaakt met de modernisering van het gehele migratiebeleid, m.n. arbeids- en kennismigratiebeleid. In 2007 is interdepartementaal gestart met de implementatie van de nota. EZ is hierbij betrokken, zowel bij de vormgeving van het Referentensysteem en de Talentenregeling als bij de Handhaving. Het referentensysteem gaat uit van een verantwoordelijkheidsverdeling tussen overheid en referent voor de migrant. Hierdoor wordt het mogelijk een snellere afhandeling van het verzoek tot toelating door de overheid te garanderen. Verder zal de uit voornoemde nota voortvloeiende betere samenwerking en afstemming tussen de IND en het CWI (gezamenlijke frontoffice) eveneens snellere procedures tot gevolg hebben. Daarnaast is de implementatie van de Zelfstandigenregeling alsmede de implementatie van de Richtlijn Wetenschappelijke onderzoekers in 2007 afgerond. De invoering van een puntenstelsel in de Zelfstandigenregeling leidt tot een transparanter en inzichtelijker systeem. Zowel de afhandelende overheid als de toelating vragende vreemdeling hebben hier, ook voor wat betreft de ermee gemoeide tijd, baat bij. De Richtlijn heeft geleid tot simpeler toelatingsprocedures voor wetenschappelijke onderzoekers uit derde landen die voor een post opteren bij kennisinstellingen van publieke of private aard

19

Is het crashteam oneerlijke concurrentie ook actief geweest in de postsector? Zo neen, waarom niet? Zo ja, met welke resultaat?

Ja, het crashteam oneerlijke concurrentie is betrokken geweest bij acties in de postsector waarbij het voortouw lag bij het Directoraat-Generaal Energie en Telecom van EZ. De acties bestonden uit interventies op het terrein van minimum loon en BTW, om de Duitse situatie overeenkomstig de Nederlandse te beïnvloeden.

Een van de interventies had betrekking op het voorkomen van de algemeenverbindendverklaring van een hoger minimumloon in de postsector. Helaas is deze algemeenverbindendverklaring en daarmee een hoger minimumloon er toch gekomen. Een beroep van TNT is gegrond verklaard. Daartegen is de Duitse staat weer in beroep gegaan. Tevens is geprobeerd een gelijk BTW-regime voor alle postbedrijven tot stand te brengen. Op dit moment geldt er een vrijstelling van BTW voor Deutsche Post voor de universele dienst die echter zeer ruim omschreven is. Andere bedrijven moeten wel BTW aanpassing van het BTW-regime. Dit heeft ook de aandacht van de Europese Commissie. Het kabinet intervenieert (zelf) ook op dit dossier in de richting van de Europese Commissie en de Duitse regering.

20

Geldt de harde doelstelling van verlaging van administratieve lasten met 25 procent in 2011 ook voor de lagere overheden? Met hoeveel procent zijn de administratieve lasten in 2007 verlaagd?

Op 4 juni 2007 heeft het kabinet met de VNG een Bestuursakkoord gesloten. Onderdeel van het Bestuursakkoord is de afspraak de gemeentelijke administratieve lasten met 25% te verminderen (ten opzichte van 1 maart 2007). Een andere afspraak is dat de VNG de modelverordeningen die veel gemeenten gebruiken dereguleren. Eind 2007 is het gedereguleerde model Algemene Plaatselijke Verordening (APV) beschikbaar gekomen. De overige gedereguleerde modelverordeningen zijn in mei en juni 2008 afgerond.

Door toepassing van de gedereguleerde modellen zullen de hieraan gekoppelde administratieve lasten voor bedrijven met circa 26% afnemen ten opzichte van de huidige modelverordeningen. Ook in het bestuursakkoord met het IPO dat begin juni 2008 is afgesloten, wordt afgesproken de administratieve lasten van provincies met 25% te verminderen.

De voortgang binnen gemeenten op het terrein van de vermindering van administratieve lasten voor bedrijven wordt gemonitord door de VNG en de Regiegroep Regeldruk. De Kamer ontvangt hierover voor het einde van 2008 hierover een rapportage.

21

Wordt het al dan niet invoeren van de lex silencio overgelaten aan de gemeenten zelf? Betekent dit niet dat in elke gemeente de lex silencio op een andere manier van toepassing zal zijn? Ontstaat dan niet een probleem dat vergelijkbaar is met de venstertijden, in de zin dat ondernemers niet weten waar ze aan toe zijn?

In het kader van de Taskforce Wallage hebben veel gemeenten zich aangemeld als Pioniergemeenten. Eén van de zaken die deze gemeenten gaan oppakken is de Lex Silencio. Voorlopig gaat een groep van circa 6 gemeenten aan de slag gaat met dit onderwerp. Zij zullen de autonome gemeentelijke vergunningen doorlichten op mogelijkheid van Lex Silencio.

Gemeenten hebben natuurlijk altijd een zelfstandige afweging over hun eigen gemeentelijke vergunningen, maar ik heb er veel vertrouwen in dat de pioniergemeenten een goed voorbeeld zullen geven voor de anderen.

Via de pilot met de circa 6 gemeenten wordt onder andere achterhaald hoe eventuele diversiteit uitpakt en welke invulling voor ondernemers de minste last veroorzaakt.

Overigens is het goed om aan te geven dat gemeenten bij de vergunningverlening voor lichte bouwactiviteiten al gebruik maken Lex Silencio. Ook wordt met ingang van 2009 voor relatief eenvoudige omgevingsvergunningen het Lex Silencio-principe toegepast.

22

Wat is er de oorzaak van dat Nederland in 2007 de, op twee landen na, laagste structurele groei had?

Het Nederlandse inkomen per hoofd ligt in Europees verband op een relatief hoog niveau. Dit biedt voor andere Europese landen mogelijkheden om extra groei te realiseren via «catching up». Daarnaast loopt het tempo waarin de beroepsgeschikte bevolking vergrijst in verschillende Europese landen uiteen, hetgeen de structurele groei van deze landen beïnvloedt. Hier staat tegenover dat in Nederland de arbeidsparticipatie in termen van gewerkte uren relatief laag is (onbenutte capaciteit), hetgeen juist extra groeimogelijkheden creëert voor Nederland.

23

Wat wordt verstaan onder «absolute structurele groei»? Is dit hetzelfde als de productiviteitsstijging?

De absolute structurele groei, zoals in het jaarverslag opgenomen, geeft de werkelijke economische groei weer, geschoond voor conjuncturele componenten. De absolute structurele groei is opgebouwd uit structurele componenten, namelijk de ontwikkeling van de arbeidsproductiviteit en het effectieve arbeidsaanbod. De structurele groei wordt dus wel bepaald door, maar is niet hetzelfde als de productiviteitsstijging.

24

Kan de regering een gespecificeerde toelichting geven op de bijna € 5 miljoen hogere apparaatuitgaven van de NMa/Dte aan hogere huur, servicekosten en betaalde schadevergoedingen?

Het verschil tussen de oorspronkelijk vastgestelde begroting en de realisatie van de apparaatuitgaven van de NMa/Dte wordt veroorzaakt door toekenning van extra middelen bij suppletoire begroting 2007 voor onder andere nieuwe taken als gevolg van de inwerkingtreding van de Wet Onafhankelijk Netbeheer (€ 3,1 mln) en toekenning van de loon- en prijsbijstelling 2007 (€ 1,2 mln). Voorts heeft in 2007 een eenmalige afrekening met de gebouwbeheerders plaatsgevonden betreffende de gebruikersvergoedingen en servicekosten over eerdere jaren (€ 1,1 mln) en heeft de NMa € 0,4 mln aan schadevergoeding aan bedrijven betaald.

25

Hoeveel administratieve lastenreductie is er te verwachten van een gemoderniseerd Communautair Douanewetboek?

Begin dit jaar is het gemoderniseerde Communautaire Douanewetboek door de Raad en het Europees Parlement vastgesteld. Inmiddels wordt hard gewerkt aan de modernisering van de Toepassingsverordening bij het Communautair Douanewetboek. Pas als deze uitvoeringswetgeving is afgerond, valt een inschatting te maken van de administratieve lastenreductie die door de modernisering van het Europese douanerecht kan worden behaald. Verwacht wordt dat het hele traject niet vóór 2012 zal zijn afgerond.

Nederland heeft bij de modernisering van het Europese douanerecht ingezet om de administratieve lasten voor het bedrijfsleven zoveel mogelijk te reduceren en om het bedrijfsleven zoveel mogelijk te faciliteren. Daarom zet Nederland zich in om self-assessment in het Europese douanerecht mogelijk te maken. Self-assessment houdt in dat bedrijven, die aan bepaalde eisen voldoen, zonder toezichtsmaatregelen zelf gaan voldoen aan hun douaneverplichtingen. Dit concept leidt tot minder douaneformaliteiten en dus tot minder administratieve lasten.

Naast self-assessment kunnen het Single Window-concept (één loket) en het op één centrale plaats vrijmaken van goederen (Centralised clearance) aan AL-reductie bijdragen. Beide concepten zijn opgenomen in het gemoderniseerde Communautaire douanerecht. Nederland maakt zich er sterk voor dat beide concepten in de Toepassingsverordening op een (voor Nederland) goede wijze worden uitgewerkt, en dus ook daadwerkelijk tot stand komen, zodat het bedrijfsleven hiervan optimaal kan profiteren.

26

Komen de aangekondigde plannen voor een modern migratiebeleid inderdaad voor het zomerreces en zo ja, wanneer?

De Staatssecretaris van Justitie hanteert een planning die er op gericht is om vóór of tijdens het zomerreces (3 juli t/m 31 augustus) het kabinetsvoorstel voor modern migratiebeleid naar de Tweede Kamer te zenden. Momenteel vindt interdepartementale afstemming plaats in aanloop naar de behandeling in de Ministerraad.

27

Kan de regering nader ingaan op de kern van de visie van de Commissie op de interne markt? Werd tot nu toe dan niet, of minder, gekeken naar het in de praktijk optimaal functioneren van markten?

De Commissie heeft geanalyseerd en onderzocht aan welke eisen het beleid voor de Interne Markt van de 21ste eeuw moet voldoen. Gezien de veranderde context waarin de Interne Markt opereert door o.a. de uitbreiding naar 27 lidstaten en globalisering, is gekozen voor een op feiten gebaseerde en praktijkgerichte aanpak gericht op het concreet verbeteren van de werking van markten in praktijk voor burgers en bedrijven.

Er is hierbij geen sprake van een revolutie, veeleer van een evolutie ten opzichte van het verleden. Zo kondigt de Commissie aan dat zij nog scherper prioriteiten wil stellen op de knelpunten in de werking van de Interne Markt die burgers en bedrijven ervaren. De Commissie voert daarvoor een marktmonitor uit om de werking van markten in praktijk helderder voor ogen te krijgen. Ook zal de Commissie binnen het proces van beleidsvorming meer aandacht schenken aan de verdere operationalisering van de principes van betere regelgeving.

28

Wanneer is het vrij verkeer voor werknemers uit Bulgarije en Roemenië te verwachten?

Nederland heeft bij de toetreding van Bulgarije en Roemenie tot de Europese Unie op 1 januari 2007 besloten gebruik te maken van de overgangstermijn die het de lidstaten mogelijk maakt hun arbeidsmarkt nog niet geheel open te stellen voor werknemers uit deze landen. Dat betekent dat werkgevers voor Bulgaren en Roemenen een tewerkstellingsvergunning moeten aanvragen alvorens hen in dienst te mogen nemen. Vóór het eind van dit jaar zal het kabinet moeten besluiten de overgangstermijn al dan niet te verlengen.

29

Op welke manier zal sprake zijn van concurrentie in het hoger onderwijs en de zorg?

Op welke manier er sprake zal zijn van concurrentie in de genoemde sectoren is een vraag die niet eenduidig beantwoord kan worden. Onder de algemene noemer concurrentie is een breed scala aan verschillende beleidsinstrumenten denkbaar, zoals onder andere prestatiebekostiging, aanbesteding, keuzeondersteuning en het wegnemen van toetredingsbelemmeringen. De wenselijkheid verschilt per instrument en per sector. Het kabinet kijkt met open vizier welke beleidsinstrumenten uit de gereedschapskist van toegevoegde waarde op welk terrein van toepassing kunnen zijn. Hieronder volgt per sector een aantal relevante trajecten en de rol van EZ daarin.

Hoger Onderwijs

In de strategische agenda voor hoger onderwijs staat de toekomstvisie van dit Kabinet verwoord. Doelstellingen hierin zijn onder andere een bredere basis, een hogere top en een ambitieuzere studiecultuur. In de vorm van experimenten wordt gezocht wat mogelijk aanvullend instrumentarium is op het huidige beleid om deze doelstellingen te bereiken. In het Sirius-experiment ligt hierbij de focus op het bevorderen van excellentie door vernieuwende onderwijsconcepten, in de experimenten open bestel wordt gekeken naar de vraag wat de toegevoegde waarde van een meer open bestel zou kunnen zijn. Elementen die onder de noemer concurrentie geschaard kunnen worden, tussen universiteiten en hoge scholen onderling of tussen studenten, komen vooral in deze trajecten aan de orde. De uitkomsten hiervan moeten dan ook worden afgewacht. EZ zal ook in de toekomst een bijdrage blijven leveren aan het in goede banen leiden van de experimenten.

Zorg

EZ draagt via verschillende wegen bij aan een verantwoorde introductie van gereguleerde concurrentie in de zorg, teneinde de zorg betaalbaar, toegankelijk en van hoge kwaliteit te houden. Ten eerste heeft EZ een verantwoordelijkheid ten aanzien van het mededingingstoezicht in de zorg. Daarnaast denkt EZ mee over het borgen van de rechten van cliënten in de zorg, waaronder het zorgdragen voor vrijheid bij de keuze voor een zorgverlener. Onderwerpen zijn onder andere een doelmatige bekostiging van de ziekenhuiszorg, stimuleren van ondernemerschap in de zorg en het wegnemen van belemmerende regelgeving en bureaucratie.

30

Kan de regering ingaan op het rapport van de WRR van 28 mei 2008, waarin staat dat de innovatiesubsidies vooral naar de grote bedrijven gaan en niet naar het MKB? Is het juist dat op deze manier kansen verloren gaan? Wat is het beleid van de regering om de aanvraagformulieren daadwerkelijk eenvoudiger te maken en de regeling te ontdoen van belemmerende voorwaarden, zoals de verplichting om samen te werken met een ander bedrijf?

Het is niet zo dat de innovatiesubsidies vooral naar de grote bedrijven gaan. Zo blijkt uit het recente jaarverslag over 2007 dat SenterNovem in dat jaar een bedrag van € 621 miljoen aan innovatiesubsidies heeft toegekend. Daarvan ging 62% naar bedrijven met minder dan 100 werknemers en 9% naar bedrijven met 100–250 werknemers. In totaal ging dus in 2007 71 % van de toegekende innovatiesubsidies naar het midden en kleinbedrijf (= bedrijven met minder dan 250 werknemers).

De minister-president zal, overeenkomstig de Instellingswet van de WRR, een kabinetsreactie op het WRR rapport «Innovatie vernieuwd, opening in viervoud» aan de Tweede Kamer sturen. Deze kabinetsreactie zal worden voorbereid door de minister van EZ in overleg met de minister van OCW. Op haar verzoek zal de Tweede Kamer deze reactie nog vóór het einde van het zomerreces ontvangen. In die reactie zal worden ingegaan op de aanbevelingen van de WRR.

Het Kabinetsplan Regeldruk bevat, naast de aanpak van concrete problemen en vermindering van de administratieve lasten, enkele acties die rijksbreed worden opgepakt, bijvoorbeeld het begrijpelijk maken van formulieren.

In de brief «Naar een effectief EZ-instrumentarium voor ondernemers: helder, samenhangend en toegankelijk» (Kamerstuk 2007–2008, 31 200 XIII, nr. 47) heeft EZ aangekondigd in haar financiële instrumentarium meer samenhang aan te brengen en de juridische bepalingen te harmoniseren. Dit gebeurt in twee fases per 1 januari 2009 en 1 januari 2010. Ook alle daarbij behorende formulieren zullen gelijktijdig worden geharmoniseerd en daar waar nodig begrijpelijk worden gemaakt voor de doelgroep. Hiermee worden de administratieve lasten tot een minimum beperkt.

Voorwaarden zoals eisen ten aanzien van samenwerking staan los van het eenvoudiger en begrijpelijker maken van aanvraagformulieren. Bij innovatie-instrumenten is samenwerking in een aantal gevallen een vereiste, maar niet per definitie. De eis tot samenwerking wordt opgenomen voor die projectsubsidies waarbij naar verwachting juist samenwerking van partijen het slagen van het project en daaruit volgend economisch perspectief van het project, maar ook het perspectief voor voortbestaan en groei van de betrokken projectuitvoerders zal versterken.

31

Is er een evaluatiedocument beschikbaar waaruit de ervaringen van aanbestedende diensten (gemeenten, provincies, ministeries) met PIANOo blijken? Is de ingebruikname van TenderNed volledig afhankelijk van de inwerkingtreding en dus het verdere verloop van het wetgevingstraject? Is het mogelijk om de start van TenderNed naar voren te halen?

Ja, begin 2008 is PIANOo geëvalueerd door het economische beleidsonderzoeksbureau EIM. Per brief van 16 mei 2008 heb ik deze evaluatie, voorzien van mijn reactie, aan de Tweede Kamer gezonden (Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 26 966, nr. 5). De onderzoekers van EIM concludeerden dat de gebruikers van PIANOo over het algemeen tevreden zijn over de diensten die PIANOo aanbiedt. In de brief van 16 mei ben ik ook ingegaan op de laatste stand van zaken aangaande TenderNed.

De ingebruikname van TenderNed is niet afhankelijk van de inwerkingtreding en het verdere verloop van het wetgevingstraject rond de nieuwe Aanbestedingswet. TenderNed kan gebruikt worden zodra de bouw en de testfase zijn afgerond. Tot de inwerkingtreding van de Aanbestedingswet is het gebruik van TenderNed vrijwillig, daarna zijn aanbestedende diensten verplicht om hun publicaties via TenderNed te laten verlopen.

TenderNed wordt gefaseerd opgeleverd. Zodra een gedeelte van TenderNed af is, wordt het in de praktijk beproefd met tests en pilots en direct daarna ter beschikking gesteld voor landelijk gebruik. De verwachting is dat de landelijke uitrol in de eerste helft van 2009 kan beginnen.

32

Het aantal contactmomenten van het informatieloket van de Consumentenautoriteit is één derde lager dan begroot. Kan de regering aangeven wat de oorzaak hiervan is? Welke gevolgen heeft dit voor de formatie van de Consumentenautoriteit?

De verschillende kanalen waarlangs ConsuWijzer bereikt kan worden, kunnen niet los van elkaar gezien worden. Het aantal contactmomenten per mail, post en telefoon komt lager uit dan voorzien, daarentegen lag het aantal webbezoeken 24% hoger dan verwacht. De website van ConsuWijzer is het primaire communicatiekanaal. Dit is duidelijk in de voorlichting aan het publiek gecommuniceerd (bijvoorbeeld in de publiciteitscampagne van Postbus 51). Een mogelijke verklaring voor het lagere aantal contactmomenten is dat consumenten vaker dan verwacht hun antwoord op de site zoeken en vinden, waardoor contact per mail, telefoon of post niet meer nodig is.

Het totaal aantal contacten, inclusief bezoeken aan de website van ConsuWijzer, lag 10,6% boven de streefwaarde van 2007.

Het lager dan vooraf ingeschatte aantal contactmomenten heeft geen gevolgen voor de formatie van de Consumentenautoriteit. Ongeveer 80% van de contacten wordt afgehandeld door het front office van ConsuWijzer. De dienstverlening door het front office is een uitbestede taak. Het aantal contactmomenten heeft derhalve geen consequenties voor de formatie. De overige 20% van de contacten wordt beantwoord door de back offices van de drie toezichthouders achter ConsuWijzer, de OPTA, NMa en de Consumentenautoriteit. Van deze vragen had in 2007 ongeveer 46% betrekking op het werkgebied van de Consumentenautoriteit, de overige 54% betrof de terreinen van de NMa en OPTA. Van alle vragen wordt dus 9,2% (46% van 20%) door de back office van de Consumentenautoriteit beantwoord. Gezien het geringe aantal medewerkers van de back offices heeft dit geen personele consequenties.

33

In hoeverre is de doelstelling van de top 5 nog haalbaar, gezien de huidige 9-de positie?

De top 5 positie binnen de EU in het European Innovation Scoreboard is niet gemakkelijk haalbaar. Nederland is als «innovatievolger» nog vrij ver verwijderd van de «innovatieleiders». Veranderingen treden over het algemeen langzaam op, zodat deze pas over enige jaren in de cijfers tot uitdrukking komen. De volledige effecten van beleid worden pas op langere termijn bereikt. Daarnaast hebben veel andere landen ook een ambitieus innovatiebeleid in gang gezet. Het blijft van belang voor Nederland om te streven naar een sterke innovatiepositie binnen Europa. Daarbij passen hoge ambities. In de Langetermijnstrategie Nederland Ondernemend Innovatieland wordt aangegeven hoe die ambities op langere termijn kunnen worden verwezenlijkt.

34

Wat zijn er de oorzaken van dat zowel Nederland als de EU ver verwijderd zijn van de Barcelona-doelstelling van 3% R&D-uitgaven?

De 3%-doelstelling voor de R&D-uitgaven is zeer ambitieus. De ambitie die de EU in 2002 heeft geformuleerd, lijkt in 2010 niet gerealiseerd te worden. Finland en Zweden zijn de enige EU-landen die op dit moment aan de 3%-doelstelling voldoen. In de Verenigde Staten en Japan zijn de R&D-uitgaven als % van het BBP hoger dan in de EU. In de Verenigde Staten blijven deze met 2,6% van het BBP (in 2006) echter ook nog duidelijk onder de 3%. Een specifieke verklaring voor de hogere R&D-intensiteiten in de Verenigde Staten, Japan, Finland en Zweden is de sectorstructuur. In deze landen is het aandeel van hoogtechnologische sectoren in de economie relatief groot, wat een positieve invloed heeft op de omvang van de private R&D-uitgaven in die landen. In Nederland is sprake van een negatief effect van de sectorstructuur op de private R&D-uitgaven in vergelijking met het EU-15 gemiddelde. Dat negatieve effect bedraagt ongeveer 0,2 % van het BBP, waarmee de sectorstructuur de private R&D achterstand van Nederland ten opzichte van het EU-gemiddelde min of meer volledig verklaart. In de Verenigde Staten lijkt ook een sterkere mate van concurrentie tussen bedrijven een belangrijke positieve invloed te hebben op de private R&D-uitgaven. Verder geldt dat het EU-gemiddelde in de afgelopen jaren neerwaarts is beïnvloed door de toetreding van nieuwe lidstaten met lagere R&D-intensiteiten. Ook is voor de R&D-intensiteit in de EU van belang dat multinationale ondernemingen als gevolg van globalisering meer in R&D zijn gaan investeren in landen buiten Europa, met name in opkomende markten als China.

35

Waarom wordt van de dalende trend van R&D-uitgaven als percentage van het Bruto Binnenland Product (BBP), respectievelijk van 0,68% naar 0,67 procent, komende van 0,72% in 2005, geen melding gemaakt in het jaarverslag van het ministerie van Economische Zaken, terwijl dit wel gebeurt in de brief van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap inzake het Overzicht Totale Onderzoek Financiering 2006–2012? Waarom zijn er nog geen definitieve cijfers bekend over 2006? Ondervindt de regering geen moeilijkheden bij het formuleren van nieuw beleid gezien de vertraging van het bekend worden van officiële cijfers?

Ten tijde van het opstellen van het jaarverslag was het Overzicht Totale Onderzoek Financiering 2006–2012 nog niet beschikbaar. Dat overzicht is in april 2008 beschikbaar gekomen, na afronding van het jaarverslag. Daarnaast is de invalshoek in het overzicht van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap anders. In dat overzicht wordt gekeken naar de overheidsfinanciering van R&D (exclusief WBSO), terwijl in het jaarverslag de indicatoren betrekking hebben op de private en de publiek uitgevoerde R&D. In het eerste geval betreft het dus de financiering van R&D, in het tweede geval de uitgevoerde R&D. De 0,72% in 2005 die in de vraag wordt genoemd is in het jaarverslag opgenomen als R&D-uitgaven in de publieke sector als percentage van het BBP. Dat percentage geeft de door universiteiten en (semi-)publieke researchinstellingen uitgevoerde R&D weer in verhouding tot het BBP, wat verschilt van de in het Overzicht Totale Onderzoek Financiering weergegeven overheidsfinanciering van R&D (verstrekt aan zowel publieke instellingen als bedrijven, exclusief WBSO) in verhouding tot het BBP. In het laatste Overzicht Totale Onderzoek Financiering is geen cijfer voor 2005 opgenomen. In het voorlaatste Overzicht Totale Onderzoek Financiering, uitgebracht in april 2007, wordt een percentage van 0,67 genoemd voor de overheidsfinanciering van R&D (exclusief WBSO).

Er zijn nog geen definitieve cijfers over 2006 beschikbaar voor de R&D-uitgaven in de publieke sector, omdat het CBS nog geen precieze gegevens heeft over de R&D-uitgaven van universitaire medische centra (onderdeel van de R&D-uitgaven van universiteiten). Het CBS heeft hier een schatting van gemaakt. Daarnaast is de omvang van het BBP over 2006 nog niet definitief vastgesteld. Daardoor kunnen ook de R&D-uitgaven in de private sector als % van het BBP nog niet definitief worden bepaald.

Het met vertraging bekend worden van officiële cijfers kan een belemmering zijn bij het formuleren van nieuw beleid. De meest recente beschikbare cijfers bieden niettemin een goed inzicht in de sterktes en zwaktes van Nederland op verschillende deelterreinen. Daarmee zijn ze over het algemeen goed bruikbaar als uitgangspunt bij het formuleren van nieuw beleid. Beperkingen worden hierbij echter zeker onderkend.

36

Kan de regering verklaren waarom aan innovatievouchers/IPC’s (InnovatiePrestatieContracten) € 29 miljoen is uitgegeven terwijl € 38 miljoen begroot is? Als dat komt door het geringe gebruik van de IPC’s, kan de regering dat verklaren? Is het geen tijd voor een eenvoudiger, makkelijker instrument, met name voor het MKB? Waarom verplichte samenwerking als veel MKB-ers zelf willen innoveren?

In de in 2007 geïntroduceerde IPC-regeling is de mogelijkheid geboden aan penvoerders (branche-organisaties of andere samenwerkingsverbanden) om via een zogenaamd pre-IPC MKB-bedrijven bijeen te brengen, innovatieplannen te maken en samenwerking voor te bereiden. Het betreft feitelijk een voorfase om tot een IPC te komen. Hier is ruim gebruik van gemaakt. Er zijn in 2007 ruim 40 pre-IPC’s toegekend aan penvoerders (maximale subsidie van € 175 000 per aanvraag). Omdat veel potentiële samenwerkingsverbanden eerst een pre-IPC-aanvraag hebben gedaan alvorens een IPC-aanvraag te doen, was het aantal IPC-aanvragen (maximale subsidie bij een groep van 30 MKB-bedrijven van circa€ 1,7 mln) in 2007 beperkt. De pre-IPC-aanvragen uit 2007 leiden nu in 2008 tot een groot aantal IPC-aanvragen. Er is dus juist sprake van een groot gebruik van de IPC’s. Het stimuleren van samenwerken wordt zowel door penvoerders als door bedrijven als een waardevol onderdeel van de regeling gezien. De werking van het nieuwe instrument wordt goed gevolgd om daar waar nodig tot nadere aanpassingen te komen.

37

Wat is de reden dat bij de Seed-regeling de realisatie lager is dan de oorspronkelijke raming? Is de reden dat er slechte begeleiding is vanuit SenterNovem?

De realisatie is lager dan de oorspronkelijke raming omdat een deel van de aanvragen niet voldeed aan de kwaliteitseisen van de regeling. De kwaliteitseisen dienen ervoor om een hoogwaardig niveau van de fondsen te garanderen. Met deze aanpak zijn nu 17 gehonoreerde fondsen actief in de venture capital markt voor technostarters. Er is geen aanleiding om te vermoeden dat de begeleiding een rol heeft gespeeld bij de lagere realistatie-uitkomsten. Uit de vorig jaar gehouden «review» van het TechnoPartner Platform1 blijkt dat de uitvoering, inclusief de begeleiding, van de Seed-regeling door TechnoPartner/SenterNovem en de adviescommissie voorspoedig en doelmatig verloopt.

38

Hoe is de regering gekomen tot de doelstelling van het aandeel van de innovatieve bedrijven die een octrooi hebben aangevraagd? Is deze doelstelling, het EU-15 gemiddelde, wel ambitieus genoeg? Waarom dateren de meest recente cijfers uit 2004?

Met deze doelstelling wordt een indicatie gegeven van de mate waarin innovatieve bedrijven hun innovaties beschermen met gebruikmaking van het octrooistelsel. Voor een goed werkend kennisbeschermingsregime is van belang dat een evenwicht wordt gevonden tussen kennisbescherming en kennisverspreiding. De ambitie is daarbij veeleer gelegen in het creëren van een evenwichtig stelsel dan in het realiseren van zo veel mogelijk octrooien. In het licht daarvan wordt een doelstelling rond het EU-15 gemiddelde beschouwd als een goed evenwicht. Voor Nederland hebben de meest recente cijfers betrekking op 2006. Die zijn in maart 2008 door het CBS gepubliceerd. Voor het EU-15 gemiddelde zijn geen cijfers over 2006 beschikbaar, zodat daar het jaar 2004 als meest recente jaar geldt.

39

Waarom wordt voor 2008 slechts één IPC beoogd, die zou moeten voortkomen uit de 40 pre-IPC’s?

Zie het antwoord op vraag 36.

40

Waarom is de WBSO nog steeds niet vereenvoudigd ondanks eerdere toezeggingen? Wanneer wordt de regeling eindelijk sterk vereenvoudigd?

De uitvoering van de WBSO is de afgelopen jaren vereenvoudigd. Dat is nog niet gelukt bij de vereenvoudiging bij de berekening van de loonsom. In het Belastingplan 2007 was reeds het voornemen opgenomen een vereenvoudigde berekeningswijze van het S&O-uurloon per 1 januari 2008 voor de WBSO in te voeren. Bij deze berekening zal gebruik worden gemaakt van gegevens uit de polisadministratie van het UWV. Zoals in de memorie van toelichting van Overige fiscale maatregelen 2008 (Kamerstukken II, 2007/08, 31 206, nr.3, blz. 6) is toegelicht, was de polisadministratie voor het jaar 2006, het relevante jaar voor de berekening voor de afdrachtvermindering over 2008, niet voldoende op orde. Daarom is destijds bepaald dat de in Overige fiscale maatregelen 2008 op dit punt opgenomen voorstellen op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip in werking treden. Inmiddels is de vullingsgraad en de kwaliteit van de beschikbare gegevens van de polisadministratie verbeterd. Het is daarom thans de bedoeling om de in Overige fiscale maatregelen 2008 opgenomen voorstellen per 1 januari 2009 in werking te laten treden.

41

Waarom is de streefwaarde van 8000 declarabele uren bij Syntens neerwaarts bijgesteld als gevolg van toenemende kosten? Welke kosten zijn precies toegenomen en waarom?

De streefwaarde is naar beneden bijgesteld, nadat gebleken is dat deze niet meer reëel was. Door de daling van de basissubsidie over 2007 (2006: € 32,74 miljoen en 2007: € 32,27 miljoen) en het gestegen uurtarief van € 104 naar € 107 als gevolg van loonen prijsstijgingen konden er door Syntens minder uren per 1 miljoen euro subsidie worden gerealiseerd. Desondanks is de realisatie over 2007 toch nog hoger dan over 2006 (realisatie 2006: 7 598 Direct Declarabele Uren (DDU’s), realisatie 2007: 7 632 DDU’s), doordat er meer tijd is besteed aan advies en voorlichting en minder aan de overige activiteiten.

42

Is er een schatting te maken van het percentage innovatievouchers dat in 2007 verzilverd werd?

De vouchers die in 2007 verstrekt werden zijn één jaar geldig. Dit betekent dat een ondernemer die bijvoorbeeld een voucher kreeg op 1 december 2007, nog de tijd heeft tot 1 december 2008 om deze te verzilveren. Pas na het eind van 2008 kan het verzilveringspercentage met zekerheid vastgesteld worden. De nodige voorzichtigheid is dus geboden bij het maken van een schatting op dit tijdstip. Op 1 juni 2007 zijn ruim 2000 vouchers verstrekt aan ondernemers, waarvan op 1 juni 2008 ongeveer de helft is verzilverd. In totaal zijn 6000 vouchers in 2007 verstrekt en het merendeel (tweederde) van de vouchers is pas ná 1 juni 2007 uitgegeven. De praktijk leert dat deze vouchers pas aan het einde van de geldigheidsduur worden verzilverd, waarbij de piek meer op het einde van 2008 zal liggen. Om de verzilvering te stimuleren wordt een aantal acties ondernomen. Zo stuurt SenterNovem een paar maal een directe mailing naar ondernemers ter herinnering, benadert Syntens ondernemers die hulp wensen bij doorverwijzen naar een kennisinstelling of bij de vraagarticulatie. Er zullen additionele maatregelen worden getroffen om de verzilvering te stimuleren, zie ook het antwoord op vraag 43. EZ houdt het verloop nauwlettend in de gaten.

43

Wat is er de oorzaak van dat van de innovatievouchers uitgegeven in 2006, eind 2007 slechts circa 55 % verzilverd is? Wat gaat de regering hier aan doen?

De innovatievoucher is een instrument waarbij de kracht is gelegen in haar laagdrempeligheid. Een ondernemer hoeft enkel een eenvoudig formulier in te vullen. Dit beeld blijkt ook uit de evaluatie van dit instrument uit 2007, die 18 maart 2008 aan de Tweede Kamer is aangeboden. Deze laagdrempeligheid brengt echter ook met zich mee dat«de orde van de dag» bij ondernemers vaak de overhand krijgt. Een kleine ondernemer moet zorgen dat er brood op de plank komt. In de evaluatie staat dat 45% van de vouchersbezitters zegt dat de reden om af te zien van het gebruik van de voucher, voortkomt uit een gebrek aan tijd. Ook heeft een deel, 15%, bij nader inzien geen echte kennisvraag voorhanden. In 10% van de gevallen belemmeren zaken als ziekte van de ondernemer, overname en faillisement de verzilvering. Daarnaast wordt ook als reden genoemd dat het moeilijk kan zijn een kennisinstelling te vinden of een kennisvraag te formuleren. Gezien deze context is het huidige verzilveringspercentage verklaarbaar. Uiteraard wordt er hard aan gewerkt om het verzilveringspercentage te verhogen. Het is belangrijk die punten op te pakken waarmee het proces voor de ondernemer kan worden vergemakkelijkt en de verzilvering vergroot. Dit zal EZ doen door middel van het flankerend beleid rondom de innovatievouchers (zoals vermeld in de brief over het evaluatierapport aan de Tweede Kamer, d.d. 18 maart 2008). Hierin zijn onder meer de volgende acties weergegeven: inzetten van Syntens om MKB-er te begeleiden om tot een match te komen met kennisinstelling en waar nodig met een kennisvraag, bijscholen van Syntens adviseurs en kennisinstellingen die actief beleid voeren als zodanig kenbaar maken op de website van SenterNovem.

44

Waarom is er voor de klanttevredenheidsscore van Syntens geen streefwaarde opgenomen?

De streefwaarde is gelijk aan vorige jaren, te weten 8,0. Naar aanleiding van de evaluatie van 2007 wordt er gekeken naar een nieuwe vorm voor het klanttevredenheidsonderzoek, het daaraan gekoppelde streefcijfer zal aan de hand van die nieuwe vorm aangepast worden. Dit zal naar verwachting gaan gelden voor het klanttevredenheidsonderzoek van 2009.

45

Waarom worden voor bedrijven essentiële aspecten die meewegen bij het kiezen voor een vestiging in Nederland, als leefklimaat, veiligheid, milieu en cultuur, niet expliciet genoemd?

Het ministerie van Economische Zaken streeft naar een excellent ondernemingsklimaat. Voor bedrijven zijn er vele aspecten die van belang zijn bij het kiezen voor een vestiging in Nederland. In de bewuste passage is een aantal aspecten genoemd, zonder uitputtend te willen zijn. In de nieuwe editie van de CBS-Ondernemingsklimaatmonitor die komende zomer uitkomt, zullen ook andere aspecten dan de genoemde aan bod komen.

46

Waarom wordt geen link gelegd tussen de lager dan geambieerde positie van Nederland in de diverse indexen (Growth Competitiveness Index en de Business Competitiveness Index) en het relatief lage aantal afgestudeerden in wetenschap en techniek, terwijl wel melding wordt gemaakt van een uit de subranglijsten blijkend knelpunt ten aanzien van de restrictieve arbeidsmarktregulering? Waarom wordt geen conclusie getrokken ten aanzien van het eigen beleid met betrekking tot deze aspecten, te meer omdat een aantal studies in Nederland nog altijd met een numerus fixus werkt maar er intussen wel professionals uit de desbetreffende vakgebieden uit het buitenland worden gehaald?

De positie van een land op de ranglijst voor de Global Competitiveness Index in het Global Competitiveness Report is gebaseerd op de scores die een land behaalt op een aantal subranglijsten. In het jaarverslag is aangegeven dat Nederland het laagst scoort op de subranglijst voor arbeidsmarktefficiëntie (32e plaats), onder andere door een relatief geringe arbeidsmarkt- en loonflexibiliteit (respectievelijk plaats 113 en 117). Verder is in het jaarverslag aangegeven dat Nederlandse respondenten restrictieve arbeidsmarktregulering het vaakst als belangrijk knelpunt hebben genoemd voor de bedrijfsvoering in Nederland. De beschikbaarheid van wetenschappers en (bèta-) technici is een indicator die is opgenomen bij de subranglijst voor innovatie. Op deze ranglijst heeft Nederland een 13e positie, waarbij Nederland de 30e plaats heeft bij de indicator voor de beschikbaarheid van wetenschappers en technici. Aangezien de positie van Nederland bij deze (enkele) indicator van weinig gewicht is voor de totaalpositie van Nederland bij de Global Competitiveness Index, is hier geen melding van gemaakt in het jaarverslag.

Daarbij komt dat het punt van de tekorten aan wetenschappers en (bèta)-technici al langer bekend is en door voorgaande kabinetten ook al is opgepakt en door OCW en EZ is vormgegeven in beleid, zie bijvoorbeeld Deltaplan Bèta-techniek (2003). Hoewel deze aanpak zijn vruchten begint af te werpen – de doelstelling van 15% meer uitstroom aan bèta-technici in 2010 lijkt zonder meer haalbaar – blijft het feit dat ons land ondanks dat toch nog steeds onvoldoende wetenschappers en (bèta-) technici aflevert. Kennismigratie vormt dan de bron om het, ook op wereldschaal, schaarse aanbod aan benodigd talent aan te vullen.

47

Kan de regering nader ingaan op de vraag waarom de groeifinancieringsfaciliteit nog niet op orde is? Waarom kost het de financiers zoveel tijd om de regeling te implementeren?

De Groeifaciliteit is op orde. Het kost echter veel tijd om de regeling de nodige bekendheid te geven en goed binnen het bankwezen ingevoerd te krijgen.

De «equity gap» in het MKB wordt breed onderkend en de aan de regeling deelnemende banken en participatiemaatschappijen hebben aangegeven dat er geen aanpassingswensen zijn. Ook potentiële toetreders tot de regeling zijn positief.

De deelnemende kapitaalverschaffers hebben inmiddels voor ruim € 62 mln garantie quotum gekocht. Daarvoor hebben die kapitaalverschaffers direct 1% provisie moeten betalen aan de Staat. Dit is een duidelijke indicatie dat deze banken en participatiemaatschappijen substantieel gebruik zullen gaan maken van de Groeifaciliteit.

Eind december 2006 is de regeling in de Staatscourant gepubliceerd. Feitelijk is de regeling daarmee in 2007 gestart. Inmiddels zijn 4 banken en 10 participatiemaatschappijen toegetreden. Verwacht wordt dat er nog enkele participatiemaatschappijen in de komende jaren zullen toetreden. Wat tot nu toe wel opvallend en op zich verheugend is, is dat de regeling door participatiemaatschappijen vooral voor kleinere investeringen wordt gebruikt: daar ligt het belangrijkste financieringsknelpunt. Daardoor blijft, vergeleken bij de prognoses die gemaakt zijn bij de start van de regeling, het garantiebedrag wel achter bij het aantal investeringen.

Tot het moment van de start van de Groeifaciliteit verstrekten de banken nagenoeg geen risicodragend vermogen aan het MKB. De banken dienden dan ook voor introductie van de regeling een nieuw product binnen de eigen organisatie neer te zetten. Dergelijke projecten zijn binnen een bank veelomvattend. Daarbij komt dat achtergestelde leningen een niche product zijn, dat binnen de interne prioriteitsstelling in een bank over de aanwending van bronnen als menskracht of automatisering meestal niet prioriteit zal krijgen. Enkele banken zijn gestart met de implementatie van de Groeifaciliteit. Slechts één bank heeft de implementatie in belangrijke mate voltooid. Ook bij die bank zal echter nog het nodige aan interne communicatie moeten worden gedaan.

Enkele maanden geleden is gestart met het verder bekendheid geven aan de Groeifaciliteit middels o.a. het informeren van intermediairs zoals accountants en adviseurs corporate finance. Ook voorlichting middels branche organisaties en directe voorlichting aan bedrijven wordt geïntensiveerd. Deze voorlichting kon niet eerder starten anders zouden de MKB-bedrijven mogelijk nog nul op het rekest krijgen in verband met onbekendheid van de regeling bij financiers. Duidelijk is dat het nog een meerjaren traject is voordat alle grootbanken volledig actief zijn met de Groeifaciliteit. Het gebruik in 2008 is inmiddels verdubbeld ten opzichte van 2007.

48

Waarom worden de middelen voor de regeling Beroepsonderwijs in Bedrijf niet benut?

Voor de BiB-regeling was in 2007 € 12 mln beschikbaar. De start van de regeling midden in het kalenderjaar – in mei 2007 – heeft ertoe geleid dat niet het hele beschikbare budget voor 2007 is uitgeput. De eerste aanvragen waren kwalitatief onvoldoende en werden afgewezen. Na doorvoeren van de verbeteradviezen van SenterNovem kunnen subsidieaanvragen opnieuw worden ingediend. Eind 2007 werden de eerste verbeterde aanvragen ontvangen. Het grootste deel bleek van goede kwaliteit en is goedgekeurd. Het onbenutte deel van het budget voor 2007 wordt doorgeschoven naar 2008.

In het eerste jaar dat de BiB-regeling nu openstaat is het aantal aanvragen fors toegenomen. De verwachting is daarom dat het budget voor dit jaar zal worden uitgeput.

49

Wat zijn de problemen met betrekking tot de Borgstellingregeling Scheepsnieuwbouw?

Er bestaat een verschil van inzicht met de betrokken Nederlandse banken over de risico-inschatting van de regeling en de daaruit voortvloeiende onzekerheid die dat voor de banken met zich meebrengt. Dit heeft met name betrekking op de door de banken gewenste onvoorwaardelijkheid van de af te geven borgstelling door de overheid. Een onvoorwaardelijke borgstelling biedt de overheid echter geen mogelijkheid om in voorkomende gevallen ten onrechte uitbetaalde bedragen bij banken terug te vorderen. Dit doet afbreuk aan de vermogensrechtelijke positie van de overheid. Zolang dat verschil van inzicht bestaat, maken de banken geen gebruik van de regeling.

Omdat de marktomstandigheden zich nog steeds gunstig laten aanzien en de orderportefeuilles bij de werven goed zijn, is het mogelijk dat het gebruik van de regeling minder urgent is. Hierdoor verloopt het overleg met de banken minder voorspoedig.

50

Waarom vindt er nog steeds overleg plaats met de banken over de uitbetaling van eventuele schades? Hoe lang duurt dit overleg nu al? Is er al een schade geweest en om welk bedrag ging het?

Zie het antwoord op vraag 49.

51

Welke gevolgen heeft het niet publiceren in de Staatscourant van de ophoging van het maximale borgstellingbedrag? Zullen de bewuste borgstellingen alsnog worden verleend en wanneer?

Het niet publiceren van de ophoging heeft geen gevolgen. Deze verhoging van het maximum van het borgstellingbedrag van € 908 000 naar € 1 mln betreft de formalisering van de aan de Kamer in oktober 2001 gemelde verhoging. Deze verhoging is destijds ook gemeld aan onder andere de deelnemende banken en sindsdien zijn er feitelijk ook borgstellingen tot € 1 mln verleend. De correctie vindt plaats door aanpassing van de regeling BBMKB 1997 en wordt tezamen met enkele andere technische wijzigingen van de regeling in juni in de Staatscourant gepubliceerd.

52

Waarom zijn er nog geen cijfers bekend voor 2007? Is het waar dat het aantal overvallen weer gestegen is? Wat gaat de regering daaraan doen?

Inmiddels zijn de cijfers uit de Monitor Criminaliteit Bedrijfsleven (MCB) 2007 bekend. U heeft hier onlangs een brief over ontvangen van de ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (Tweede Kamer 2007–2008, 28 684, nr. 150, d.d. 27-05-2008). De totale schade van het bedrijfsleven bedraagt in 2007 naar schatting € 565 mln, dat is een daling van 18% ten opzichte van de nulmeting in 2004. Helaas geldt deze daling niet voor alle soorten delicten. Uit cijfers van de landelijke overvalcoördinator blijkt dat het aantal overvallen in 2007, na een jarenlange daling, met 13% is toegenomen t.o.v. 2006. Om deze trend te keren is gezamenlijke inspanning benodigd van overheid en bedrijfsleven. EZ, Justitie, BZK en het georganiseerde bedrijfsleven werken hiertoe samen in de Actieplannen Veilig Ondernemen. Op basis van de analyse van de landelijk overvalcoördinator van de politie zal er een versterking plaatsvinden van de dadergerichte opsporing. Daarnaast wordt er ingezet op het stimuleren van preventieve maatregelen door het bedrijfsleven en een goede informatie-uitwisseling tussen bedrijfsleven en politie. In het Actieplan Veilig Ondernemen deel 3 dat vorig jaar is ondertekend, zal extra aandacht zijn voor preventie, bijvoorbeeld in het project Veiligheid Kleine Bedrijven. EZ trekt hier in totaal € 24 mln voor uit (zie de brief die op 5 juni over het onderwerp Veiligheid Kleine Bedrijven aan de Tweede Kamer is gestuurd). Maatregelen zijn gericht op het stimuleren van preventie en (publiekprivate) samenwerking zodat kleine bedrijven minder kwetsbaar zijn voor overvallen en andere vormen van criminaliteit. Waar de veiligheid van het bedrijfsleven op basis van de MCB 2007 verdere aandacht behoeft zullen Justitie, BZK en EZ voorstellen hiervoor in overleg met het bedrijfsleven oppakken. Zo zal er dit jaar een nieuw convenant met de detailhandel worden gesloten waarin preventie van overvallen een belangrijk thema zal zijn.

53

Is in het beleidsprogramma rond de microkredietfaciliteit daar waar het de 40 aandachtswijken betreft aandacht voor de positie van reeds bestaande ondernemers, bijvoorbeeld ten aanzien van de problemen die hen treffen in wijken waar een groot deel van de woningen door sloop verdwijnt en waar men vaak te maken heeft met jarenlange leegstand ten gevolge van gemeentelijke herstructurering?

In het kader van microfinanciering is het streven is dat het zo opgezet wordt dat iedere ondernemer of starter met een financieringsbehoefte tot circa € 25 000,– die nu niet door de markt wordt bediend, maar wel voldoende potentie heeft, toegang kan krijgen tot microfinanciering. Microfinanciering is voornamelijk gericht op nieuwe ondernemers, maar bestaande ondernemers met een kleine financieringsbehoefte of coachingsvraag worden niet uitgesloten.

Bij het uitwerken van het advies van de Raad voor Microfinanciering is de minister van WWI betrokken, in het kader van de wijkenaanpak, inburgering en integratie. Veel steden hebben in hun charter voor de wijkaanpak inmiddels opgenomen dat ze in samenspraak met de projectdirectie Microfinanciering van EZ een microfinancieringsinitiatief willen starten. Zij kunnen gebruikmaken van best practices die zullen worden ontwikkeld en zullen door de projectdirectie zo veel mogelijk actief worden ondersteund. Tot slot kunnen ze gebruik maken van het te ontwikkelen kader voor microfinanciering. Voor de uitwerking hiervan verwijs ik u naar de brief die de staatssecretaris van EZ op 8 april 2008 hierover naar uw Kamer heb gestuurd (Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 311 nr. 3)

Het algemene beleid ten aanzien van de krachtwijken is gericht op het verbeteren van de leefbaarheid waaronder wonen en werken (ondernemen) in deze wijken.

Daarnaast zijn EZ en VROM naar aanleiding van vragen van uw Kamer (Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 1366 en 2231) over leegstand en kraken een onderzoek gestart naar de oorzaken van leegstand. Hierin wordt ook gekeken naar de effectiviteit van instrumenten. In oktober zal de Tweede Kamer hierover worden geïnformeerd.

54

Van de groeifaciliteit is voor € 33,5 miljoen gebruik gemaakt in plaats van de gebudgetteerde € 119 miljoen. Wat gaat de regering hieraan doen?

Zie het antwoord op vraag 47.

55

Waarom heeft de Kamer de Mid Term Review van de Kansenzones Rotterdam, die in september 2008 is afgerond, nog niet ontvangen? Kan de regering deze per direct aan de Kamer verzenden?

Uit de Mid Term Review Kansenzones Rotterdam bleek dat er veel gebruik werd gemaakt van de regeling, maar dat de regeling te kort liep (een jaar) om concrete effecten te kunnen meten. De Mid Term Review zal alsnog naar de Tweede Kamer worden verzonden.

56

Zijn alle Borssele-middelen reeds gecommitteerd? Zo neen, welk bedrag resteert er nog?

Zoals gemeld in onze brief inzake de stand van zaken uitvoering moties, die zijn ingediend bij de begrotingsbehandeling (Kamerstukken 31 200 XIII, nr. 45) zal het kabinet de motie Van der Ham (Kamerstukken 31 200 XIII, nr. 38) uitvoeren, die verzoekt om het destijds nog niet vastgelegde deel van de Borssele-enveloppe te herschikken. Daarbij neemt het kabinet in acht dat de middelen worden aangewend voor grote aansprekende projecten (o.a. in het kader van de beleidsbrief Biobrandstoffen), die ten minste eenzelfde CO2-winst hebben als de oorspronkelijk geplande projecten.

57

Is het waar dat er opnieuw een uitgavenmeevaller is met betrekking tot de MEP-gelden van 37 miljoen euro?

De werkelijke uitgaven in 2007 in het kader van de MEP vallen zo’n € 37 mln lager uit dan oorspronkelijk begroot. Eerder heb ik aan de Kamer aangegeven dat lagere uitgaven aan MEP en SDE beschikbaar blijven voor uitgaven aan MEP en SDE in latere jaren. Dat geldt ook voor de genoemde € 37 mln. De uitgavenmeevaller werd al langere tijd voorzien en hiermee was dan ook al rekening gehouden in de cijfers 2008 en verder, zoals die voor de SDE met de Kamer tot nu toe zijn gecommuniceerd. In die zin is er geen sprake van een nieuwe uitgavenmeevaller. De uitgavenmeevaller is ontstaan door een verminderde elektriciteitsopwekking door grootschalige biomassa. Door deze uitgavenmeevaller valt er ook meerjarig geen (extra) ruimte vrij omdat er in de eerdere cijfers ook al rekening is gehouden met een mindere inzet van biomassa en omdat de bezitters van een biomassabeschikking op ieder moment in de toekomst kunnen besluiten de inzet te verhogen.

58

Hoe verhoudt de constatering in hoofdstuk 1 van het Financieel jaarverslag van het Rijk, waar wordt gesteld dat de hogere economische groei voor een groot deel werd veroorzaakt door een fors hogere gasproductie, zich tot het overzicht van de ontvangsten uit aardgasbaten bij beleidsartikel 4, waaruit blijkt dat de ontvangsten uit aardgasbaten 2 227 805.000 euro lager zijn dan begroot?

In het Financieel jaarverslag van het Rijk staat de constatering dat Nederland zich in 2007 duidelijk in een hoogconjunctuur bevond, vooral dankzij een eindsprint in de tweede helft van het jaar en dat deze eindsprint voor een groot deel werd veroorzaakt door een incidentele factor, namelijk de fors hogere gasproductie in de tweede helft van het jaar. De eindsprint werd weliswaar door de hogere gasproductie veroorzaakt maar over het gehele jaar droeg de gasproductie niet bij aan de economische groei omdat in de eerste helft van 2007 de gasproductie lager was dan een jaar eerder door een zachte winter.

De aardgasbaten bij beleidsartikel 4 van het EZ-jaarverslag betreffen de kasinkomsten over het gehele jaar 2007. De realisatie van de gasbaten in 2007 waren ruim € 2 mrd lager dan begroot ten tijde van de Miljoenennota 2007, omdat in de Miljoenennota werd uitgegaan van een hogere olieprijs (en daarmee gasprijs) dan uiteindelijk is gerealiseerd.

59

Welke gevolgen heeft het in mindering brengen van bedragen op de budgetten voor de beleidsonderdelen «Programma Energie-efficiency» en «Programma Duurzame Energie» op deze beide programma’s?

Geen. Op deze onderdelen is gezamenlijk ongeveer € 12 mln in mindering gebracht en overgeheveld naar het onderdeel «bijdragen aan agentschappen» voor een deel de uitvoering van de programma’s Energie-efficiency en Duurzame Energie. De opdrachten aan SenterNovem voor deze programma’s bestaan uit twee delen namelijk de uitvoeringskosten van Senternovem zelf en uitvoeringskosten door derden. Deze laatste categorie wordt in de regel verantwoord op hetzelfde onderdeel waarop ook de programmagelden (subsidies) worden verantwoord. Aangezien bij het opstellen van de begroting de hoogte en de verdeling van de uitvoeringskosten nog niet bekend zijn, wordt in de loop van het jaar de raming aangepast aan de daadwerkelijk aan SenterNovem verleende opdracht. Het gaat derhalve om een «technische» verschuiving binnen artikel 4 die verder voor het uit te voeren programma geen consequenties heeft of heeft gehad.

60

Hoe komt het dat de bijdrage aan de algemene energieraad in 2007 ten opzichte van 2006 is verdubbeld en een forse overschrijding laat zien ten opzichte van de raming?

De bijdrage aan de Algemene Energieraad in 2007 had betrekking op twee jaren: 2007 en 2008. Omdat de committering voor het jaar 2007 niet meer in 2006 kon plaats vinden is deze administratief vastgelegd in 2007.

61

Het duurzaam elektriciteitsverbruik is gedaald, waarom is ook dat van biomassa verminderd? Hoe komt de regering weer tot een stijging van duurzame elektriciteit?

Zoals aangegeven in het Jaarverslag is de productie van duurzame elektriciteit in 2007 gedaald door de forse afname van het meestoken van biomassa in elektriciteitscentrales. De voornaamste oorzaken van die afname zijn de verlaging van het MEP-subsidiebedrag voor deze categorie en de maatschappelijke discussie die is ontstaan over de duurzaamheid van biomassa.

De verwachting van het kabinet is dat in de jaren 2008 tot en met 2010 de productie van duurzame elektriciteit zal stijgen en dat de doelstelling voor duurzame elektriciteit voor het jaar 2010 (9 %) zal worden gehaald. Deze verwachting is grotendeels gebaseerd op ramingen van EnerQ (uitvoerder van de MEP).

Groeiverwachtingen zijn er met name voor windenergie op land en zee (ten opzichte van 2007 ongeveer een verdubbeling) en voor kleinschalige biomassa-installaties (kleiner dan 50 MW). Eerder afgegeven MEP-beschikkingen en de onlangs opengestelde Stimuleringsregeling Duurzame Energie (SDE) vormen vooral de motor achter deze ontwikkeling. Met mijn brief van 26 februari 2008 (Kamerstukken II, 31 239, nr. 10) heb ik uw Kamer daarover geïnformeerd.

62

Waarom stagneert de vergunningverlening voor strategische goederen?

Van een stagnatie in de vergunningverlening voor strategische goederen is geen sprake. De doorlooptijden waren in het verslagjaar niet wezenlijk anders dan in het voorgaande jaar. Wel hebben de in EU-verband overeengekomen sanctiemaatregelen tegen Iran tot een stijging van het aantal te behandelen en te beoordelen aanvragen geleid, omdat deze maatregelen ook een aantal andere dan strategische goederen betreffen die daarmee vergunningplichtig zijn geworden. Door enkele organisatorische aanpassingen, zowel bij de uitvoeringsinstantie als bij de beleidseenheid, kon voorkomen worden dat deze maatregelen tot vertragingen bij de behandeling van reguliere vergunningaanvragen voor de uitvoer van strategische goederen hebben geleid.

63

Wat is gebleken uit de zoektocht naar andere landen waar de overheid ketenverantwoordelijkheid op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen probeert te stimuleren?

Na zomer zal de Tweede Kamer in een aparte brief worden geïnformeerd over de visie van het kabinet op het terrein van ketenverantwoordelijkheid. Hierin zullen ook nieuwe initiatieven worden toegelicht die tot stand zijn gekomen mede naar aanleiding van de studie naar voorbeelden in andere landen.

64

Waarom is de formatie van het CPB hoger dan begroot?

In het jaarverslag 2007 is voor de bezetting van het CPB abusievelijk het cijfer 147,2 opgenomen. De daadwerkelijke bezetting over 2007 was 141,3 fte. Het verschil met de formatie (144,5 fte) wordt veroorzaakt door vacatures.

65

Kan de regering de uitgaven ten behoeve van het ICT-flankerend beleid van € 18 miljoen, het dubbele van wat was begroot, verklaren?

In de Begroting 2007 was een bedrag van € 9 mln voor ICT-flankerend beleid begroot. In de 1e suppletore begroting 2007 is aangegeven dat het budget (€ 4 mln) voor ICTAL activiteiten (identificatie, bedrijvenloket, e-formulieren) van 2006 naar 2007 was doorgeschoven. In de 2e suppletore begroting 2007 is gemeld dat het budget voor bedrijvenloket – inmiddels «antwoord voor bedrijven» genoemd – was overgeheveld van artikel 3 naar 10. De reden hiervoor was dat het accent bij het project Eerste lijn bedrijven was komen te liggen bij de doorontwikkeling van het bedrijvenloket, waardoor de uitgaven voor het gehele project beter aansloten bij artikel 10 dan bij artikel 3. Dit betrof € 5,1 mln. Opgeteld komt het beschikbare budget voor 2007 dus uit op € 18,1 mln.

66

Waarom is de behandeling van de Postwet in de Eerste Kamer nog niet afgerond? Waarom slaagt de regering er niet in de Eerste Kamer van de noodzaak van een snelle behandeling te overtuigen? Waaruit blijkt dat de NMa, zoals toegezegd door de regering, prioriteit zal geven aan het toezicht op de postsector? Waarom heeft de NMa nog geen onderzoek gedaan naar misbruik van economische machtspositie op de postmarkt?

De staatssecretaris van EZ heeft in verschillende brieven de Eerste Kamer gevraagd om, in het belang van de voortgang van het verdere proces, te komen tot een afronding van de behandeling van het wetsvoorstel voor een nieuwe Postwet. Het is echter aan de Eerste Kamer zelf zijn agenda te bepalen.

Dat de NMa prioriteit zal geven aan de postsector, blijkt uit de NMa Agenda 2008. In deze Agenda, die op 10 januari 2008 is gepubliceerd, kondigt zij onder meer aan welke sectoren het komende jaar aandachtsveld zijn. Voor 2008 heeft de NMa vijf sectoren tot aandachtsveld benoemd, waaronder ook de postsector. De NMa Agenda 2008 is onder meer te vinden op de internetpagina van de NMa, www.nmanet.nl.

De NMa houdt toezicht op de postsector, waaronder toezicht op mogelijk misbruik door ondernemingen met een economische machtspositie. De NMa kan in dit verband slechts optreden als er sprake is van zowel een economische machtspositie als misbruik van die positie. De NMa kan over lopende of op te starten onderzoeken geen (verdere) informatie verstrekken, aangezien dat het toezicht- en/of onderzoeksbelang zou kunnen schaden.

67

Waarom is er bij de posten Inhuur Auditdienst en Personeel stafdienst een overschrijding van resp. 3,1 en 3,4 miljoen euro?

EZ is binnen Nederland primair verantwoordelijk voor het Nationaal Actieplan EFRO. De Auditdienst van EZ is belast met de controle op de uitvoering hiervan. Voor de activiteiten zijn in 2007 extra middelen toegekend. De controlewerkzaamheden bleken echter complexer dan aanvankelijk was voorzien en er is druk op de tijdsplanning vanuit Brussel gelegd. Hierdoor is extra tijdelijke inhuur van capaciteit noodzakelijk gebleken om de EFRO-controlewerkzaamheden uit te voeren.

Zoals op pagina 103 van het EZ-jaarverslag wordt toegelicht, wordt het verschil tussen de oorspronkelijk vastgestelde begroting en de realisatie van Personeel stafdienst veroorzaakt door de toekenning van de loonbijstelling (€ 1,2 mln), toekenning van extra middelen aan de directie Facilitair Management ten behoeve van inhuur voor herhuisvesting (€ 0,3 mln), extra capaciteit bij de Auditdienst ten behoeve van de controle van regelingen van het Ministerie van VROM die SenterNovem uitvoert (€ 0,2 mln), middelen voor de directie Facilitair Management ten behoeve van de reorganisatie (€ 0,4 mln), de overgang van de eenheid Crisisbeheersing van DG Ondernemen en Innovatie naar Bureau SG (€ 0,2 mln) en overheveling van middelen vanuit het ICT-budget voor personele capaciteit voor het Atlas-documentatiesysteem (€ 0,1 mln). Tevens heeft nog een aantal kleinere overhevelingen naar de stafdiensten plaatsgevonden (totaal € 0,5 mln). Genoemde middelen zijn toegevoegd bij de suppletore begrotingen 2007. Er was op het onderdeel Personeel stafdienst in 2007 in totaal een overschrijding van € 0,4 mln vanwege tijdelijk extra werkzaamheden bij twee stafdirecties.

68

Waarom heeft het PIANOo personeel bijna twee keer zoveel gekost als begroot?

Het verschil tussen de oorspronkelijk vastgestelde begroting en de realisatie in 2007 is vrijwel geheel het gevolg van het toekennen van middelen van ruim € 1 mln ten behoeve van het personeel van TenderNed. TenderNed is de webapplicatie die in 2006 door EZ in eigendom is genomen met als doel het aanbestedingsproces voor alle aanbestedende diensten elektronisch te ondersteunen. De toegekende middelen waren nodig voor de in 2007 gestarte projectmatige activiteiten voor landelijke inrichting en invoering van TenderNed. De realisatie in het jaarverslag op het onderdeel PIANOo personeel betreft dus zowel de personeelskosten van PIANOo als die van TenderNed.

69

Waarom is er geen duidelijkheid over het behalen van de doelstelling van 150 miljoen euro die behaald zou moeten worden in het kader van de Programma Inkoop Taakstelling? Waarom wordt er volstaan met de mededeling dat de «taakstelling is verdeeld over de departementen»?

In het PIA-project zijn twee inkooptaakstellingen afgesproken, in totaal € 150 mln. Deze taakstellingen zijn over de ministeries verdeeld, waarbij de ministeries zelf hun aandeel in de inkooptaakstellingen realiseren (door inkoopbesparingen, efficiencyverbeteringen of op andere wijze).

70

Waarom is TenderNed nog altijd niet operationeel? Kan de regering ingaan op de vraag waarom de oplevering van TenderNed opnieuw vertraagd is? Is het waar dat het aanbestedingssysteem iTender in Amsterdam, geschikt zou kunnen zijn voot overheidsaanbestedingen in de bouw? Welke ervaringen zijn er met het pilotsysteem? Kan de regering garanderen dat in 2009 de landelijke uitrol van TenderNed daadwerkelijk zal plaatsvinden?

TenderNed is in 2006 overgenomen van ProRail. Oogmerk was om op basis van het prototype TenderNed een nationaal systeem voor elektronisch aanbesteden te ontwikkelen. Daarvoor moest de functionaliteit van het prototype worden gecompleteerd en de capaciteit van het systeem worden opgeschaald van enkele gebruikers naar landelijk gebruik (5 000 aanbestedende diensten en 100 000 ondernemingen). Inmiddels is er proefgedraaid met het prototype (meer dan 100 aanbestedingen). Enerzijds heeft dit goede, in samenspraak met de gebruikers opgestelde, functionele specificaties opgeleverd. Anderzijds is vastgesteld dat, vanwege de systeemarchitectuur en de gebruikte softwarecomponenten, opschalen van het prototype tot een landelijk systeem niet mogelijk is. Daarmee is nieuwbouw voor TenderNed de meest voor de hand liggende optie. Op basis van de met het prototype opgedane kennis en ervaring is ICTU (Stichting ICT-Uitvoeringsorganisatie) bezig met de nieuwbouw van TenderNed. Oplevering is voorzien in 2009. TenderNed wordt gebouwd als onderdeel van de e-overheid met gebruikmaking van open source software

Zonder gedegen onderzoek en testen is de geschiktheid van systemen als iTender voor overheidsaanbestedingen niet vast te stellen. Gezien de fase van realisatie van TenderNed is een onderzoek naar alternatieve systemen niet opportuun.

Met het van ProRail overgenomen prototype TenderNed, dat oorspronkelijk voor werken was opgezet, zijn gedurende de pilotfase waardevolle ervaringen opgedaan. Hierbij zijn meer dan 100 aanbestedingen uitgevoerd, waarbij naast werken ook leveringen en diensten zijn aanbesteed. Enerzijds heeft dit goede functionele specificaties opgeleverd. Anderzijds is vastgesteld dat, vanwege de systeemarchitectuur en de gebruikte softwarecomponenten, opschalen van het prototype tot een landelijk systeem niet mogelijk bleek.

Volgens de huidige planning zal de landelijke uitrol van TenderNed in de eerste helft van 2009 starten. Zoals elk ICT-project kent TenderNed zijn risico’s. Doordat TenderNed gebouwd wordt op basis van de opgedane ervaringen met het prototype, zijn de risico’s van de bouw van TenderNed goed beheersbaar.

71

Kan de regering toelichten waarom het verantwoordingsproces van SenterNovem richting opdrachtgevers en de controleprocessen niet op orde is? Wat gebeurt er om dit eindelijk op orde te krijgen? Wanneer grijpt de regering in?

De risico’s in het verantwoordingsproces liggen in het naast elkaar bestaan van meerdere administratieve systemen en procedures binnen SenterNovem. Dit is een gevolg van enkele achtereenvolgende belangrijke uitbreidingen van het opdrachtenpakket die de laatste jaren zijn gerealiseerd. Hierbij is de uitvoering van regelingen van onder andere VROM overgegaan naar SenterNovem. Daarbij zijn ook de bijbehorende administratieve systemen en procedures overgegaan, waardoor binnen SenterNovem meerdere administratieve systemen en procedures naast elkaar ontstonden. SenterNovem werkt aan de integratie van deze systemen; deze integratie was in 2007 echter nog niet afgerond.

Om de verantwoording goed te laten verlopen is in 2007 een verbeterplan opgesteld, aan de hand waarvan de verantwoording is voorbereid en uitgevoerd. Dit heeft geleid tot een sterk verbeterd verloop van het verantwoordingsproces ten opzichte van het voorgaande jaar. Het proces vergde echter nog steeds veel bewerkingen van SenterNovem, waardoor zowel de interne als de accountantscontrole arbeidsintensief was.

Inmiddels is de integratie van de twee voornaamste systemen in 2008 afgerond, waardoor de beheersing van het verantwoordingsproces sterk zal verbeteren. SenterNovem werkt in 2008 aan verdere verbetering. Het ministerie van EZ is hier als eigenaar nauw bij betrokken.

72

Kan de regering nader ingaan op het kwijtgescholden bedrag van 31,3 miljoen euro?

Het kwijtgescholden bedrag betreft voor bijna € 20 mln kwijtscheldingen van uitstaande vorderingen in het kader van de Borgstellingsregeling BBMKB. Dit betreft vorderingen op banken die in het verleden zijn ontstaan doordat de banken bij EZ de borgstelling hebben ingeroepen, omdat kredietnemers niet meer aan hun aflossingsverplichtingen voldeden. EZ kreeg daardoor vorderingen op de bedrijven, die door de banken werden beheerd. Het feit dat deze vorderingen zijn afgeboekt betekent dat er geen verdere verhaalsmogelijkheden meer waren als gevolg van bijvoorbeeld faillissement. Het resterende bedrag aan kwijtscheldingen betreft nagenoeg geheel kwijtscheldingen op in het verleden verleende kredieten uit hoofde van de regelingen TOK (Technische Ontwikkelingskredieten) en KREDO (Besluit kredieten Elektronische Diensten ontwikkeling). Kwijtschelding vindt, op grond van deze regelingen, plaats als geen omzet meer wordt behaald uit de gefinancierde projecten.

73

Waarom zijn de personele kosten van SenterNovem 14% hoger dan begroot? Waarom was de formatie van SenterNovem 250 fte’s hoger dan begroot? Welke maatregelen neemt de regering of zijn genomen om deze formatie in de hand te krijgen en te houden?

De stijging van de personele kosten is het gevolg van een sterke groei van het opdrachtenpakket van SenterNovem in 2007. In de begroting 2007 is uitgegaan van een beperkte volumegroei van 2%. Op het moment van opstellen van deze begroting was de uitwerking van de voornemens van het nieuwe kabinet voor het opdrachtenpakket voor SenterNovem nog niet bekend. De gerealiseerde omzetgroei in 2007 bedroeg 15,2%. De omzettoename doet zich voor bij nagenoeg alle opdrachtgevers. De omzet van het moederdepartement is ten opzichte van de oorspronkelijke begroting met 11,9% gestegen. De stijging wordt met name veroorzaakt door de uitvoering van de Innovatieprogramma’s. De omzet van VROM is ten opzichte van de oorspronkelijke begroting met 14,1% gestegen. Deze stijging wordt voornamelijk verklaard door nieuw verworven opdrachten Verkeersmaatregelen luchtkwaliteit, Therra herbouw Linkworks, ECMZ en Luchtwassers en uitbreiding van opdrachten KGO Regelingen, UAB, DBO en Interreg.

De stijging van het aantal opdrachten betekent ook dat meer capaciteit nodig is voor de uitvoering hiervan. De personele bezetting is daarom 250 fte hoger uitgekomen dan begroot. Over de opdrachten en de daarvoor benodigde financiële en personele middelen maakt SenterNovem afspraken met haar opdrachtgevers, met inachtneming van de spelregels rondom de Rijksbrede volumetaakstelling. De groei van de personele omvang en de realisatie van de taakstelling wordt door het Ministerie van Economische Zaken gemonitord.

74

Kan de regering ten aanzien van de Economische Voorlichtingsdienst (EVD) een toelichting geven op de € 5 miljoen hogere personeelslasten dan was begroot? Kan de regering een specificatie geven van de «uitbreiding opdrachtenportefeuille»?

De hogere personeelslasten worden met name veroorzaakt door uitbreidingen in de opdrachtenportefeuille. In de begroting was nog uitgegaan van 302 fte.

In 2007 bleek voor de uitvoering van de uitgebreide opdrachtenportefeuille 380 fte nodig te zijn. De uitbreiding van de opdrachtenportefeuille bestond deels uit nieuwe opdrachten van EZ (uit hoofde van bevordering internationaal ondernemen en het aantrekken van investeringen van buitenlandse bedrijven in Nederland) en een nieuwe opdracht van het ministerie van Buitenlandse Zaken (Trade Connect). Daarnaast zijn enkele bestaande opdrachten van EZ (bevordering internationaal ondernemen), Verkeer & Waterstaat (Partners voor Water II) en Buitenlandse Zaken/Ontwikkelingssamenwerking (Programma Samenwerking Opkomende Markten/OS) geïntensiveerd.

75

Waarom huurt het Agentschap Telecom veel extra personeel in?

Het programma «Alles Elektronisch» is een meerjarig programma van Agentschap Telecom met als doel een betere dienstverlening aan burger en bedrijf en een efficiëntere bedrijfsvoering. ICT-projecten zoals «Burgerservicenummer», «Van vergunning naar registratie», «Wettelijke verankering van het antenneregister» en «Vernieuwing website» maken hier onderdeel van uit. In het kader van recente wetgeving, zoals de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer en de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten, is een aantal projecten versneld uitgevoerd. Dit heeft hogere inhuurkosten tot gevolg gehad, omdat Agentschap Telecom voor de op korte termijn benodigde (ontwikkel)capaciteit moest terugvallen op externe inhuur.

Daarnaast kende Agentschap Telecom in 2007 vacatures voor enkele moeilijk vervulbare specialistische functies, als gevolg van de arbeidsmarkt en de geografische ligging. Hiervoor heeft Agentschap Telecom zich tot externe inhuur moeten wenden.

Tenslotte heeft Agentschap Telecom bepaalde vacatures tijdelijk met flexibele arbeidskrachten bemenst om mogelijkheden tot efficiëntere invulling te onderzoeken; dit met het oog op de reductie van het personeelsvolume als gevolg van de taakstelling.

76

Waarom heeft een plaatsvervangend directeur een ontslagvergoeding ontvangen van vier jaarsalarissen?

Na beëindiging van de werkzaamheden in de functie van plaatsvervangend directeur is er bemiddeld voor een andere passende functie. Omdat dit niet tot het gewenste resultaat heeft geleid is besloten tot beëindiging van het dienstverband. Betrokkene is vervroegd met pensioen gegaan op basis van de geldende regelingen.

Er is overigens geen sprake van een ontslagvergoeding van vier jaarsalarissen, maar van een aanvulling van het pensioen tot 70% van het laatstgenoten inkomen. Het hiervoor benodigde bedrag is in een keer in een verzekeringspolis gestort zodat daaruit de toekomstige aanvullingen kunnen worden betaald.

77

Kan de regering ingaan op de omvang van het bedrag van 75 miljoen euro voor adviseurs en tijdelijk personeel? Is dit een relatief hoog bedrag te noemen in vergelijking met andere departementen? Zo ja, wat is hiervoor de verklaring?

De uitgaven aan adviseurs en tijdelijk personeel over 2007 zijn ca. € 3 mln lager gebleken. Het cijfer zoals opgenomen in de brief van BZK over de nulmeting van externe inhuur, € 72,4 mln, is het juiste cijfer. EZ bevindt zich wat deze uitgaven betreft ongeveer in de middenmoot van de departementen. Ongeveer 2/3 van het totaal betreft uitgaven aan uitzendkrachten. Hiervoor verwijs ik naar het antwoord op vraag 78. Daarbij zijn ook de uitgaven aan structurele inhuur bij SenterNovem en de EVD meegenomen. Deze baten-lastendiensten verrichten uitvoeringswerkzaamheden voor diverse andere ministeries/overheden. Bij de EVD is dat ongeveer 35% van de omzet en bij SenterNovem ongeveer 49%.

78

Wat is de achtergrond van de uitgaven van 48 miljoen euro aan uitzendkrachten? Voor welke doelen zijn deze uitzendkrachten ingezet?

Een aanzienlijk deel (circa € 25 mln) van de € 48 mln heeft betrekking op structurele inhuur bij de baten-lastendiensten SenterNovem en de EVD. Structurele inhuur bij deze diensten maakt onderdeel uit van de werkwijze om opdrachten voor EZ en andere ministeries/overheden adequaat en flexibel uit te voeren. Hiermee kunnen baten-lastendiensten snel en flexibel inspelen op veranderingen in het volume en de samenstelling van het opdrachtenpakket.

Het restant betreft uitgaven aan uitzendkrachten die onder meer worden ingezet bij piekbelasting en bij vervanging die noodzakelijk is door ziekte of andere vormen van afwezigheid.

79

Is de inkoop van communicatieadvisering voor een bedrag van € 702 000, de reden voor de forse terugval (€ 665 000) van de post «Materieel Communicatie» in de tabel op pagina 103? Zo ja, is er een (financiële) afweging gemaakt tussen de inkoop van communicatieadvisering en het aannemen van extra communicatiepersoneel? Zo ja, hoeveel fte-uitbreiding op de afdeling communicatie was nodig geweest om de werkzaamheden op te kunnen vangen? Wat waren in dit geval de kosten over het jaar 2007 geweest?

De inkoop van communicatieadvisering is niet de reden voor de forse terugval van de post «Materieel Communicatie». De verminderde uitgaven op de post «Materieel Communicatie» wordt veroorzaakt doordat er in 2007 minder nieuw beleid tot stand is gekomen als gevolg van de kabinetswisseling. Deze post heeft betrekking op het centrale communicatiebudget van EZ waar alleen de directie Communicatie uitgaven op doet en wordt aangewend voor corporate communicatie (webdesign EZ.nl, verscheidene externe publicaties zoals jaarberichten), voor interne communicatie (communicatie rondom Eén EZ en één rijkslogo) en voor beleidscommunicatie (Industriebrief, bekendmakingen op het gebied van energiewinning, innovatieprogramma’s).


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), Schreijer-Pierik (CDA), Vendrik (GL), Ten Hoopen (CDA), Kortenhorst (CDA), Hessels (CDA), Ondervoorzitter, Van der Ham (D66), Van Velzen (SP), Aptroot (VVD), Smeets (PvdA), Samsom (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Kraneveldt-van der Veen (PvdA), Voorzitter, Irrgang (SP), Jansen (SP), Biskop (CDA), Ortega-Martijn (CU), Blanksma-van den Heuvel (CDA), Van der Burg (VVD), Graus (PVV), Zijlstra (VVD), Besselink (PvdA), Gesthuizen (SP), Ouwehand (PvdD) en Vos (PvdA).

Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Van Dijk (CDA), Duyvendak (GL), Aasted-Madsen-van Stiphout (CDA), Van Gennip (CDA), De Rouwe (CDA), Koşer Kaya (D66), Ulenbelt (SP), Blok (VVD), Boelhouwer (PvdA), Kalma (PvdA), Weekers (VVD), Van Dam (PvdA), Karabulut (SP), Luijben (SP), De Nerée tot Babberich (CDA), Cramer (CU), Atsma (CDA), De Krom (VVD), Madlener (PVV), Nicolaï (VVD), Blom (PvdA), Gerkens (SP), Thieme (PvdD) en Heerts (PvdA).

XNoot
1

De Nederlandse buitenlandse beleggingsportefeuille bestaat voor bijna 38% uit Amerikaanse aandelen en Amerika is met 36% een belangrijke belegger in Nederlandse aandelen. Een groeivertraging in de VS kan behoorlijke consequenties hebben voor de vermogenspositie van Nederlandse institutionele beleggers en de rest van de financiële sector. De Nederlandse pensioenfondsen beleggen 40% van hun totale vermogen in aandelen, hetgeen ze gevoelig maakt voor de beursontwikkelingen.

XNoot
2

A.g.v. gunstige winstontwikkeling van het bedrijfsleven worden 75% van bedrijfsinvesteringen buiten het bankwezen om gefinancierd. Ook de financiële positie van de Nederlandse consument is momenteel gunstig; het netto vermogen bedraagt op dit moment bijna vijfmaal het beschikbare inkomen.

XNoot
1

In een latere publicatie van de IMF wordt deze conclusie terug genomen.

XNoot
2

DNB, maart 2008.

XNoot
3

Hamburg Institute of International Economics (HWWI) aggregate food price index.

XNoot
1

«TechnoPartner Platform», Bureau Bartels B.V., oktober 2007.

Naar boven