nr. 2 Herdruk1
VOORSTEL VAN WET
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is een aantal
financiële bepalingen van de Wet bodembescherming te wijzigen in verband
met het toevoegen van bodemsaneringsgelden aan het Investeringsbudget landelijk
gebied;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der
Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en
verstaan bij deze:
ARTIKEL I
De Wet bodembescherming wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 75a vervalt.
B
Artikel 76c wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder vernummering van het tweede tot derde lid wordt een nieuw
tweede lid ingevoegd, luidende:
2. In afwijking van het eerste lid kan Onze Minister bij de beslissing
op de aanvraag vaststellen dat een programma niet noodzakelijk is en dat niet
behoeft te zijn voldaan aan het vereiste van indiening van de aanvraag voorafgaand
aan de budgetperiode. De artikelen 76e tot en met 76iii zijn van toepassing
met dien verstande dat in artikel 76e en in artikel 76i, onder a, onder programma
voor de toepassing van de eerste volzin mede wordt verstaan aanvraag zonder
programma. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels
worden gesteld over deze aanvraag.
2. In het derde lid (nieuw) wordt na «van advies te dienen»
ingevoegd: over het programma, voor zover de aanvraag vergezeld gaat van een
programma als bedoeld in het eerste lid.
C
In artikel 76d, tweede lid, wordt «in artikel 76c, tweede lid»
vervangen door: in artikel 76c, derde lid.
D
Artikel 77a komt te luiden:
Artikel 77a
1. Voor zover bij de uitvoering van een programma als bedoeld in
artikel 76c waarvoor Onze Minister een bijdrage heeft verleend krachtens de
artikelen 76 en 76n, verplichtingen zijn aangegaan, blijft met betrekking
tot dat programma deze wet van toepassing.
2. Het eerste lid is niet van toepassing voor zover verplichtingen
als bedoeld in het eerste lid, worden aangegaan ten laste van het investeringsbudget
als bedoeld in artikel 11, eerste lid, van de Wet inrichting landelijk gebied.
3. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels van procedurele
of administratieve aard worden gesteld over de uitvoering van de overgang
van financiële middelen of subsidies naar het investeringsbudget, bedoeld
in hoofdstuk 3 van de Wet inrichting landelijk gebied.
4. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden
gesteld die noodzakelijk zijn voor andere aspecten van overgangsrecht dan
de vaststelling van voorschriften van procedurele of administratieve aard
als bedoeld in het derde lid.
5. Indien dit in het belang van een goede uitvoering van de overgang
van financiële middelen naar het investeringsbudget, bedoeld in hoofdstuk
3 van de Wet inrichting landelijk gebied naar het oordeel van Onze Minister
dringend noodzakelijk is en naar zijn oordeel de totstandkoming van een algemene
maatregel van bestuur als bedoeld in het vierde lid niet kan worden afgewacht,
kan aanvankelijk bij ministeriële regeling toepassing worden gegeven
aan het vierde lid. Een zodanige regeling vervalt op het tijdstip waarop de
in het vierde lid bedoelde algemene maatregel van bestuur in werking treedt.
ARTIKEL II
Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat
alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat,
aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,