nr. 4
VERSLAG
Vastgesteld 18 december 2008
De vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel,
heeft de eer verslag uit te brengen van haar bevindingen. Het verslag behandelt
alleen die onderdelen waarover door de genoemde fracties inbreng is geleverd.
Onder het voorbehoud dat de regering de gestelde vragen tijdig en afdoende
zal hebben beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van dit wetsvoorstel
voldoende voorbereid.
Inhoudsopgave
1. Inleiding 1
2. Beoogde financiering 2
3. Overgangsrecht budgethouders 2
1. Inleiding
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstemming kennis genomen van
het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet bodembescherming. De voorgestelde
wijziging ligt, wat deze leden betreft, in het verlengde van het feit dat
de middelen voor bodemsanering in het stedelijk gebied zijn opgenomen in het
Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing (ISV). Tevens sluit het voorliggende
wetsvoorstel aan bij het streven van deze leden naar decentralisatie.
De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van
het voorliggende wetsvoorstel. De bundeling van gelden voor bodemsanering
met overige budgetten ten behoeve van inrichting en beheer van het landelijk
gebied kan voordelen bieden. Wel willen deze leden van de regering de garantie
dat het budget bestemd voor bodemsanering wel ten alle tijden voor dat doel
gereserveerd blijft en bestemd wordt.
De leden van de VVD-fractie hebben kennis genomen van het voorliggende
wetsvoorstel en hebben nog een aantal vragen.
2. Beoogde financiering
De leden van de CDA-fractie vragen de regering nader uit te leggen hoe
zal worden omgegaan met situaties waarin de gemeenten bevoegd gezag blijven
maar de provincies budgethouder worden.
De leden van de CDA-fractie constateren dat de regering stelt dat de wetswijziging
i.c. de toevoeging van middelen voor bodemsanering aan het Investeringsbudget
landelijk gebied (ILG), de kans vergroot dat bodemverontreiniging wordt aangepakt
in samenhang met andere maatschappelijke en ruimtelijke ontwikkelingen. Verwacht
de regering hierdoor een toename van het aantal saneringen? Zo ja, wat verwacht
de regering aan budgettaire gevolgen? Welk aandeel projectmatige aanvragen
verwacht de regering, nu deze mogelijkheid wordt geïntroduceerd? Hoe
wordt voorkomen dat dit ten koste gaat van de programmatische aanpak?
De leden van de SP-fractie zijn van mening dat ook in het landelijk gebied
de vervuilde grond zoveel mogelijk moet worden gesaneerd. De regering geeft
aan dat de gelden vooral benut zullen worden voor sanering van ernstige verontreinigingen.
Welke definitie hanteert de regering voor het begrip «ernstig voor het
landelijk gebied»? Hoe garandeert de regering dat alle bodemsaneringen
gefinancierd worden, ondanks dat een deel van de beschikbare budgetten ingezet
kunnen worden voor onderzoek?
De leden van de VVD-fractie merken op dat het voorliggende wetsvoorstel
onder andere strekt tot een wijziging in de systematiek van aanvragen tot
verlening van het budget voor bodemsanering, zodat aanvragen in bepaalde gevallen
ook zonder meerjarenprogramma mogelijk zijn. Deze leden willen weten wat er
wordt bedoeld met specifieke projecten van bodemsanering waarvoor bij een
aanvraag geen meerjarenprogramma noodzakelijk is. Hoe onderscheiden deze projecten
zich van andere bodemsaneringsprojecten waarvoor wel een meerjarenprogramma
moet wordt opgesteld? Kan de regering enkele voorbeelden geven van dergelijke
specifieke projecten? Daarnaast willen deze leden weten of er nog inhoudelijke
voorwaarden aan deze projecten worden verbonden en wat deze inhouden. Tenslotte
willen deze leden weten wat de redenen kunnen zijn dat specifieke bodemsaneringsprojecten
zich niet goed lenen voor inpassing in een meerjarenprogramma.
3. Overgangsrecht budgethouders
De leden van de CDA-fractie constateren dat de regering stelt dat er een
ingewikkelde casuïstiek kan ontstaan bij de overgang van financiering
uit de Wet bodembescherming naar de Wet inrichting landelijk gebied (WILG),
waarvoor de regering ministeriële regelingen kan stellen. Welke mogelijkheden
voorziet de regering?
De leden van de SP-fractie merken op dat de regering er voor kiest om
de provincie als budgethouder aan te wijzen. De budgetten die voorheen naar
gemeenten werden overgeheveld worden nu verschoven naar de provincies, terwijl
de gemeenten wel het bevoegd gezag blijven voor onderzoek en sanering. De
leden van de SP-fractie voorzien een toename van bureaucratie. Op welke wijze
voorziet de regering in soepele overgang van de budgetten en de afhandeling
van aanvragen door gemeenten? Voorziet de mogelijk op te stellen Algemene
maatregel van bestuur ook in regulering hiervan?
De voorzitter van de commissie,
Koopmans
De griffier van de commissie,
Van der Leeden
XNoot
1Samenstelling:
Leden: Van Gent (GL), Van der Staaij (SGP), Poppe (SP), Snijder-Hazelhoff
(VVD), ondervoorzitter, Depla (PvdA), Van Bochove (CDA), Koopmans (CDA), voorzitter,
Spies (CDA), Van der Ham (D66), Van Velzen (SP), Vietsch (CDA), Aptroot (VVD),
Samsom (PvdA), Boelhouwer (PvdA), Roefs (PvdA), Neppérus (VVD), Van
Leeuwen (SP), Jansen (SP), Van der Burg (VVD), Van Heugten (CDA), Vermeij
(PvdA), Madlener (PVV), Ouwehand (PvdD), Bilder (CDA) en Wiegman-van Meppelen
Scheppink (CU).
Plv. leden: Vendrik (GL), Van der Vlies (SGP), Polderman (SP), Remkes
(VVD), Jacobi (PvdA), Hessels (CDA), Koppejan (CDA), Ormel (CDA), Koşer
Kaya (D66), Leijten (SP), Schreijer-Pierik (CDA), De Krom (VVD), Timmer (PvdA),
Waalkens (PvdA), Vos (PvdA), Zijlstra (VVD), Langkamp (SP), Gerkens (SP),
Van Beek (VVD), Schermers (CDA), Besselink (PvdA), Agema (PVV), Thieme (PvdD),
Vietsch (CDA) en Ortega-Martijn (CU).