31 444 VII
Jaarverslag en slotwet ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties 2007

nr. 11
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 5 juni 2008

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties1 heeft over het JAARVERSLAG VAN HET MINISTERIE VAN BINNENLANDSE ZAKEN (Kamerstuk 31 444 VII, nr. 1) de navolgende vragen ter beantwoording aan de regering voorgelegd.

De regering heeft deze vragen beantwoord bij brief van 5 juni 2008.

De vragen en antwoorden zijn hieronder afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Leerdam

De griffier van de commissie,

Van Leiden

1

Hoe levert het meldpunt www.lastvanoverheid.nl een vermindering van regels voor burgers op?

Door de concrete problemen van burgers op te pakken wordt inzichtelijk waar regels overbodig zijn of verbeterd kunnen worden. Op basis van door burgers ervaren problemen kunnen regels worden afgeschaft of kan de uitvoering worden vereenvoudigd. Van de binnengekomen meldingen over administratieve lasten en dienstverlening kon in 2007 zo’n 60% worden opgelost of worden verhelderd. Voorbeeld hiervan is het afschaffen van de medische controle bij de verlenging van een gehandicaptenparkeerkaart. Overigens gaat het niet per definitie om het afschaffen van regels; zo kon op basis van een melding de brief die defensie aan 18 jarigen omtrent dienstplicht stuurt worden vereenvoudigd. Ook op individueel niveau worden burgers geholpen. Een burger die lang wachtte op een WMO beschikking kreeg binnen enkele dagen de door haar aangevraagde woningaanpassing.

2

Hoeveel extra wijkagenten zijn er in 2007 bijgekomen?

Voor de 500 extra wijkagenten zijn 2 peildata vastgesteld: op 31 december 2011 zijn er 500 extra wijkagenten ten opzichte van de 31 december 2007. Er waren toen 2635 wijkagenten. De korpsen krijgen de extra middelen hiervoor in de jaren 2008–2011, maar konden de helft van het budget voor 2008 nog eind 2007 besteden om een versnelling in het proces te bewerkstelligen voor 2008. Half november 2007 is er 4 miljoen over de korpsen verdeeld om de start in 2008 sneller te laten verlopen. In 2007 leidt dit nog niet tot extra wijkagenten. Hoeveel extra wijkagenten er zijn bijgekomen zal voor het eerst over het jaar 2008 worden geïnventariseerd.

3

Hoeveel extra wijkagenten moeten er ultimo 2008 bij gekomen zijn, hoeveel per ultimo 2009 en hoeveel per ultimo 2010?

De uiteindelijke peildatum waarop wordt bepaald of er 500 extra wijkagenten zijn bijgekomen is bepaald op 31-12-2011. Het budget voor de extra wijkagenten is in 4 gelijke tranches verdeeld over de korpsen. Er zijn geen normen bepaald voor de tussenliggende jaren. Wel zal ik per korps jaarlijks monitoren hoeveel wijkagenten er bij zijn gekomen en daarbij als richtgetal een gemiddelde van de gehele politie van 125 per jaar hanteren. Met korpsen die niet op schema liggen zal ik in gesprek gaan om te beoordelen of er extra maatregelen noodzakelijk zijn.

4

Wat is de uitkomst van de nulmeting naar de toename van het aantal wijkagenten?

Op 31 december 2007 waren er 2635 wijkagenten. Zie tevens mijn antwoord op vraag 2.

5

Kan de Kamer een jaarlijks rapport over de toename van het aantal wijkagenten krijgen?

Een eerste inzicht in de toename van het aantal wijkagenten is mij in mei 2009 bekend. U wordt hierover geïnformeerd middels het jaarverslag Nederlandse Politie over 2008.

6

Welke afspraken gaat u maken met fietsenhandelaren over een verplicht registratie- of framenummer op fietsen?

Het idee om framenummers alleen op nieuwe fietsen te verplichten wordt breed gedragen. Hierover zullen met fietsfabrikanten en importeurs afspraken gemaakt moeten worden. Om de verplichting van framenummers in te voeren zal eerst het wetgevingstraject doorlopen moeten worden. Ook moet dit idee nog getoetst worden door de Europese Unie, omdat er geen sprake mag zijn van technische handelsbelemmering. Vooralsnog worden hier geen problemen mee verwacht. Omdat dit traject enige tijd in beslag zal nemen en omdat het alleen voor nieuwe fietsen geldt, wordt gekeken of er in de tussen tijd mogelijkheden zijn om framenummers aan te brengen op vrijwillige basis.

7

Met hoeveel moet het aantal geweldsincidenten tegen werknemers met een publieke taak in 2008 afnemen?

Ik laat in de eerste helft van 2009 de 1-meting uitvoeren die vergelijkbaar is met de 0-meting van 2007 (zie Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 28 684, nr. 117). Deze meting geeft daarmee een beeld van 2008. Gestreefd wordt het aantal voorvallen van ongewenst gedrag tegen werknemers dan te hebben verminderd met 10 procentpunt ten opzichte van de 0-meting 2007 (66%).

8

Hoe bindend zijn de afspraken in het convenant over het onderbrengen van de lokale brandweervrijwilligers in de regionale organisatie? Komen er sancties als gemeenten niet aan deze eis in het convenant voldoen?

Met het sluiten van convenanten volg ik de ambitie van dit kabinet, die reeds verwoord is in het Beleidsprogramma 2007–2011: «dat de basisvereisten waaraan de veiligheidsregio’s moeten voldoen, wettelijk worden vastgelegd en dat het kabinet daarnaast meerjarige convenanten sluit met de regio’s die door willen groeien naar volledige regionalisering van de brandweer, met invulling van alle basisvereisten».

De convenanten richten zich op twee doelstellingen: 1) de rampenbestrijding op orde en 2) de vorming van een professioneel georganiseerde veiligheidsregio. De convenanten zijn voor een groot deel maatwerk, twee onderwerpen maken echter op uniforme wijze deel uit van ieder convenant: de basisvereisten crisismanagement en de regionalisering van de brandweer.

Van regio’s die een convenant afsluiten, wordt gevraagd om binnen de looptijd van het convenant (dus uiterlijk 31-12-2009) een besluit tot volledige regionalisering te nemen. De implementatie van dit besluit kan eventueel ook na de looptijd van het convenant worden afgerond, maar uiterlijk 31 december 2010.

Aangezien convenanten tweezijdige afspraken bevatten, mogen de regio’s van mijn kant ook een gerichte inspanning verwachten. In de eerste plaats stel ik (beleidsinhoudelijke) adviezen, informatie en ondersteuning ter beschikking. Ten tweede ontvangen de regio’s die een convenant afsluiten een eenmalige extra financiële bijdrage. Deze bijdrage is in twee tranches opgedeeld. De eerste tranche (50%) ontvangen regio’s bij het afsluiten van het convenant. De tweede tranche volgt als een onomkeerbaar besluit tot regionalisering is genomen. Wordt niet tot regionalisering besloten of wordt niet aan de bovenstaande eisen voldaan, dan volgen geen sancties, maar ontvangt de regio deze 50% niet.

9

Waarom is er niet gekozen voor een kenniscentrum met publieke borging?

Er is gezorgd voor publieke borging: er komt 1 landelijk telefoonnummer dat tijdens kantooruren bereikbaar is voor ouders, jongeren, 1e lijnswerkers en bestuurders.

10

Welke acties worden ondernomen om de instroom van ouderen in het personeelsbestand van de overheid te bevorderen?

Her personeelsbestand van de publieke sector is sterk vergrijsd. Om te kijken of er belemmeringen zijn om ouderen, voornamelijk vanuit de markt, aan te nemen, start binnenkort een onderzoek naar de effecten van het eigenrisicodragerschap WW op het personeelsbeleid van overheid- en onderwijsorganisaties. Daarnaast gaat de aandacht vooral uit naar het behoud van oudere werknemers en hen indien nodig te begeleiden van werk naar werk.

11

Wat is de concrete doelstelling bij het bevorderen van voldoende arbeidsparticipatie binnen de overheid door ouderen?

Het uitstroompercentage van 50-plussers naar inactiviteit is in 2011 met 2 procentpunten afgenomen ten opzichte van 2006.

12

Welke voornemens heeft u om bestuurlijke drukte concreet te verminderen?

Met de decentralisatie-impuls ontstaat op een groot aantal beleidsterreinen een nieuwe verdeling van taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden. Bij deze nieuwe verdeling wordt er nadrukkelijk voor gezorgd dat er zo min mogelijk «kiemen» van bestuurlijke drukte aanwezig zijn in de nieuwe situatie. Ook de implementatie van het kabinetsstandpunt op het rapport van de Commissie Oosting over Interbestuurlijk toezicht zal een vermindering van bestuurlijke drukte tot gevolg hebben. Tevens wordt de casusgerichte aanpak zoals die door het vorige kabinet was ingezet voortgezet. Op dit moment wordt het gesprek met bestuurders gevoerd om een aantal kansrijke casussen te identificeren. Tot slot moet hier de aanpak van het Programma Randstad Urgent worden genoemd. Door voor de verschillende projecten bestuurlijke duo’s te benoemen, wordt het bestuurlijk gedoe rondom deze projecten aanzienlijk verminderd.

13

Loopt de voorgenomen decentralisatie naar wens? Kunt u concrete doelstellingen formuleren?

De voorgenomen decentralisatie loopt naar wens. De concrete doelstelling is dat de afspraken uit het Bestuursakkoorden met de gemeenten en de provincies worden uitgevoerd. Deze afspraken hebben een dynamisch karakter, in de zin dat naarmate de implementatie vordert, inhoudelijk concreter kan worden aangegeven wat de stand van zaken is op de afzonderlijke dossiers, zoals bijvoorbeeld het participatiefonds of de bundeling van de middelen voor jeugd. Daarnaast zijn er thema’s waarvan de concrete invulling tijdens het sluiten van de akkoorden nog onvoldoende helder was, maar waarover nu meer duidelijkheid bestaat zoals het stedenbeleid. De uitvoering van de afspraken uit de akkoorden (zoals de vorming van het participatiefonds) vragen in principe om aanpassing van wet- en regelgeving, waarbij het parlement wordt betrokken. Een belangrijk onderdeel van de decentralisatieagenda is ook het verminderen van het aantal specifieke uitkeringen ten gunste van financiering via het gemeentefonds waardoor op verschillende terreinen de bestedingsvrijheid van gemeenten toeneemt.

14

Wanneer moet het aantal specifieke uitkeringen zijn gehalveerd? Hoeveel specifieke uitkeringen mogen er ultimo 2008, 2009 en 2010 nog zijn?

Aan het eind van deze kabinetsperiode moet het aantal specifieke uitkeringen zijn gehalveerd (ultimo 2008: 101; ultimo 2009: 65; ultimo 2010: 43).

15

Kan de tegenvaller, dat de doelstelling van 25% voor de vermindering van administratieve lasten voor het eind van 2007 niet gehaald is, worden ingehaald.? Zo ja, hoe?

De oude doelstelling om 25% administratieve lastenreductie te behalen, zal nog deze kabinetsperiode alsnog worden gerealiseerd. Het afgelopen anderhalf jaar is 10%-punt in tijd en 5%-punt in kosten reductie behaald, waarmee de totale reductie komt op 17% in tijd en 21% in kosten. We zijn dus goed op weg. De aanpak van de 10 knelpunten zal een belangrijke bijdrage leveren aan het behalen van de 25% reductiedoelstelling.

16

Wat is er of wordt er concreet gedaan met de adviezen van de Commissie Oosting?

Het kabinet neemt de adviezen van de commissie Oosting in grote lijnen over. Dat betekent concreet dat het specifieke toezicht in vergaande mate wordt afgeschaft en dat de generieke toezichtinstrumenten (schorsing, vernietiging en taakverwaarlozing) worden herijkt. Het toezicht op gemeenten komt in beginsel bij de provincie te liggen (tenzij de provincie geen taak en daarmee expertise heeft op het desbetreffende beleidsterrein) die voor het uitoefenen van het toezicht gebruik maakt van de generieke instrumenten. Voor de volledige reactie van het kabinet wordt verwezen naar Kamerstukken II 2007/08, 31 200 VII, nr. 61.

17

Zorgt het Burgerservicenummer er nu al voor «dat burgers slechts één keer hun gegevens aan de overheid hoeven op te geven»? zo neen, in welke gevallen niet?

Voor de eenmalige gegevensverstrekking aan burgers is nodig dat de daarbij betrokken basisregistraties zijn ingevoerd. Het burgerservicenummer is hierbij een hulpmiddel om de juiste informatie met elkaar in verband te brengen. De mate waarin de eenmalige gegevensverstrekking is gerealiseerd hangt af van de voortgang van de realisatie van de verschillende basisregistraties. Over de planning/realisatie van de basisregistraties treft u meer aan in de komende zesde voortgangsrapportage e-overheid die binnenkort aan de Tweede Kamer zal worden verzonden.

18

Waarom is de streefwaarde voor de Kalsbeeknorm in 2007 niet gehaald?

Uw Kamer zal middels het BZK Jaarverslag 2008 worden geïnformeerd over de bevindingen.

19

Waarom zijn er budgetten voor het prestatievermogen van de politie overgeheveld naar andere artikelonderdelen? Wordt het budget daar gebruikt voor verbetering van het prestatievermogen van de politie?

De overgehevelde budgetten zijn wel gebruikt voor verbetering van het prestatievermogen van de Politie, maar middels een ander artikelonderdeel uitgeput. Op artikelonderdeel 2.4 (Prestatievermogen van de Politie) is oorspronkelijk een aantal bijzondere bijdragen geraamd, die bij invoering van het huidige budgetverdeelsysteem (BVS) per 1 januari 2007 onder de algemene bijdrage zijn geschaard. Deze keuze is gemaakt omdat het verdeelsysteem hiermee zuiverder werd en minder uitzonderingen kende. Zo waren de zogenoemde «Bolkesteingelden» oorspronkelijk bestemd voor de versterking van de politiële jeugdzorg: regionale politiekorpsen konden deze middelen inzetten voor jeugd- en veiligheidsprojecten. Bij invoering van BVS was dit thema onderwerp van regulier beleid geworden en is het opgenomen in de algemene bijdrage. Deze overboeking verklaart voor een groot deel de mutatie van artikelonderdeel 2.4 naar andere artikelonderdelen.

20

Voor welke doelen sluiten regiokorpsen leningen af bij het ministerie van Financiën?

De politieregio’s kunnen voor de (her) financiering van investeringen in vaste activa een lening bij het ministerie van Financiën aangaan. Daarnaast is het mogelijk ter voorziening in de liquiditeitsbehoefte voor het doen van lopende uitgaven een rekening-courantkrediet af te sluiten. BZK staat hiervoor garant.

21

Wordt over bovenstaande leningen rente gerekend? Zo ja, hoeveel rente hebben de regiokorpsen in 2007 betaald?

Ja, de minister van Financiën bepaalt voor de onderscheidene kredietfaciliteiten de van toepassing zijnde rentepercentages. Volgens de jaarrekeningen 2007 hebben de regio’s een rentelast van in totaal € 11 594 000 gerealiseerd.

22

Klopt het dat volgens het staatje pas in 2010 de 500 extra wijkagenten aangesteld zijn?

Nee, uit het staatje kan niet geconcludeerd worden dat er pas in 2010 500 extra wijkagenten zijn aangesteld. In het staatje is de sterktedoelstelling van dit kabinet voor 2010 opgenomen. Ten aanzien van de sterkte van de politie zijn verschillende maatregelen tegelijkertijd in dit staatje verwerkt. De extra wijkagenten zijn niet in het staatje opgenomen. Voor de 500 extra wijkagenten is als peildatum 31-12-2011 vastgesteld: op dat moment is de intensivering volledig in extra sterkte vertaald en worden de korpsen afgerekend. Voor de tussenliggende jaren zijn geen tussentijdse doelstellingen met bijbehorende afrekening bepaald . Om deze reden zijn de wijkagenten niet in dit staatje met de sterktedoelstelling voor 2010 opgenomen.

23

Waar komt de stijging van € 100 mln. over de afgelopen jaren vandaan?

De stijging van de AIVD-begroting in de periode 2003–2007 van ca. € 100 mln. houdt verband met een aantal grote toevoegingen als gevolg van grote mondiale en nationale incidenten. Deze betreffen de volgende:

– Naar aanleiding van de aanslagen in New York op 11 september 2001 is het Actieplan Terrorisme opgesteld. Hiervoor is aan de AIVD budget toegekend oplopend tot € 23,8 mln. (Kamerstukken II, 2001–2002, 27 925, nr. 20).

– Naar aanleiding van de moord op dhr. Fortuyn is het Stelsel Bewaken en Beveiligen ingericht. Hiervoor is aan de begroting van de AIVD budget toegekend oplopend tot € 4 mln.(Kamerstukken II, 2002–2003, 29 200 VII, nr. 2).

– Naar aanleiding van de aanslagen in Madrid op 11 maart 2004 is aan de begroting van de AIVD een bedrag oplopend tot € 7 mln toegevoegd (Kamerstukken II, 2003–2004, 29 557, nr. 2 en 2004–2005, 29 800 VII, nr. 2).

– De moord op dhr. Van Gogh heeft geleid tot een toevoeging oplopend tot € 10 mln. (in 2007) aan de begroting (Kamerstukken II, 2004–2005, 29 754, nr. 3).

Daarnaast is naar aanleiding van de aanbevelingen van de Commissie Bestuurlijke Evaluatie AIVD (cie. Havermans) (Kamerstukken II, 2004–2005, 29 876, nr. 3) een bedrag oplopend tot € 26 mln (in 2007) aan de begroting toegevoegd.

Voorts is ten behoeve van de voorbereiding en uitvoering van de verhuizing van de dienst naar Zoetermeer in 2007, € 25 mln (incidenteel) aan de begroting toegevoegd.

De stijging is verder veroorzaakt door enerzijds reguliere toevoegingen (€ 6 mln loon- en prijsbijstelling) en anderzijds door projectgelden (€ 3 mln uit FES-fonds).

24

Wie bepaalt wat politiek relevante bevindingen zijn?

Aspecten van het functioneren van de AIVD worden geregeld intern geëvalueerd. De bevindingen en aanbevelingen die uit deze interne evaluaties voortvloeien hebben veelal een technisch-procesmatig karakter. De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties besluit over het informeren van de Tweede Kamer over bevindingen uit de interne evaluaties. Dat gebeurt onder andere via het Jaarverslag van de AIVD (Kamerstukken II, 2007–2008, 30 977, nr. 9) in de paragraaf «kwaliteitsmanagement».

25

Is er sprake van een positieve correlatie tussen de aanbieding van de rapportages van de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid (OOV) aan de democratische controleorganen en de opvolging van de aanbevelingen van de OOV en kan worden vastgesteld dat bijvoorbeeld gemeenteraden via kaderstelling het college beter op basis van de aanbevelingen aansturen op verbetering van kwaliteit?

De Inspectie OOV (IOOV) biedt al haar rapportages aan de relevante democratische controleorganen, Rijk, regio’s en (operationele) diensten aan. Willen de door de IOOV voorgestelde verbeteringen effect hebben, dan moeten democratische controleorganen (gemeentebesturen) ook daadwerkelijk de aandacht en bestuurlijke kracht opvatten om met deze verbeteringen aan de slag te gaan.

Uit effectmetingen en de Algemene Doorlichting Rampenbestrijding (ADR) blijkt dat onderzoeken van de IOOV daadwerkelijk effect hebben. Zo werken de rapportages over de ADR (stimu)lerend voor de doorgelichte en nog door te lichten regio’s. Dit is onder andere terug te vinden in de onlangs aan u aangeboden rapportage «ADR, stand van zaken 2003–2007». De IOOV heeft geen specifiek onderzoek verricht naar de opvolging van aanbevelingen door de democratische controleorganen. Wel is merkbaar dat de rapportages de politiek-bestuurlijke agenda beïnvloeden, bijv. bij de rapporten «Bestuurlijke aansturing brandweerzorg» en «Operationele prestaties brandweer» (opkomsttijden).

26

Was het budget 2007 van ruim € 9,5 miljoen voor de Onderzoeksraad voor Veiligheid volledig structureel of is er ook sprake van een incidenteel deel als gevolg van lopende onderzoeken en kan in het laatste geval worden aangegeven om welke bedragen het per onderzoek gaat?

Het structurele budget voor de Onderzoeksraad voor Veiligheid bedraagt ruim € 9,5 miljoen.

27

Oefenen militairen ook mee met het multidisciplinair oefenen?

Ja, Defensiepersoneel doet ook mee aan zowel landelijke als regionale multidisciplinaire oefeningen. Bijvoorbeeld bij de oefeningen Bonfire en Voyager zowel op operationeel als op bestuurlijk niveau.

28

Is het realiseren van het Nationaal Handboek Crisisbesluitvorming nu voorzien in 2008 en kunt u uw antwoord toelichten?

Op dit moment wordt een nader voorstel voorbereid over de aansturing en regie bij rampenbestrijding en crisisbeheersing op nationaal niveau. Op korte termijn spreek ik hierover met de Minsterraad. De uitkomst van deze discussie wordt meegenomen in het handboek Crisisbesluitvorming dat in 2008 gereed is.

29

Hoe staat het met de landelijke bekendheid van 0800-1351?

Het nummer 0800-1351 wordt enkel en alleen ingezet in tijden van crisis en is een zogenaamd «slapend nummer». Zodra blijkt dat er behoefte is aan een informatienummer kan inzet plaatsvinden bij zowel lokale, regionale en landelijke crises/rampen. Bij een dergelijke inzet wordt direct nummerbekendheid gegenereerd door meldingen via radio, televisie, internet etc.

30

Zijn er acties voorzien om het aantal loos-alarm-meldingen terug te dringen en zijn hierbij streefcijfers voorzien, aangezien er nu een forse toename blijkt te zijn?

De verantwoordelijkheid, ook voor het formuleren van streefcijfers voor verbetering, ligt lokaal en het belang van verbetering ook. Veel gemeenten nemen ook initiatief op dit punt.

Er zijn gemeenten die streven naar brandmeldinstallaties die zijn gecertificeerd volgens de «Regeling Brandmeldinstallaties 2002» van het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV).

Er wordt ook strenger gehandhaafd. Een brandmeldinstallatie moet voldoen aan NEN normen. Binnen het Bestuursrecht bestaat de mogelijkheid naleving van voorschriften af te dwingen en een dwangsom op te leggen.

31

Hoe gaat de u de opkomsttijd voor hulpdiensten verbeteren?

In het wetsvoorstel Veiligheidsregio’s heb ik een grondslag opgenomen om eisen te stellen aan de Brandweer. Voor wat betreft de opkomsttijden Brandweer zal ik eisen stellen in het op die grondslag te baseren Besluit Veiligheidsregio’s. Een concept van dit besluit is momenteel in consultatie bij onder andere het Veiligheidsberaad en de Nederlandse Vereniging voor Brandweerzorg en Rampenbestrijding (NVBR).

32

Is de constatering dat op 1 januari 2009 de laatste territoriale congruentie is opgelost feitelijk wel juist en hoe verhoudt zich deze stelling tot de gekozen indeling in het wetsvoorstel ambulancezorg (Waz), dat thans bij de Eerste Kamer ligt (De regio Zaanstreek Waterland is in de Waz ingedeeld bij Amsterdam-Amstelland en in de Wvr een eigenstandige regio)?

Ik heb besloten dat de gemeente Hattem per 1 januari 2009 voor wat betreft brandweer en GHOR wordt ingedeeld bij de veiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland. De AMvB waarmee deze congruentie wordt geregeld is thans in voorbereiding en treedt op 1 januari 2009 in werking. Ik heb uw Kamer hierover geïnformeerd. Daarmee heb ik volledige territoriale congruentie van politieregio’s en brandweer en GHOR-regio’s gerealiseerd. De gebiedscongruentie tussen veiligheidsregio’s en de RAV-regio (Regionale Ambulance Voorziening) wordt geregeld in artikel 2 van de Waz. Er wordt overleg gevoerd door de minister van VWS met de regio Zaanstreek-Waterland om te bezien of deze regio de vijfentwintigste RAV-regio kan worden.

33

Beschouwt de u de voorlichtingscampagne voor de Provinciale Statenverkiezingen 2007 als een succes? Is die voor herhaling vatbaar?

Het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voert bij elke verkiezing die valt onder de werking van de Kieswet een voorlichtingscampagne. De campagne die bij de Provinciale Statenverkiezing van 2007 is gevoerd wijkt niet af van de campagnes die daarvoor hebben plaatsgevonden. Het voornemen is om ook bij de verkiezing in 2009 van de leden van het Europees parlement opnieuw een voorlichtingscampagne uit te voeren.

34

Betekent techniekonafhankelijk dat het kiesproces voortaan zonder stemcomputers plaats zal vinden?

De betreffende passage op pagina 66 onder het kopje «modernisering Kieswet» heeft betrekking op de nieuwe wet op het verkiezingsproces. Het voornemen is om de formuleringen in die wet «techniek-onafhankelijk» te maken zodat de betreffende artikelen bruikbaar zijn voor verschillende vormen van stemmen.

Overigens heeft het kabinet recentelijk besloten (TK 2007–2008, 31 200 VII, nr. 64) dat niet alleen voor de eerstkomende verkiezingen in Nederland gestemd zal worden met papieren stembiljetten, maar dat dit in beginsel structureel het geval zal zijn. Het ministerie van BZK zal wel de ontwikkelingen op het gebied van elektronisch stemmen in het algemeen en op het terrein van de compromitterende straling in het bijzonder blijven volgen. Het is immers niet uit te sluiten dat in de toekomst de belemmeringen, die er nu zijn voor de invoering van de stemprinter, zullen verdwijnen. Daarbij zullen ook ontwikkelingen in andere landen, zoals bijvoorbeeld België, worden betrokken die het elektronisch stemmen (her)overwegen.

35

Waarom houden zowel het Instituut voor Publiek en Politiek (IPP) en het Forum voor Democratische Ontwikkeling (FDO) zich bezig met de democratische vorming van jongeren? In hoeverre vindt er overleg plaats tussen de beide instellingen om dubbele activiteiten te voorkomen? Wat is daarvan de uitkomst?

IPP en FDO hebben zeer regelmatig onderling overleg en overleg met BZK. Het overleg is erop gericht om met de beperkte middelen die men heeft een maximaal resultaat te bereiken. Omdat IPP en FDO zich op andere netwerken en intermediairs richten is er geen sprake van dubbele activiteiten.Om het onderlinge profiel nog scherper af te bakenen richt het FDO zich sinds dit jaar meer op de thema’s burgerrechten en actief burgerschap. Het IPP richt zich sterk op politieke toerusting.

Omdat de activiteiten van de beide, sterk verschillende instituten, geheel of gedeeltelijk zullen opgaan in het Huis voor democratie en rechtsstaat, zijn de onderlinge contacten dit jaar geïntensiveerd, waardoor de onderlinge afstemming nog beter verloopt.

Beide instellingen maken overigens deel uit van een groter samenwerkingsverband (platform democratie en burgerschap) waarin tal van maatschappelijke instellingen (onderwijs, media, wetenschap, NGO’s) onderling hun activiteiten m.b.t democratie en burgerschap afstemmen. Een van de uitkomsten van deze afstemming is een gezamenlijke aanpak van debatten over democratie en rechtsstaat en het samenwerken om in de eerste week van oktober (weer) een Week van de democratie te houden.

36

Wanneer kunnen we het rapport «Staat van de Dualisering» verwachten?

Het rapport «Staat van de Dualisering» wordt als onderdeel van de Trendnota «Staat van Bestuur 2008» komend najaar aan de Tweede Kamer aangeboden.

37

Wanneer is indiening van een wetsvoorstel voor partijfinanciering te verwachten? Welke uitgangspunten hanteert u?

Het voornemen is dat de Kiesraad wordt belast met uitvoering van en het toezicht op de naleving van de Wet financiering politieke partijen. Dit betreft zowel de subsidiëring van politieke partijen als de regeling over ontvangen bijdragen (giften). Doel is onafhankelijkheid bij het toezicht.

De voorschriften over bijdragen worden ook van toepassing op de aan de politieke partij gelieerde instellingen (bv. stichtingen) die in het directe belang van de partij werkzaamheden verrichten. Ook bijdragen van natuurlijke personen komen onder de voorschriften te vallen. De voorschriften betreffen ook bijdragen in natura.

Het bedrag waarboven door politieke partijen bijdragen openbaar moeten worden gemaakt, wordt gesteld op € 3000. Aan te ontvangen bijdragen worden een beperking (maximum) gesteld van € 25 000.

Aan de niet-naleving van de voorschriften worden strafrechtelijke sancties verbonden.

Over de voorstellen heb ik overleg gevoerd met de voorzitters van de landelijke politieke partijen. Mede op basis daarvan bezie ik nu of de voorstellen aanpassing behoeven. Vervolgens wil ik nog de Kiesraad om een nader advies vragen. Vervolgens wil ik de voorstellen in het kabinet bespreken. Ik ga er vanuit de het wetsvoorstel dan na de zomer aan de Tweede Kamer kan worden gezonden.

38

Waarom zijn er minder gratis identiteitskaarten voor 14-jarigen afgezet?

De raming gaat uit van 200 000 jongeren in de leeftijd van 14 jaar die jaarlijks in aanmerking komen voor een gratis identiteitskaart. Deze raming is gebaseerd op de bevolkingsstatistiek van het CBS. In 2007 hebben 131 533 jongeren gebuik van de mogelijkheid om een gratis identiteitskaart aan te vragen. Het is niet bekend waarom sommige jongeren geen gebruik hebben gemaakt van de regeling.

39

Wat is de verklaring van het grote verschil tussen planning en realisatie?

Het grote verschil tussen planning en realisatie wordt voor het grootste deel verklaard door een aantal extra investeringen in de e-overheid, waartoe het budget op artikel 7 bij Voor- en Najaarsnota is verhoogd. Zoals in de toelichting bij de tabel is te lezen, is bijvoorbeeld € 15 mln. uit het programma Implementatie Agenda ICT-beleid (PRIMA) van EZ/Senter Novem ontvangen en uitgegeven aan programma’s en projecten in het kader van het programma e-overheid. Ook is € 26,3 mln. aan het budget van GBO.Overheid toegevoegd in verband met het sterk toegenomen gebruik van haar producten.

40

Wat is de reden voor de vertraging van de oplevering van de centrale voorziening voor de publicatie van decentrale regelgeving?

Het product dat door de leverancier is opgeleverd was in eerste instantie onvoldoende gebruiksvriendelijk. De noodzaak om het product aan te passen heeft geleid tot vertraging.

41

Hoeveel ICT-gerelateerde veiligheidsincidenten hebben er in 2007 plaatsgevonden?

In 2007 zijn 135 incidenten door GOVCERT.NL afgehandeld. Het betreft hier incidenten die deels bij de deelnemers van GOVCERT.NL (dit zijn overheidsorganisaties) zijn afgehandeld en deels bij het bedrijfsleven in het kader van het project Notice and Take Down (NTD) . Het project NTD richt zich op het tegengaan van phishing en wordt uitgevoerd in opdracht van het programma Nationale Infrastructuur tegen Cybercrime (NICC) en in samenwerking met Nederlandse banken».

42

Hoeveel gemeenten zijn nu aangesloten op DigiD voor burgers? Wanneer wordt dit 100%?

Op 31 december 2007 zijn 306 gemeenten aangesloten op DigiD voor burgers; op 1 juni 2008 zijn dat er 328 (328 van de 443 gemeenten is 74%).

In de visie op betere dienstverlening overheid en actieprogramma dienstverlening en e-overheid die onlangs naar de kamer zijn verzonden, wordt er op ingezet dat op 1 juni 2009 DigiD-burger is gerealiseerd voor alle elektronische overheidsdienstverlening waarbij authenticatie vereist is.

43

Wanneer gaan de overige 10% over op P-Direkt?

Per 1-1-2009.

44

Hoe verhoudt het bevorderen van voldoende arbeidsparticipatie binnen de overheid door ouderen zich tot «de krimpopgaven»?

In het jaarverslag staat dat het langer doorwerken bij het Rijk op gespannen voet staat met de krimpopgaven. Dit heeft betrekking op het doorwerken na 65 jaar.

De krimpopgaven hebben geen gevolgen voor de arbeidsparticipatie van ouderen in de leeftijd tot 65 jaar. De minister van BZK is voorstander van een cultuuromslag binnen de rijksoverheid die ervoor moet zorgen dat werken tot 65 jaar weer gewoon wordt. Rijksmedewerkers moeten op een prettige, uitdagende wijze tot 65 jaar kunnen doorwerken binnen de rijksoverheid.

Overigens zijn er ook voor de groep 65-plussers inmiddels voldoende mogelijkheden om door te werken bij de rijksoverheid; hierover zijn rijksbrede afspraken gemaakt. De prioriteit wat betreft de arbeidsparticipatie ligt op dit moment echter bij de groep ouderen onder de 65 jaar.

45

Wat wordt in het kader van behoud van kennis en ervaring in de rijksdienst bedoeld met «uitrol is afhankelijk van de mogelijkheden die geboden worden»?

Uitrol is afhankelijk van de honorering van de claim die werd ingediend bij programma Vernieuwing Rijksdienst. Deze claim is inmiddels positief gehonoreerd en zodoende zal de uitrol van het programma «Verzilvering» ten behoeve van het behoud van kennis en ervaring in de rijksdienst gaan plaats vinden.

46

Waarom wordt niet verder gegaan met de normalisering van de arbeidspositie van de ambtenaren van de sector Rijk?

Nadat over het IBO «Buitengewoon normaal» een verdeeld advies werd uitgebracht door de sociale partners in de Raad voor het Overheidspersoneelsbeleid (ROP) en de bredere discussie over het ontslagrecht in een impasse geraakte, was het minder opportuun om de zgn. normalisering van de rechtspositie door te zetten. Intussen is het streven er wel degelijk op gericht niet -relevante (rechtspositionele) verschillen tussen ambtenaren en werknemers in de particuliere sector te voorkomen of, waar dat nuttig en mogelijk is, weg te nemen.

47

Wat zijn de resultaten van de inspanningen op het gebied van diversiteitsbeleid?

Het percentage vrouwen en allochtonen bij de sector Rijk stijgt gestaag. In 2007 steeg het aandeel allochtonen van 9,5% naar 10,0% en er is sprake van een lichte groei in de hoogste schalen (S15 en hoger). Wat betreft de jonge instroom via het Rijkstraineeprogramma overtreft het aandeel vrouwen dat van mannen. De interesse van jonge allochtonen hoger opgeleiden voor het programma groeit verder sterk; in 2007 heeft 13% van de nieuwe lichting trainees een «bi-culturele»achtergrond. Met name de instroom en doorstroom naar de hogere schalen (v.a. S12) van allochtone herkomst hebben echter blijvend aandacht nodig. Ook het beperken van de uitstroom levert een bijdrage aan het behalen van de kabinetsdoelstellingen.

Het aandeel vrouwen in de rijksdienst steeg van 41,1% naar 41,7% Ook de ontwikkeling van het aantal vrouwen in de hogere schalen is positief. In de topmanagement groep (TMG) zijn in 2007 7 vrouwen en 12 mannen benoemd (37% vrouwen). Het aandeel vrouwen in de TMG steeg daardoor naar 19,3%. In de gehele ABD (incl. TMG) was 30,6% van de benoemde managers vrouw. Het totale aandeel vrouwen in de ABD steeg daarmee naar 18,2%. Dat is verdubbeling ten opzichte van 2000. Voorzetten van de stijgende lijn van de afgelopen jaren brengt de doelstelling van 25% vrouwen in de ABD in 2011 in zicht.

De doorstroom van getalenteerde vrouwelijke managers naar ABD-functies wordt geborgd door een evenredige vertegenwoordiging van vrouwen in het ABD-Kandidatenprogramma (het Rijksbrede ontwikkelprogramma voor talenvolle managers). Het aantal vrouwelijke deelnemers aan de zesde jaargang was 50%. Het meerjaren gemiddelde van de eerste vijf jaargangen is 41%.

Tussen 2004 en 2007 groeide het percentage vrouwen in de schalen 14–16 van 18,1% naar 21,6%. In schaal 17 en hoger betrof de groei 4,6% (van 11,5% tot 16,1%).

48

Wat is de reden dat er niet is verder gegaan met normalisering van de arbeidspositie van de ambtenaren van de sector Rijk?

Zie antwoord vraag 46.

49

Waarom is, gelet op de duidelijkheid en overzichtelijkheid voor de Kamer, in het jaarverslag geen totaal overzicht van de totale uitgaven aan de inhuur van externen gegeven? Is de reden dat is afgesproken dat ministeries in hun eigen departementale begrotingen daarover rapporteren? Bent u bereid om in het volgende jaarverslag wel dat totaaloverzicht te geven? Zo neen, waarom niet?

Het is juist dat in het Sociaal Jaarverslag Rijk niet is gerapporteerd over de uitgaven externe inhuur, omdat deze cijfers in de departementale jaarverslagen zijn opgenomen. Via de nulmeting in mijn brief van 2 juni 2008 heeft u een totaaloverzicht ontvangen van de uitgaven externe inhuur in 2007 gerangschikt naar de kolommen «beleid & advies, uitvoering, toezicht en staf». De jaarlijkse vervolgmeting ontvangt u bij de periodieke voortgangsrapportage Vernieuwing Rijksdienst.

50

Kan in tabelvorm overzicht per jaar, uitgesplitst per departement, ZBO en inspectie, worden weergegeven met hoeveel fte de rijksdienst moet afslanken?

In de voortgangsrapportage Vernieuwing Rijksdienst, die onlangs aan de Tweede Kamer is aangeboden, is in tabelvorm aangegeven per ministerie wat de taakstelling in fte is. De totale fte-taakstelling per departement is bepaald aan de hand van verschillende percentages. Voor beleid 20%, inspectie 20%, staf/ondersteuning 25% en uitvoering 10%. Voor sommige ministeries zijn uitvoeringsdiensten/ZBO’s (deels) uitgezonderd. De percentages per onderdeel zijn gebruikt voor het bepalen van de omvang van de taakstelling per ministerie. Daarna is besloten dat er flexibiliteit bestaat over hoe een departement de taakstelling invult. Welke keuzes een collega-minister maakt in het kader van de taakstelling is zijn of haar verantwoordelijk. Als minister van BZK bewaak ik de voortgang en monitor ik dat de taakstelling per departement wordt gerealiseerd en dat dat grosso modo in lijn is met de verschillende percentages voor beleid, inspectie, staf/ondersteuning en uitvoering.

51

Wanneer worden alle ministeries aangesloten op Record Management Applicatie?

In 2008. Het is alleen nog niet duidelijk wanneer het ministerie van Buitenlandse Zaken kan aansluiten

52

Waarom sluit het ministerie van Buitenlandse Zaken pas aan op het Facilitair salariscentrum per 1 januari 2009?

Vanwege technische problemen kon 1-1-2008 niet gehaald worden. Buiza maakt als enige gebruik van andere applicaties.

53

Waaruit bestaan de functionele kosten Koninklijk Huis?

De functionele uitgaven van het Koninklijk Huis bestaan uit personele en materiële uitgaven die op basis van een goedkeurende accountantsverklaring declarabel zijn bij de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

54

Welke maatregelen neemt u om de hoeveelheid topinkomens boven het salaris van een minister te verlagen tot nul?

Geen. Het beleid is erop gericht dat geen ambtenaar meer verdient dan het verhoogde ministersalaris (130%). Uit het Sociaal Jaarverslag Rijk blijkt dat er geen ambtenaren zijn die meer verdienen dan dit verhoogde ministersalaris.

In 2007 staan er 23 leden van de TMG-groep op de WOPT lijst, en 2 niet TMG-leden. Deze 23 leden blijven qua beloning onder de norm van het verhoogde ministersalaris. De beide andere gevallen betroffen ontslaguitkeringen.

55

Waarom ziet u geen noodzaak om een overall landelijk dekkende administratie op te zetten voor Landelijke Faciliteit Rampenbestrijding?

Het agentschap LFR (BZK) heeft het landelijk overzicht (m.b.v. een geautomatiseerd systeem) waar in het land het Rijksmaterieel op het terrein van de brandweer en rampenbestrijding aanwezig is, op het niveau van de brandweerregio’s. Elke brandweerregio heeft zelf het overzicht in de specifieke locatie (brandweerkazerne) waar het voornoemde materieel is opgeslagen. Dit laatste is juist van belang in geval van calamiteiten: voor de inzet van het materieel is het noodzakelijk dat de brandweer zelf weet waar het materieel aanwezig is.

56

Binnen welke salarisschalen heeft externe inhuur plaatsgevonden? Om hoeveel en welke functies ging het?

Het antwoord op deze vraag is niet te geven, omdat de gevraagde gegevens niet beschikbaar zijn.

57

Wat is het verschil in aan salariskosten als geen externe inhuur had plaatsgevonden, maar aanstelling via een regulier dienstverband?

Het antwoord op deze vraag is niet te geven, omdat de gevraagde gegevens niet beschikbaar zijn.

Alleen voor de categorie interim-management is als indicatie te geven dat 64 interim-opdrachten zijn uitgevoerd via ABD-interim, waarvoor anders externe inhuur zou hebben plaatsgevonden


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van Beek (VVD), Van der Staaij (SGP), De Pater-van der Meer (CDA), Van Bochove (CDA), Duyvendak (GL), Hessels (CDA), Gerkens (SP), Haverkamp (CDA), Leerdam (PvdA), voorzitter, De Krom (VVD), ondervoorzitter, Griffith (VVD), Boelhouwer (PvdA), Irrgang (SP), Kalma (PvdA), Schinkelshoek (CDA), Van der Burg (VVD), Brinkman (PVV), Pechtold (D66), Van Raak (SP), Thieme (PvdD), Kuiken (PvdA), Leijten (SP), Heijnen (PvdA), Bilder (CDA) en Anker (CU).

Plv. leden: Teeven (VVD), Van der Vlies (SGP), Van de Camp (CDA), Smilde (CDA), Van Gent (GL), Knops (CDA), Polderman (SP), Spies (CDA), Wolbert (PvdA), Aptroot (VVD), Zijlstra (VVD), Vermeij (PvdA), Van Gerven (SP), Heerts (PvdA), Çörüz (CDA), Remkes (VVD), De Roon (PVV), Van der Ham (D66), Van Bommel (SP), Ouwehand (PvdD), Timmer (PvdA), De Wit (SP), Kraneveldt-van der Veen (PvdA), Van Haersma Buma (CDA) en Cramer (CU).

Naar boven