31 444 VI
Jaarverslag en slotwet ministerie van Justitie 2007

nr. 7
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 9 juni 2008

De vaste commissie voor Justitie1 heeft over het rapport van de Algemene Rekenkamer bij het Jaarverslag 2007 van het Ministerie van Justitie (Kamerstuk 31 444 VI, nr. 2) de navolgende vragen ter beantwoording aan de regering voorgelegd.

Deze vragen, alsmede de daarop op 6 juni 2008 gegeven antwoorden, zijn hieronder afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

De Pater-van der Meer

Adjunct-griffier van de commissie,

Elagab

1

Hoe kan op dit moment worden getoetst of de doelstelling terugdringen van recidive wordt bereikt en of er hier voortgang wordt geboekt? Hoe wordt de informatievoorziening ten aanzien van het terugdringen van recidive verbeterd?

Binnen DJI vindt thans de landelijke «uitrol» van het programma Terugdringen Recidive (TR) plaats, in samenwerking met de drie reclasseringsorganisaties. Gewerkt wordt met een wetenschappelijk onderbouwde indicatiestelling en gedragsinterventies waarvan de effectiviteit is aangetoond. Het programma wordt ondersteund door een volgsysteem met onder meer informatieuitwisseling tussen DJI en de reclassering.

Voor de TR-deelnemers kan met behulp van de WODC-Recidivemonitor worden getoetst of zij na het verlaten van de inrichting minder in aanraking komen met politie en justitie dan dit in het verleden het geval was, of in vergelijking met een andere vergelijkbare groep gedetineerden die niet in aanmerking kwam voor TR. Overigens, pas na enkele jaren is zichtbaar of ex-justitiabelen er blijvend in slagen om niet terug te vallen in de criminaliteit. Dit maakt dat op dit moment nog geen uitspraken gedaan kunnen worden over de effectiviteit van TR.

Overigens is de uitrol van het programma TR slechts één van de maatregelen die ik neem om de recidive aan te pakken. Ik heb aan Uw Kamer toegezegd dat ik nog voor het zomerreces een brief stuur over de samenhang tussen de verschillende recidivemaatregelen die het kabinet implementeert.

2

Hoe gaat men in de toekomst er voor zorgen dat duidelijk wordt wat iedere uitvoeringsorganisatie bijdraagt aan het bereiken van de doelstelling terugdringen van recidive?

Het succes van recidivevermindering zal nooit toe te schrijven zijn aan de inzet van een specifieke organisatie. Elke organisatie betrokken bij de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke sancties levert een bijdrage op het deelterrein dat zij kan beïnvloeden. Maar het geheel is meer dan de som der delen. Ik zet daarom naast het verhelderen van rollen bij de recidive-vermindering juist in op verbetering van de samenwerking tussen partners in én buiten de strafrechtsketen.

Het aanpakken van recidive slaagt immers alleen als we het levenspatroon van de justitiabelen aanpakken. Daarvoor moeten preventie, repressie en zorg hand in hand gaan. Partners zoals gemeenten, GGz, onderwijs en arbeidsmarkt hebben er net als Justitie baat bij om samen op te trekken bij de aanpak van recidiverende burgers.

Heel concreet is voor de verbetering van de samenwerking in vier arrondissementen gestart met een ketenbrede verbetering van de gezamenlijke werkwijze rond voorwaardelijke straffen.

3

Kunt u nader toelichten op welke wijze er gevolg zal worden gegeven aan de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer met betrekking tot de uniformering van het afhandelen van in beslag genomen drugs? En op welke wijze er gevolg zal worden gegeven aan de aanbeveling om de bij de uitvoeringsorganisaties beschikbare informatie over in beslag genomen drugs te verzamelen, te analyseren en vervolgens te betrekken bij de verantwoording aan de Kamer over het gevoerde drugsopsporingsbeleid?

Ik zal omdat de Kmar en de douane niet onder mijn beheersverant-woordelijkheid vallen, de betreffende passage uit het rapport over uniformering van de afhandeling van inbeslaggenomen drugs doorgeleiden naar de ministers van Defensie en van Financiën.

Ik zal hen onder de aandacht brengen dat het wenselijk is dat deze organisaties alsnog in dit proces m.b.t. uniformering van het afhandelen van inbeslaggenomen drugs worden betrokken door aansluiting te zoeken bij het proces dat thans daarover loopt binnen de politieorganisaties. Ik zal mijn ambtgenote van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties hierover ook informeren. Voorts zal ik genoemde ambtgenoten vragen mij op de hoogte te houden van de ontwikkelingen.

De tweede deelvraag ziet op de opmerking van de Algemene Rekenkamer dat voor de verantwoording nog weinig gebruik gemaakt wordt van de informatie die uitvoeringsorganisaties hebben over de hoeveelheid en soort inbeslaggenomen drugs. Ik wijs er op dat in de Nationale Drugsmonitor, die jaarlijks naar uw Kamer wordt gestuurd, globale inbeslagnamecijfers (per drugsoort) zijn vermeld van het voorgaande jaar. Recentelijk is het jaarbericht 2007 uitgekomen met inbeslagnamecijfers van 2006.

4

Kunt u een nader toelichting geven op de geconstateerde knelpunten en risico’s voor bedrijfsvoering ten gevolge van het groot aantal werknemers bij het ministerie en het OM dat nog niet is onderworpen aan een veiligheidsonderzoek door de AIVD?

Het OM is zich ten volle bewust van het belang om de personen die momenteel een vertrouwensfunctie vervullen een veiligheidsonderzoek door de AIVD te laten ondergaan. Bij de Dienstverleningsorganisatie OM (DVOM) is capaciteit vrijgemaakt om het aantal aanmeldingen bij de AIVD op niveau te houden, dat wil zeggen ervoor te zorgen dat de AIVD per maand 8 A en 20 B/C onderzoeken kan uitvoeren. Het OM monitort de voortgang van dit proces en overlegt per kwartaal met de beveiligingsambtenaar en de AIVD over de instroom van aanvraagformulieren en het tempo van de uitvoering van de onderzoeken door de AIVD.

Dit alles laat echter onverlet dat de omvang van het aantal nog uit te voeren veiligheidsonderzoeken aanzienlijk is en dat met het aantal nog uit te voeren A onderzoeken (zie vraag 15) nog minstens twee jaar en met het uitvoeren van de B onderzoeken nog minstens 1 jaar gemoeid zal zijn.

5

Hoe beoordeelt u de opmerking van de Algemene Rekenkamer dat de operationele doelstellingen nog onvoldoende richtinggevend zijn en dat de score op de vraag «Wat willen we bereiken» daardoor nauwelijks is verbeterd? Hoe en inzake welke gegevens (in relatie tot gestelde doelen) denkt u de informatiehuishouding zodanig op orde te brengen dat uitvoeringsorganisaties als Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) en de Justitiële Jeugdinrichtingen (JJI) hun bedrijfsvoering concreter kunnen inrichten en zich ook beter kunnen verantwoorden over de bijdrage die zij kunnen leveren aan de beleidsdoelstellingen?

Met de Kamer constateer ik dat de doelstellingen in de begroting op onderdelen nog kunnen worden aangescherpt en dat de score op de «wat willen we bereiken-vraag» nog verder moet verbeteren. Dit is een continu proces. Voortdurend moet worden gekeken naar verbetering van de kwaliteit van de niet-financiële beleidsinformatie in de begroting en de formulering en motivering van de doelstellingen.

Om het streven naar verdere verbetering van de beleidsinformatie kracht bij te zetten, wordt in de begroting voor het jaar 2009 extra aandacht besteed aan de formulering van de operationele doelstellingen en de zogeheten W1-vraag (wat willen we bereiken?). Dit kan leiden tot herformulering van enkele begrotingsdoelstellingen of tot meer concrete motivering van de doelstellingen.

Dienst Terugkeer en Vertrek

Door de activiteiten die ondernomen zijn en worden rond de sturing binnen de vreemdelingenketen, wordt ook beter zichtbaar wat bijvoorbeeld van de DT&V en JJI verwacht wordt. Enerzijds is een meerjarig beleidskader opgesteld waarin voor alle deelterreinen doelstellingen zijn opgenomen. Deze doelstellingen worden in 2008 en 2009 verder geconcretiseerd. Dat betekent bijvoorbeeld dat gekeken wordt op welke wijze kan worden aangetoond dat de activiteiten bijdragen aan de beleidsdoelstellingen. In het geval van de DT&V worden reeds rapportages opgesteld met diverse productiecijfers. Daarnaast wordt gewerkt aan een gemeenschappelijk informatiesyteem waarin de gegevens van de verschillende ketenpartners zullen worden samengevoegd om op die manier beter te kunnen rapporteren over de activiteiten binnen de keten en dus de bijdrage aan de beleidsdoelstellingen.

Het gegeven dat de terugkeerdoelstellingen nog geconcretiseerd moeten worden, maakt ook dat het niet goed mogelijk is om op dit moment een prognose te geven die representatief is voor de operationele doelen van de vreemdelingenketen, inclusief het terugkeerbeleid. In dit verband is ook van belang dat ik maatregelen tref voor een effectievere asielprocedure. Hierover zal ik u binnenkort informeren. De uitwerking daarvan zal ook meegenomen moeten worden in een representatieve prognose van de terugkeerresultaten. Ook zijn de terugkeerresultaten in grote mate afhankelijk van de medewerking van de vreemdeling en de autoriteiten van de landen van herkomst. Ten slotte vormen de terugkeercijfers van 2007 geen goede basis om een representatieve prognose te maken omdat dit voor het terrein van terugkeer een a-typisch jaar was. De oprichting van de DT&V betekende een herinrichting van de vreemdelingenketen ten aanzien van de uitvoering van het terugkeerbeleid en de pardonregeling had effecten op de algehele uitvoering van het terugkeerbeleid.

Justitiële Jeugdinrichtingen

Tot voor kort was de primaire focus van het beleid met name gericht op het realiseren van voldoende capaciteit. Na het verschijnen van de rapporten van de inspecties en van de Algemene Rekenkamer van het najaar 2007 is de focus verlegd naar het verbeteren van de kwaliteit en professionaliteit van de sector JJI. In het kader van deze kwaliteitsslag wordt toegewerkt naar een kwaliteitsborgingssysteem voor de sector. Daarnaast wordt binnen DJI een nieuwe besturingsmethodiek ingevoerd. Een onderdeel hiervan is het ontwikkelen van nieuwe (meer inhoudelijke) prestatie-indicatoren. Middels dit kwaliteitsborgingsysteem en de nieuwe besturingsmethodiek zal de bedrijfsvoering meer concreet worden als ook de verantwoording.

Vooruitlopend op het vaststellen van nieuwe prestatie-indicatoren worden de verbeterplannen JJI naar aanleiding van de inspectierapporten reeds gemonitord aan de hand van de indicatoren die door de inspecties zijn gehanteerd. Zoals toegezegd in mijn brief van 8 mei 2008 (TK 2007–2008, 24 587, nr. 279) wordt de Tweede Kamer in het najaar nader geïnformeerd over de voortgang.

6

Kunt u een reactie geven op de constatering dat er nog integriteitsrisico’s bestaan bij het Openbaar Ministerie en de gerechten?

Zoals de Algemene Rekenkamer concludeert zijn er belangrijke stappen gezet binnen het OM op het gebied van integriteit maar ontbreekt nog een OM-breed integriteitsbeleid. Het OM onderkent dit en heeft de aanbeveling om te komen tot een OM-breed beleid overgenomen. Inmiddels zijn al een aantal initiatieven genomen. Mogelijke integriteitsrisico’s worden hiermee verkleind. Zo bevindt een OM-breed introductiebeleid zich in de laatste fase van ontwikkeling. Met dit OM-brede introductiebeleid krijgen alle medewerkers, van officier tot administratief medewerker, een op onderdelen uniform introductieprogramma waarin expliciet aandacht is voor het onderwerp integriteit en het gedragsprotocol. Daarnaast is dit voorjaar voor nieuwe officieren het introductieprogramma opnieuw opgezet en wordt een ochtend lang aandacht besteed aan morele dilemma’s en integriteit. Dit nieuwe introductieprogramma voor officieren is een uitvloeisel van het cultuurtraject dat in gang is gezet naar aanleiding van het versterkingsprogramma opsporing en vervolging.

7

Kunt u nader inzichtelijk maken wat de consequenties zijn van de onvoldoende borging van betrouwbaarheid van de managementinformatie in het COMPAS, de opgelopen vertraging bij GPS, en van het door het OM (in afwachting van GPS) inmiddels ingerichte datawarehouse «Project Phoenix»?

Onvoldoende borging van betrouwbaarheid van de managementinformatie in COMPAS heeft als consequentie dat, net als in voorgaande jaren, de informatie uit COMPAS ondersteund dient te worden met aanvullende informatie uit andere bronnen. Hiermee wordt de betrouwbaarheid van de managementinformatie verder verhoogd. Het punt is ook onder de aandacht van het College. In de jaarrapportage van het Openbaar Ministerie van 2007 is hierover de volgende passage opgenomen:

In de ontwikkeling en implementatie van GPS en het datawarehouse OM wordt rekening gehouden met beheersmaatregelen die moeten worden getroffen om de betrouwbaarheid en controleerbaarheid van het proces van totstandkoming van niet-financiële managementinformatie te borgen. Dit betekent nadrukkelijk niet dat de huidige managementinformatie van het OM niet betrouwbaar zou zijn. Met DGRR en de DAD is gesproken over de wenselijkheid en haalbaarheid om tussentijdse maatregelen te nemen om dit risico te beperken. De conclusie is dat de baten van te nemen maatregelen niet opwegen tegen de kosten daarvan, ook gelet op de beperkte tijd die rest om maatregelen te nemen en de nog kortere termijn waarop deze werkzaam zullen zijn. Besloten is immers dat de ontwikkeling van GPS doorgaat en in 2008 wordt ingevoerd. Volgens planning moeten in 2008 ook de resultaten van Phoenix beschikbaar komen en zal het datawarehouse OM zich na 2008 ontwikkelen tot een complete informatievoorziening voor het OM.

Hierbij dient aangevuld te worden dat de tussentijdse maatregelen die zijn besproken betrekking hebben op extra, geautomatiseerde maatregelen. De bestaande administratieve maatregelen blijven uiteraard onverkort gelden.

Er is als zodanig geen verband tussen de vertraging van GPS en de betrouwbaarheid van managementinformatie, zoals het rapport van de Algemene Rekenkamer lijkt te suggereren.

Het datawarehouse Phoenix bevindt zich op dit moment in de ontwikkel- en bouwfase en zal naar verwachting in 2008 conform de planning transparante en controleerbare managementinformatie leveren. De gegevens zullen afkomstig zijn uit verschillende bronsystemen, waaronder COMPAS, GPS en het systeem voor het hoger beroep, NIAS. Tevens wordt aansluiting gezocht bij de systemen met daarin de personeelsgegevens alsmede met de financiële systemen. Hiermee kan dan op een inzichtelijke wijze verband worden gelegd tussen een aantal kernvariabelen die van belang zijn voor de stuurinformatie van het Openbaar Ministerie.

8

Zullen in de toekomst de geconstateerde tekortkomingen op het gebied van de Europese aanbestedingsregels kunnen worden verbeterd? Zo neen, waarin zit de moeilijkheid hiervan?

Het Audit committee zal op korte termijn een Justitiebrede audit uit voeren, gericht op het verkrijgen van een diepgaand inzicht in de oorzaken van de niet-naleving van Europese aanbestedingsregelgeving binnen dit ministerie. Op basis van deze audit worden er in oktober 2008 verdere verbeteracties vastgesteld.

De samenwerking op het gebied van inkopen binnen Justitie wordt versterkt en het contractmanagement van Justitiebrede raamovereenkomsten zal op centraal niveau worden ingericht.

Het huidige financiële systeem wordt vervangen door een geïntegreerd financieel- en inkoopsysteem. De voorbereidingen zijn inmiddels getroffen. Met de komst van een dergelijk systeem kan Justitiebrede managementinformatie worden geleverd op het gebied van inkoop en aanbestedingen, zodat tijdig bepaalde ontwikkelingen kunnen worden onderkend en zonodig bijgestuurd.

Tenslotte zijn de interne richtlijnen voor het inschakelen van de Toetingscommissie Europese Aanbestedingen aangescherpt en de adviezen van de commissie nu dwingend voorgeschreven.

9

Kan er iets ondernomen worden tegen de «verdere juridificering en de toegenomen complexiteit van de regelgeving» op het gebied van de Europese aanbestedingsregels? Is dit nog werkbaar?

De juridificering van het inkoopproces en daarmee tevens het voeren van gerechtelijke procedures, is met het afkomen van aanbestedingsregelgeving begin jaren negentig een onvermijdelijk gegeven. Momenteel wordt door de Minister van Economische Zaken gewerkt aan nieuwe aanbestedingswetgeving. Doelen van de nieuwe aanbestedingswetgeving zijn het uitvoeren van de aanbevelingen van de Parlementaire Enquetecommissie Bouwnijverheid en het verbeteren van de aanbestedingsregelgeving naar aanleiding van in de uitvoeringspraktijk gesignaleerde tekortkomingen. Verwacht mag worden dat deze nieuwe aanbestedingswetgeving tegemoet komt aan de gesignaleerde tekortkomingen.

10

Waarom wordt (naar de Algemene Rekenkamer stelt) voor de verantwoording nog te weinig gebruik gemaakt van de informatie die uitvoeringsorganisaties hebben over de hoeveelheid en soort in beslag genomen drugs?

Een dergelijke verantwoording leidt tot een te vergaande detaillering van allerlei deelresultaten, die een kleine bijdrage aan de gehele beleidsdoelstelling leveren. De vraag is of dat zou bijdragen aan de overzichtelijkheid en toegankelijkheid. Ik wijs er evenwel op dat in de Nationale Drugsmonitor, die jaarlijks naar uw Kamer wordt gestuurd, globale inbeslagnamecijfers (per drugsoort) zijn vermeld van het voorgaande jaar. Recentelijk is het jaarbericht 2007 uitgekomen met inbeslagnamecijfers van 2006.

11

Hoe wordt zeker gesteld dat de informatie die naar de collega-bewindslieden wordt gestuurd ten behoeve van de verbetering van de procedure voor de afhandeling en vernietiging van in beslag genomen drugs daadwerkelijk het beoogde effect zal hebben? Hoe gaat u dit coördineren en monitoren?

Ik wijs erop dat ik geen (primaire) verantwoordelijkheid draag m.b.t. vervoer, opslag en vernietiging van drugs. Zoals de Rekenkamer ook opmerkt ligt die verantwoordelijkheid bij de beheerders van de uitvoeringsorganisaties, zoals politie, Kmar en douane. Mijn rol in dezen is dus beperkt. Ik zal omdat de Kmar en de douane niet onder mijn beheersverantwoordelijkheid vallen, de betreffende passage uit het rapport over uniformering van de afhandeling van inbeslaggenomen drugs doorgeleiden naar de ministers van Defensie en van Financiën. Ik zal hen onder de aandacht brengen dat het wenselijk is dat deze organisaties alsnog in dit proces m.b.t. uniformering van het afhandelen van inbeslaggenomen drugs worden betrokken door aansluiting te zoeken bij het proces dat thans daarover loopt binnen de politieorganisaties. Ik zal mijn ambtgenote van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties hierover ook informeren. Voorts zal ik genoemde ambtgenoten vragen mij op de hoogte te houden van de ontwikkelingen.

12

Hoe wordt het probleem van de langzaam verlopende besluitvorming in de vreemdelingenketen aangepakt?

In mijn reactie d.d. 7 mei jl. op het concept rapport bij het Jaarverslag van het Ministerie van Justitie van de Algemene Rekenkamer heb ik aangegeven dat de stelling dat de besluitvorming in de keten bijzonder traag verloopt door voortdurend overleg in stuur- en werkgroepen, niet volledig wordt gedeeld en ook niet als zodanig wordt herkend uit signalen. Het nieuwe besturingsmodel van de vreemdelingenketen zal er toe leiden dat de regie op het sturingsproces van de vreemdelingenketen – en daarmee de besluitvorming – versterkt wordt. Omdat de ketenpartners zich bewust zijn van hun onderlinge afhankelijkheden en gedeelde belangen vindt intensief overleg plaats in verschillende overlegvormen op meerdere niveaus. Ketenbrede besluitvorming kan op het hoogste niveau maandelijks in de CGV plaatsvinden.

13

Welke informatie over de zwaarte en de omvang van de knelpunten die er nog zijn in de uitvoering van het vreemdelingenbeleid is niet opgenomen in de brief van de staatssecretaris van 30 augustus 2007? Kunt u uw bevindingen en appreciatie met betrekking tot de langzaam verlopende besluitvorming in de vreemdelingenketen nader toelichten en daarbij ook voorbeelden geven?

Het Programma Ketensturing ziet primair op de sturing van de vreemdelingenketen. In de Rapportage Vreemdelingenketen wordt regelmatig gerapporteerd over de actuele ontwikkelingen in de keten, waaronder de voortgang in het Programma Ketensturing. Met betrekking tot de uitvoering van het beleid hebben mogelijke verbeteringen continue aandacht. Zo zijn in 2007 al stappen gezet in de ontwikkeling van een verbeterde en versnelde asielprocedure en worden er door uitvoeringsorganisaties inspanningen verricht op het gebied van samenwerking op de koppelvlakken om zodoende eventuele knelpunten te voorkomen.

14

Kunt u uw constatering dat uitgeprocedeerden zich tegen uitzetting verzetten door nieuwe procedures te starten nader toelichten en cijfermatig onderbouwen?

Van de groep vreemdelingen die een onherroepelijke afwijzing op hun asielaanvraag hebben gekregen, doet 28% een opvolgende aanvraag. Dit percentage lijkt over de tijd gelijk te blijven. Er is sprake van gemiddeld 2.3 aanvragen per opvolgende aanvrager.

15

Wanneer is er duidelijkheid over het uiteindelijke aantal vertrouwensposities bij het OM en hoe groot is het aantal nog uit te voeren veiligheidsonderzoeken?

Voor 1 juli 2008 zal het overleg tussen OM en AIVD leiden tot een overzicht van het uiteindelijke aantal vertrouwensfuncties. Op dit moment is het aantal nog uit te voeren vertrouwensfuncties bij het OM als volgt: 228 A onderzoeken en 220 B onderzoeken. Dit betreft onderzoeken naar personen die reeds in een vertrouwensfunctie zijn aangesteld en op grond van het aanwijzingsbesluit van de minister alsnog bij de AIVD aangemeld moeten worden voor een veiligheidsonderzoek.

16

Wanneer verwacht u dat de resultaten bekend zullen worden van de pilot betreffende het anoniem melden van mogelijke, serieuze integriteitschendingen gepleegd door overheidsfunctionarissen?

Dit is een pilot van BZK. Justitie heeft geparticipeerd in de pilot. De resultaten zijn reeds naar de Kamer verzonden.

17

Hoe wordt ervoor gezorgd dat voor twee doelgroepen in het bijzonder, de veelplegers en de jeugdigen, de informatie beter wordt verzameld en verstrekt aan de Kamer, zodat betere verantwoording van wat er is bereikt op dit gebied mogelijk wordt?

In de voortgangsrapportage van het programma «Veiligheid begint bij voorkomen» zal ik Uw Kamer periodiek op de hoogte stellen van de vorderingen m.b.t. het veelplegerbeleid. In de komende periode zie ik er op toe dat de partners in de justitieketen voldoende informatie daarvoor aanleveren.

De aanbevelingen van de Rekenkamer richten zich vooral op de jeugdigen. Voor de informatievoorziening van die doelgroep verwijs ik u naar vraag 18. In dit antwoord wordt verwezen naar het onderzoek van het WODC. Voor de begroting 2009 zal met de ketenpartners bekeken worden, welke nieuwe indicatoren geformuleerd kunnen worden met het doel meer inzicht te geven in het realiseren van de beleidsdoelstellingen.

18

Kunt u nader inzichtelijk maken op welke wijze de wettelijke eisen en beleidsuitgangspunten per doelgroep (risicojongeren en veelplegers) van het beleid te analyseren om hierop vervolgens een samenhangend informatiebeleid per beleidsterrein te formuleren? Op welke termijn kunt u de Kamer hierover informeren? Op welke wijze zal dit worden afgestemd met de minister voor Jeugd en Gezin?

Naast aanscherping van de operationele doelstellingen geef ik ook aandacht aan de ontwikkeling van nieuwe prestatiegegevens in de begroting. Wettelijke eisen en beleidsuitgangspunten worden daarbij afgewogen tegen de omvang en de kosten van reguliere informatieverstrekking vanuit de instellingen. Doel hiervan is om meer inzicht te geven in de beleidsdoelstellingen en de mate waarin deze worden gerealiseerd. Samen met het WODC wordt gewerkt aan een nieuwe set van prestatie-indicatoren die voor de JJI’s zal gelden. Het daarvoor benodigde onderzoek heeft een doorlooptijd van twee jaar; de resultaten kunnen eerst in de begroting van 2011 worden opgenomen.

19

Bevat toekomstige informatie over het gevoerde vreemdelingenbeleid naast kwantitatieve verantwoording ook kwalitatieve verantwoording bevatten?

De Rapportage Vreemdelingenketen, die halfjaarlijks aan uw Kamer wordt aangeboden, is geen verantwoordingsinstrument, maar een wijze van informeren.

In het nieuwe en verbeterde format van de RVK, dat vanaf 2007 in gebruik is, wordt ook steeds meer kwalitatieve informatie opgenomen. Nu ook het meerjarig beleidskader 2009–2013 is vastgesteld, zal uw Kamer langs dit kader vanaf het eerste betreffende jaar over de effectiviteit van gevoerd beleid worden geïnformeerd in de RVK.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van de Camp (CDA), De Wit (SP), Van der Staaij (SGP), Kamp (VVD), Arib (PvdA), ondervoorzitter, De Pater-van der Meer (CDA), voorzitter, Çörüz (CDA), Joldersma (CDA), Gerkens (SP), Van Velzen (SP), Azough (GL), Timmer (PvdA), Griffith (VVD), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Teeven (VVD), Verdonk (Verdonk), De Roon (PVV), Pechtold (D66), Heerts (PvdA), Thieme (PvdD), Kuiken (PvdA), Leijten (SP), Bouwmeester (PvdA), Van Toorenburg (CDA) en Anker (CU).

Plv. leden: Uitslag (CDA), Langkamp (SP), Van der Vlies (SGP), Weekers (VVD), Smeets (PvdA), Schinkelshoek (CDA), Jager (CDA), Jonker (CDA), Roemer (SP), Vacature (algemeen), Halsema (GL), Dijsselbloem (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), De Vries (CDA), Van Miltenburg (VVD), Zijlstra (VVD), Fritsma (PVV), Koşer Kaya (D66), Gill’ard (PvdA), Ouwehand (PvdD), Spekman (PvdA), Vacature (algemeen), Bouchibti (PvdA), Van Haersma Buma (CDA) en Slob (CU).

Naar boven