31 441 Wijziging van de Wet werk en bijstand in verband met decentralisering van de langdurigheidstoeslag en op bevordering van maatschappelijke participatie gerichte ondersteuning van huishoudens met schoolgaande kinderen

31 559 Intrekking van de Invoeringswet Wet werk en bijstand

Nr. 13 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 29 november 2010

Hierbij doe ik u de verkennende studie «De Langdurigheidstoeslag gedecentraliseerd» van de Inspectie Werk en Inkomen (IWI) toekomen. IWI heeft dit onderzoek uitgevoerd op verzoek van mijn ambtsvoorgangster en is aan uw Kamer toegezegd.

Per 1 januari 2009 is de langdurigheidstoeslag ex artikel 36 Wet werk en bijstand (WWB) gedecentraliseerd aan de gemeenten. Het huidige artikel 36 WWB – dat niet langer de strikte voorwaarden van de regeling van vóór 2009 kent – verplicht de gemeenten om een langdurigheidstoeslag te verstrekken aan personen als zij langdurig op een laag inkomen zijn aangewezen, geen in aanmerking te nemen vermogen en geen uitzicht op inkomensverbetering hebben. Daartoe moeten gemeenten in een verordening regels stellen ten aanzien van de hoogte van de toeslag en invulling geven aan de begrippen «langdurig» en «laag» inkomen.

In de Memorie van toelichting bij de betreffende wetswijziging, alsmede in de Nota naar aanleiding van het verslag en de Memorie van antwoord1, heeft de regering aangekondigd dat zij IWI zal vragen om onderzoek te doen naar de wijze waarop de gedecentraliseerde langdurigheidstoeslag in de praktijk wordt vormgegeven, zonder de gemeenten hierbij extra te belasten.

Uit de verkennende studie2 blijkt dat alle gemeenten hebben voldaan aan de verplichting om een verordening op te stellen, waarin regels zijn opgenomen over de hoogte van de langdurigheidstoeslag en invulling wordt gegeven aan de begrippen langdurig en laag inkomen.

Voorts kan uit de bevindingen van de verkennende studie die betrekking hebben op de relaties met het gemeentelijke armoede- en participatiebeleid – in onderlinge samenhang bezien – worden vastgesteld dat gemeenten er nadrukkelijk naar streven het instrument langdurigheidstoeslag op zodanige wijze in te zetten dat enerzijds armoedevaleffecten zoveel mogelijk worden voorkómen en anderzijds participatie zo min mogelijk wordt belemmerd.

Hiermee wordt invulling gegeven aan de doelstelling die de wetgever bij de decentralisatie van de langdurigheidstoeslag aan de gemeenten had.

Namelijk gemeenten moeten zelf kunnen bepalen welke vormgeving van de langdurigheidstoeslag het beste aansluit bij enerzijds het re-integratiebeleid van gemeenten en anderzijds de wens om inkomensondersteuning te bieden aan mensen die langdurig een laag inkomen hebben zonder dat zij perspectief hebben dit inkomen door arbeidsinschakeling of progressie op de arbeidsmarkt te vergroten.

De staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

P. de Krom


XNoot
1

Kamerstukken 2008/09 nrs. 31 441 en 31 559.

XNoot
2

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

Naar boven