Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2007-2008 | 31420 nr. 7 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2007-2008 | 31420 nr. 7 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 10 april 2008
Hierbij sturen wij u een deel van de antwoorden, mede namens de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Minister van Wonen, Wijken en Integratie, op de interpellatievragen van Jan de Vries (CDA) aan de minister en staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de minister voor Wonen, Wijken en Integratie over de NMa goedgekeurde fusie van Philadelphia zorg, de Evean Groep en Woonzorg Nederland (Ingezonden 10 april 2008). De overige antwoorden worden mondeling beantwoord.
Is naar uw oordeel met de voorgenomen fusie de menselijke maat gegarandeerd? Zo ja, hoe?
Beantwoord tijdens het interpellatiedebat d.d. 10 april 2008, Handelingen der Kamer II, vergaderjaar 2007–2008, nr. 75.
Herinnert u zich uw antwoorden van 20 december 2007 op schriftelijke vragen van Jan de Vries dat u gesprekken voerde met de fusiepartners over hoe een verdergaande bestuurlijke verbintenis past binnen wet- en regelgeving? Wat is na deze gesprekken en het lezen van de bij u beschikbare documenten uw oordeel hierover?
Beantwoord tijdens het interpellatiedebat d.d. 10 april 2008, Handelingen der Kamer II, vergaderjaar 2007–2008, nr. 75.
Herinnert u zich voorts dat u in de genoemde schriftelijke antwoorden ook aan gaf dat u met de fusiepartners sprak over de waarde van een dergelijke verbintenis voor de ontwikkeling van varianten van wonen en zorg, vooral op het lokale niveau? Wat is na deze gesprekken en het lezen van de bij u beschikbare documenten uw oordeel hierover?
Beantwoord tijdens het interpellatiedebat d.d. 10 april 2008, Handelingen der Kamer II, vergaderjaar 2007–2008, nr. 75.
Acht u de voorgenomen fusie vanuit het cliëntperspectief in overeenstemming met het beleidsvoornemen tot het scheiden van wonen en zorg? Hoe beoordeelt u het risico dat de fusiepartners (indirect) aansturen op een «koppelverkoop» of zal er materieel sprake kunnen zijn van «gedwongen winkelnering»? Kan daarmee de beoogde keuzevrijheid in het geding komen? Zo neen, waarom niet?
Beantwoord tijdens het interpellatiedebat d.d. 10 april 2008, Handelingen der Kamer II, vergaderjaar 2007–2008, nr. 75.
Acht u het mogelijk dat de voorgenomen fusie er juist op is gericht om mogelijk omzetverlies als gevolg van een toenemende keuzevrijheid als gevolg van het scheiden van wonen en zorg te voorkomen? Zie ook de uitspraken in NRC Handelsblad van 3 april 2008: «Hij noemt het zijn «droom» om via de ledenorganisaties van Evean een breed pakket diensten aan te bieden, inclusief woonconcept».
Beantwoord tijdens het interpellatiedebat d.d. 10 april 2008, Handelingen der Kamer II, vergaderjaar 2007–2008, nr. 75.
Herinnert u zich bovendien dat u in de genoemde schriftelijke antwoorden ook aan gaf dat het de bedoeling is om te bezien of een geleidelijke en voorzichtige aanpak mogelijk is, waarbij de belangen van de volkshuisvesting, de zorg en de markten waar beiden deel van uitmaken niet uit het oog worden verloren? Waarom vond u een geleidelijke en voorzichtige aanpak wenselijk? Vindt u nog steeds een geleidelijke en voorzichtige aanpak wenselijk? Is naar uw oordeel met de voorgenomen fusie daaraan voldaan? Zo ja, waarom? Zo neen, heeft u dat de fusiepartners laten weten en een poging gedaan ze op andere gedachten te brengen?
In de beantwoording van de kamervragen wordt aangegeven dat een geleidelijke en voorzichtige aanpak wenselijk is omdat we hier te maken hebben met een nieuwe ontwikkeling; nog niet eerder is een woningcorporatie van dit formaat gefuseerd met twee zorginstellingen. Wanneer we besluiten om hiermee verder te gaan, is het van groot belang om voorzichtig deze nieuwe weg te verkennen. Op voorhand moeten de eventuele risico’s in beeld zijn gebracht en moet er bekeken zijn hoe deze ondervangen kunnen worden. Aan dit gegeven is ondertussen niets veranderd en dus zijn wij onveranderd van mening dat een geleidelijke en voorzichtige aanpak wenselijk is. De voorgenomen fusie is nog niet in werking getreden en dus is daarover nog geen oordeel te vellen. We verkennen thans in gesprek met het Centraal Fonds en met Woonzorg Nederland of en hoe deze voorgenomen bestuurlijke fusie (deelneming van Woonzorg in het concern Espria), wenselijk en mogelijk is.
Op 4 april heeft Woonzorg Nederland haar conceptstatuten toegezonden voor de bestuurlijke fusie. Deze statuten zijn thans in behandeling.
Heeft u anderszins getracht de fusiepartners van hun voorgenomen fusie af te brengen? Zo ja, hoe? Zo neen, waarom niet?
Met de betrokken partijen is vooral van gedachte gewisseld over de inrichting van de zorg die noodzakelijk is en welke garanties zij geven om te zorgen dat er cliëntgerichte zorg van voldoende kwaliteit wordt geleverd. Daarbij is gediscussieerd over de mogelijke voor- en nadelen van hun voorstellen en ook uitgelegd dat goedkeuring van de NMa is vereist. Daarbij is ook aangegeven dat er een taak ligt bij de NMa om fusies te beoordelen op grond van de Mededingingswet. De Minister voor WWI heeft vanuit haar verantwoordelijkheid aangegeven dat op grond van de WWI wetgeving (Woningwet en Bbsh) zij de nodige statutenwijziging alleen zal goedkeuren wanneer het belang van de volkshuisvesting zich daar niet tegen verzet en de financiële continuïteit van Woonzorg wordt gewaarborgd. Voor haar is daarbij van groot belang met Woonzorg Nederland altijd kan worden aangesproken op haar volkshuisvestelijke prestaties, dat er goed financieel en rechtmatigheidstoezicht kan worden uitgeoefend op Woonzorg Nederland en dat de corporatie nooit kan uittreden. Verder zal de Minister voor WWI de toetsingscriteria voor fusies tussen corporaties ook van toepassing verklaren op deze voornemens. Aanvullend daarbij zal zij ook de maximale salarissen op grond van de Izeboudcode betrekken. Tenslotte heeft de Minister voor WWI Woonzorg Nederland er op gewezen dat de samenwerking van partijen ook mogelijk is bij een minder vergaande vorm van samenwerking. Woonzorg Nederland is van mening dat, gezien de grote investeringen, deze vorm onvoldoende garantie biedt op een duurzame samenwerking.
Kunt u zich herinneren dat bij motie-Jan de Vries c.s. de Kamer u unaniem heeft gevraagd, lopende het onderzoek naar de mogelijkheid van een aparte fusietoets in de zorg bij de zorginstellingen, het belang van bereikbaarheid, kwaliteit, maatschappelijke functie, leefbaarheid, diversiteit en keuzevrijheid onder de aandacht te brengen en deze instellingen te wijzen op alternatieve samenwerkingsvormen en hoe heeft u hieraan een vervolg gegeven? Heeft u ook deze drie specifieke fusiepartners hierop gewezen? Zo ja, hoe en wat was hun reactie? Zo neen, waarom niet?
Naar aanleiding van de motie heeft de minister van VWS aan de Raad voor de Volksgezondheid versneld om een advies gevraagd naar de relatie tussen schaal, bereikbaarheid, kwaliteit en doelmatigheid in de zorg. Dit rapport komt binnenkort beschikbaar. De RVZ heeft enkele achtergrondstudies laten uitvoeren.
De uitkomsten van dit onderzoek zullen ondermeer worden gebruikt voor de discussie met de aanbieders van zorg (zowel langdurige zorg als curatieve zorg) over alternatieve samenwerkingsvormen.
Bent u met de fusiepartners van oordeel dat «een echte fusie met bundeling van krachten nodig is om de geplande investeringen te doen»? Waarom kan naar uw oordeel de beoogde meerwaarde niet met alternatieve samenwerkingsvormen worden gerealiseerd?
Wij sluiten niet uit dat de meerwaarde ook met alternatieve samenwerkingsvormen kan worden gerealiseerd, maar het is niet aan ons om te beoordelen welke samenwerkingsvorm het beste is.
Hoe beoordeelt u de stelling van de fusiepartners dat zij willen komen tot «macht tegenover macht»? Bestaat daarmee niet het gevaar van een «sneeuwbaleffect», waarbij ook andere instellingen in zorg en wonen zullen trachten om hun «machtspositie» te versterken?
De stelling van de fusiepartners uit het interview in de NRC van 3 april jl. zien wij vooral in het licht van de gebruikelijke wijze waarop ondernemende aanbieders nieuwe plannen voor het voetlicht willen brengen. Het is moeilijk te voorspellen of andere instellingen in de zorg en woonsector zich aangespoord voelen door de plannen van de fusiepartners om ook te fuseren of – als zij denken daar verstandiger aan te doen – andere innovatieve samenwerkingsverbanden op het terrein van wonen en zorg op te starten. Verdere te grootschalige fusies lijkt geen aantrekkelijke perspectief. In elk geval geldt dat misbruik van machtsposities niet is toegestaan. De NMa en NZa houden hier toezicht op. Streven naar een stevige marktpositie door zorg en diensten aan te bieden waar mensen echt behoefte aan hebben is wel toegestaan.
Voor de Minister voor WWI is van groot belang dat Woonzorg Nederland altijd kan worden aangesproken op haar volkshuisvestelijke prestaties, dat er goed financieel en rechtmatigheidstoezicht kan worden uitgeoefend op Woonzorg Nederland en dat de corporatie nooit kan uittreden. Verder zal de Minister voor WWI de toetsingscriteria voor fusies tussen corporaties ook van toepassing verklaren op deze voornemens. Aanvullend daarbij zal zij ook de maximale salarissen op grond van de Izeboudcode betrekken.WWI toetst bij fusies niet op de omvang van de organisatie maar op de geboden kwaliteit, waaronder de lokale binding en de kwaliteit van de dienstverlening, onder andere op basis van adviezen van gemeenten en huurdersverenigingen daartoe.
Hoe beoordeelt u het oordeel van de NMa dat het fusievoorstel voldoet aan de eisen die de Mededingingswet aan fusies stelt en dat met deze fusie de zorgconsument voldoende keuzevrijheid behoudt en de concurrentiedruk in de markt hoog genoeg blijft? Deelt u dit oordeel?
Beantwoord tijdens het interpellatiedebat d.d. 10 april 2008, Handelingen der Kamer II, vergaderjaar 2007–2008, nr. 75.
Bent u bereid het advies van de NZa aan de NMa aan de Kamer te doen toekomen? Zo neen, waarom niet?
Beide zienswijzen van de NZa zijn bijgevoegd1. Het besluit van de NMa staat op www.nmanet.nl.
Hoe beoordeelt u de stelling van de NZa dat zij niet kan uitsluiten dat de voorgenomen fusie negatieve gevolgen heeft voor de consument? Kunt u dat wel?
De Nederlandse Zorgautoriteit heeft in haar zienswijze aangegeven dat zij ten aanzien van de horizontale overlap tussen Evean en Philadelphia op het gebied van extramurale en intramurale AWBZ-zorg geen nadelige gevolgen voorziet. Ten aanzien van de verticale relatie tussen de activiteiten van Evean en Philadelphia enerzijds en Woonzorg anderzijds kan de NZa niet uitsluiten dat de voorgenomen concentratie nadelige gevolgen zal hebben voor de publieke belangen van toegankelijkheid en betaalbaarheid.
De NZa is hierbij uitgegaan van een worst case scenario. In dat scenario blijft de mogelijkheid bestaan dat partijen na de fusie in een aantal mogelijke geografische markten hun marktaandeel kunnen uitbreiden tot marktaandelen tussen de veertig en vijftig procent. De NZa merkt in haar zienswijze op dat een aantal factoren deze hoge marktaandelen in dit worst case scenario mitigeren, maar wijst er ook op dat aanbieders met dergelijk grote marktaandelen dusdanige druk op het zorgkantoor kunnen uitoefenen dat het publiek belang wordt geschaad. Of dat daadwerkelijk het geval zal zijn hangt af van de sterkte van de op de markt aanwezige zorgconcurrenten. De NZa heeft aangegeven geen zicht te hebben op deze andere zorgaanbieders binnen de betreffende relevante markten.
De NMa heeft op basis van deze zienswijze nader onderzocht hoe de concurrentieverhoudingen in met name de door de NZa genoemde gebieden zouden zijn als het worst case scenario zich zou voltrekken. Uit die analyse bleek dat in alle door de NZa genoemde gebieden meerdere, van fusiepartijen onafhankelijke, concurrenten actief zijn. De NMa concludeert daarop dat het niet aannemelijk kan worden gemaakt dat het probleem dat de NZa signaleert in de door haar geïdentificeerde geografische gebieden zou kunnen leiden tot een significante belemmering van de mededinging. Wij hebben aan die beoordeling niets toe te voegen.
Hoe beoordeelt u de situatie dat de NMa en NZa tot een verschillend oordeel komen en de NMa het advies van de NZa naast zich neer heeft gelegd en dat dit advies niet heeft geleid tot een negatief fusiebesluit?
De NZa heeft in haar zienswijze aangegeven dat zij niet kan uitsluiten dat deze fusie nadelige gevolgen heeft. Het is goed dat NZa zelfstandig advies heeft gegeven. Te meer omdat de NZa de mogelijkheid heeft om instellingen met veel macht, meer specifiek instellingen met aanmerkelijke marktmacht, zware verplichtingen op te leggen.
Wij zijn er dan ook van overtuigd dat de NZa dit instrumentarium in zal zetten mocht dat op enig moment in de toekomst nodig zijn. De NZa heeft met haar zienswijze een preventief signaal afgegeven aan de fuserende partijen. Zie ook antwoord 13.
Is naar uw oordeel het verschillende oordeel van de NMa en NZa een extra reden om te komen tot een afzonderlijke fusietoets in de zorg? Zo neen, waarom niet? Wanneer is het toegezegde onderzoek naar de afzonderlijke fusietoets gereed?
Zie ook voorgaande antwoord. Eind mei komen we hier uitgebreid op terug in de toegezegde brief.
Aan welke aanvullende verplichtingen of maatregelen wordt door de NZa gedacht indien er een ongewenste machtspositie ontstaat?
De NZa kan een zorgaanbieder met aanmerkelijke marktmacht (AMM) verplichtingen op leggen op basis van de Wet Marktordening Gezondheidszorg (Wmg).
Afhankelijk van het geval kan de NZa, zeer ingrijpende, maatregelen treffen zoals
• het verplichten tot het vaststellen van tarieven volgens een door de NZa bepaalde methode,
• het verplichten tot het moeten voldoen aan ieder redelijk verzoek tot het sluiten van een overeenkomst,
• het verplichten tot transparantie van het aanbod,
• non-discriminatie van het aanbod,
• het verplichten tot ontbundeling van het aanbod,
• het doen van een openbaar aanbod, het wijzigen van een dergelijk aanbod,
• het verplichten tot het voeren van een gescheiden boekhouding,
• het volgen van bepaalde principes voor de toerekening van kosten,
• het verplichten tot het niet mogen reserveren van een onredelijke capaciteit.
Het is aan de NZa om te bepalen of een zorgaanbieder aanmerkelijke marktmacht heeft en of en welke verplichtingen zij aan zo’n zorgaanbieder oplegt.
In welke situatie is er sprake van een ongewenste machtspositie? Wordt hier door de NZa gedoeld op de aanmerkelijke marktmacht cf. artikel 47 WMG? Ziet u reden om direct bij aanvang van de fusie aanvullende verplichtingen op te leggen of maatregelen te nemen? Zo neen, waarom niet?
Ja, de NZa doelt in haar persbericht onder meer op aanmerkelijke markmacht cf. artikel 47 en 48 van de Wet marktordening gezondheidszorg. Dat betekent dat een zorgaanbieder zoveel macht heeft in de regio, dat hij zich onafhankelijk van concurrenten, ziektekostenverzekeraars of de wens van consumenten kan gedragen. Als de NZa van oordeel is dat een aanbieder over aanmerkelijke marktmacht beschikt, dan kan de NZa een of meerdere verplichtingen opleggen (zie ook het antwoord op vraag 16). Wij zijn er van overtuigd dat de NZa het haar beschikbare instrumentarium in zal zetten mocht dat op enig moment in de toekomst nodig zijn. De NZa heeft met haar zienswijze een preventief signaal afgegeven aan de fuserende partijen. Het is aan de NZa om te bepalen of een instelling aanmerkelijke marktmacht heeft en of en welke verplichtingen zij aan zo’n instelling oplegt.
Bent u ervan op de hoogte dat de fusiepartners hun fusievoornemen hebben gewijzigd, in die zin dat Woonzorg Nederland 11 verzorgings- en verpleeghuizen zal afstoten en dat deze wijziging voor de NMa reden was om het fusievoornemen goed te keuren? Zijn deze 11 huizen reeds afgestoten? Zo neen, hoe is gegarandeerd dat deze huizen voorafgaand aan de feitelijke fusie werkelijk afgestoten zullen zijn? Waarom heeft de NMa daarom geen goedkeuring onder voorwaarden afgegeven?
De NMa heeft bepaald dat de concentratie (fusie) niet eerder tot stand wordt gebracht dan op het moment dat de betreffende huizen definitief en onvoorwaardelijk uit de beschikkingsmacht zijn van de fusiepartners en een aan te stellen verkooptrustee het beheer en management over dit vastgoed voert. Dit is een harde voorwaarde.
De verkoop zal door de trustee worden uitgevoerd zonder beschikkingsmacht van de fusiepartners en zal binnen een nog te bepalen periode moeten plaatsvinden. Wij zien geen reden om een andere visie dan de NMa op dit punt er op na te houden.
Acht u de kans op het succesvol en tijdig afstoten van de 11 huizen groot? Zo ja, op welke gronden?
Ja. Diverse partijen hebben bij de NMa aangegeven één of meer huizen te willen kopen. De NMa beoordeelt de verkoopbaarheid daarom positief. Wij hebben geen reden dit oordeel in twijfel te trekken. Zie voor de rol van het CSZ vraag 29.
Hoe zijn bij het afstoten van 11 huizen de belangen van de zorgaanbieders en daarmee van de cliënten in deze huizen voldoende gegarandeerd? Is de continuïteit van zorg afdoende gegarandeerd?
Beantwoord tijdens het interpellatiedebat d.d. 10 april 2008, Handelingen der Kamer II, vergaderjaar 2007–2008, nr. 75.
Hoe beoordeelt u de grote zorg en bezwaren van de zorgaanbieders die nu huren van Woonzorg Nederland en straks na de fusie huren van een concurrerende zorgaanbieder? Hoeveel zorgaanbieders of instellingen in Nederland komen in deze situatie te verkeren? Bestaat daarmee niet een ongewenste marktmacht? Heeft de NZa in haar oordeel deze vorm van marktmacht ook voldoende gewogen? Kunt u garanderen dat daarmee de continuïteit en kwaliteit van deze zorgaanbieders niet in gevaar kan komen?
Beantwoord tijdens het interpellatiedebat d.d. 10 april 2008, Handelingen der Kamer II, vergaderjaar 2007–2008, nr. 75.
Kunt u voor ieder publiek belang afzonderlijk aangeven of vanuit het zorgperspectief in de voorgenomen fusie de belangen van bereikbaarheid, kwaliteit, maatschappelijke functie, leefbaarheid, diversiteit en keuzevrijheid voldoende zijn gegarandeerd? En zo ja, hoe?
Beantwoord tijdens het interpellatiedebat d.d. 10 april 2008, Handelingen der Kamer II, vergaderjaar 2007–2008, nr. 75.
Hoe verhoudt zich deze fusie tot het beleidsvoornemen zorginstellingen verantwoordelijk te maken voor kapitaallasten?
Het besluit om zorginstellingen die AWBZ zorg leveren verantwoordelijk te maken voor kapitaallasten moet nog worden genomen. Deze besluitvorming hangt samen met andere door te nemen besluiten over de toekomst van de AWBZ en het tijdpad waarin wij daarin stappen willen nemen.
Hoe beoordeelt u de potentiële marktmacht die ontstaat als gevolg van de voorgenomen fusie? Graag ook in het licht van de uitspraken van de bestuurders van de fusiepartners: «lokaal is de nieuwe combinatie niet te passeren en dat wordt alleen maar meer» en voorts «onze ambitie is groot», waarbij plannen worden aangekondigd voor 150 nieuwe locaties, samen met een investering van 1 miljard Euro in tien jaar.
De NMa heeft de voorgenomen fusie getoetst en stelt in haar besluit dat zij na onderzoek «geen reden [ziet ] om aan te nemen dat de concentratie de daadwerkelijke mededinging op de Nederlandse markt of een deel daarvan op significante wijze zou kunnen belemmeren, met name als het resultaat van het in het leven roepen of het versterken van een economische machtspositie [...]». Wij hebben aan dat oordeel niets toe te voegen. Wel kan nog worden gemeld dat in algemene zin zowel de NZa als de NMa toezien op (misbruik van) machtsposities in de zorgsector. De NZa heeft de mogelijkheid heeft om vooraf verplichtingen op de leggen aan partijen met aanmerkelijke marktmacht. De NMa handhaaft het verbod op misbruik van een economische machtspositie. Mocht dat in de toekomst op enig moment nodig zijn, dan zullen de NZa en de NMa dat instrumentarium aanwenden.
WWI toetst bij fusies niet op de omvang van de organisatie op zich maar op de geboden kwaliteit, waaronder de lokale binding en de kwaliteit van de dienstverlening.
Wat is het oordeel of advies over de voorgenomen fusie van de (centrale) ondernemingsraden en cliëntenraden, participatieraden en/of huurdersvereniging(en) van de afzonderlijke fusiepartners? Is naar uw oordeel door de fusiepartners in voldoende mate recht gedaan aan de oordelen en adviezen van deze organen?
Beantwoord tijdens het interpellatiedebat d.d. 10 april 2008, Handelingen der Kamer II, vergaderjaar 2007–2008, nr. 75.
Hoe beoordeelt u de stelling van de NPCF (brief aan de Tweede Kamer van 8 april 2008) dat in grote concerns de invloed van cliënten en cliëntvertegenwoordigers zeer gering is?
Deze conclusie is in zijn algemeenheid niet zo is te stellen. Als uitgangspunt van ons beleid geldt dat cliënten zowel binnen de organisaties gehoord moeten worden. Voor een fusie geldt dat de cliëntenraad tijdig geïnformeerd moet worden en dat zijn advies zwaarwegend is. Een bestuur kan daar op dit moment slechts gemotiveerd van afwijken. Dit volgt al uit de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen. Een adviesrecht inzake fusies blijft ook als uitgangspunt gelden in herziening van of totstandkoming van nieuwe wetgeving ter versterking van de positie van de cliënt in de zorg. Voorts staat het cliëntenraden, net als andere betrokkenen, ook nu al vrij om de NMa hun visie op een voorgnomen fusie kenbaar te maken. De NMa neemt dit mee in haar beoordeling.
De Minister voor WWI betrekt de mening van de huurders bij de concernvorming. Het huurdersplatform van Woonzorg Nederland is positief over de bestuurlijke fusie.
Ziet u vanuit het cliëntperspectief ook voordelen in deze grootschalige fusie? Zo ja, welke? Zijn die voordelen ook via andere samenwerkingsvormen te bereiken?
Een cliënt kan voordelen hebben van een dergelijke fusie, bijvoorbeeld omdat de continuïteit van zorg bij een groter concern beter gewaarborgd is of omdat er goedkoper ingekocht kan worden waardoor er meer geld over is voor de zorg voor cliënten. Of die voordelen zich ook voordoen moet de praktijk uitwijzen. Een nadeel is dat er een grotere afstand ontstaat tussen het bestuur en de plaats waar de zorg wordt geleverd.
In het antwoord op vraag 9 is ingegaan op de vraag of deze voordelen ook via andere samenwerkingsvormen te bereiken zijn.
Acht u het mogelijk dat cliënten, andere belanghebbenden en toezichthouders in een concern met een omzet van bijna 1,4 miljard Euro, met drie werkmaatschappijen, vijftien verschillende financieringsstromen, ruim 1 000 locaties in 23 gemeenten en een divers aanbod aan diensten goed inzicht kunnen krijgen in de aanwending en verantwoording van de middelen? Wat zegt in dat geval nog een verantwoording op concernniveau over de werkelijke situatie op de werkvloer?
In de eerste plaats geldt de eigen verantwoordelijkheid van bestuurders en leden van de raad van toezicht. Zij zijn aanspreekbaar op en aansprakelijk voor een goed bestuur en scherp intern toezicht.
Dat geldt ook voor de naleving van voorschriften inzake het voeren van een transparante verantwoording en de regels inzake het jaarrekeningenrecht. Voor zover verantwoording in het jaarverslag op concernniveau onduidelijkheden laat, zullen de onderliggende jaarrekeningen opgevraagd kunnen worden. Voor de jaarverantwoording door zorginstellingen geldt dat informatieverstrekking op concernniveau is toegestaan, behalve indien de situatie in onderscheiden onderdelen van het concern afwijkt van die op concernniveau. Dan kan niet worden volstaan met het verstrekken van algemene informatie op concernniveau en zal gedetailleerde informatie aangeleverd moeten worden. Met betrekking tot kwaliteit zijn nadere afspraken gemaakt over het niveau van verantwoording. In sommige gevallen op concernniveau, in andere gevallen op locatie- of instellingsniveau.
Zowel de verantwoording op concernniveau als de werkelijke situatie zijn los van elkaar aangrijpingspunten om indien nodig maatregelen te treffen dan wel in te grijpen.
Als de instelling niet aan de wettelijke voorschriften ten aanzien van de verantwoording voldoet, kan de minister van VWS maatregelen treffen (bestuursdwang). Dit geldt ook voor de Minister voor WWI voor wat betreft Woonzorg Nederland.
Bovendien is voor de zorginstellingen van belang dat de instelling verplicht is om in de statuten te voorzien in de aanwijzing van een cliëntvertegenwoordigend orgaan dat bij een vermoeden van wanbeleid de Ondernemingskamer (Gerechtshof Amsterdam) kan vragen om een onderzoek (enquêteprocedure). Als de Ondernemingskamer daar aanleiding toe ziet, kan het zelfs bestuurders schorsen en een tijdelijke bestuur aanstellen.
Het is daarbij ook de verantwoordelijkheid van bestuurders om te zorgen voor een organisatievorm waarbij voldoende sprake is van kleinschaligheid en zorg die dicht bij de cliënt staat. Wij wijzen in dit verband op het IGZ-rapport «verantwoorde zorg voor gehandicapten onder druk». Daarin staat «de 17 bezochte organisatorische eenheden van kleine concerns scoorden significant beter op
– de totaalscore
– zelfbepaling en medezeggenschap
– deskundigheid
– diagnostiek en signalering
– continuïteit
Ze scoorde op geen enkel risico-aspect significant slechter».
Hoe wordt in de voorgenomen fusie voorkomen dat middelen bestemd voor de zorg worden bestemd voor de volkshuisvesting en andersom? Is dat naar uw oordeel afdoende gegarandeerd? Ook in geval van (indirecte) toerekening van kosten en opbrengsten? Zo ja, hoe?
WoonzorgNederland heeft op 4 april een statutenwijziging voorgelegd die moet voorzien in deelneming in het concern Espria. Op grond van het Bbsh kan deze wijziging alleen worden goedgekeurd wanneer het belang van de volkshuisvesting zich daar niet tegen verzet. Wanneer de financiële continuïteit van de corporatie niet voldoende is gewaarborgd wordt de wijziging van de statuten geweigerd. De statuten worden dan ook getoetst op de waarborg dat de middelen bestemd voor de volkshuisvesting niet voor een ander doel bestemd kunnen worden. Om een goed toezicht op Woonzorg in het concern mogelijk te maken is transparantie en marktconformiteit in intercompany-transacties daarbij een harde randvoorwaarde. Met het CFV zal worden bezien of en op welke wijze dat kan worden gewaarborgd.
Voor de betrokken zorginstellingen geldt dat óók in geval van vorming van een nieuwe rechtspersoon de regels van behoud van vermogen voor de zorg blijven gelden. De voorschriften aan de toelating inzake «het behoud waarde van onroerende zaken voor zorg» schrijven voor dat ook in geval van een fusie de waarde van de bij de fusie betrokken onroerende zaken behouden moet blijven voor de zorg.
Fuserende partijen moeten in dit kader tenminste 8 weken voor de fusie het voornemen tot fusie melden bij het College Sanering Zorginstellingen (CSZ). Het CSZ ziet toe op een waardevaststelling van de betrokken gebouwen en/of grond en de naleving van de verplichting van de instelling om ook na de fusie de waarde voor zorg te bestemmen.
Op het moment dat de gefuseerde onderneming één van de onderdelen van de onroerende zaken, die voorheen toebehoorden aan de afzonderlijke zorginstellingen, verkoopt, moet deze de voorgenomen verkoop tenminste 8 weken voor de datum van transactie melden bij het CSZ. Het CSZ stelt dan de marktwaarde van de desbetreffende onroerende zaken vast, die voor de zorg behouden moet blijven.
Voor de verantwoording door zorginstellingen geldt bovendien dat het Uitvoeringsbesluit WTZi verplicht dat herkomst en aanwending van middelen van het organisatorisch verband transparant moeten zijn.
De Evean Groep heeft 2006 afgesloten met een negatief resultaat. Kan het zo zijn dat als gevolg van de fusie de gehandicapte cliënten van Philadelphia Zorg of de bewoners en huurders van Woonzorg Nederland deze verliezen moeten compenseren?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 29 is het een harde randvoorwaarde dat het niet mogelijk zal zijn dat middelen bestemd voor de volkshuisvesting bestemd worden voor een ander doel, zoals compensatie van verliezen in de zorg.
Mocht de nieuwe fusie-instelling onverhoopt in de financiële problemen komen en een faillissement moet aanvragen, acht u het dan gezien de omvang van de instelling mogelijk dat de continuïteit van de zorg, het wonen en andere diensten gewaarborgd kan worden?
Allereerst is de instelling (met haar Raad van Toezicht) zelf verantwoordelijk voor de continuïteit van zorg. Daarnaast hebben het zorgkantoor, gemeenten maar ook financiële instellingen en een rol bij de continuïteit van zorg.
Op dit moment bestaat, voor uitzonderlijke gevallen, de NZa-beleidsregel «Steunverlening aan instellingen met financiële problemen». Voorwaarden voor financiële ondersteuning zijn onder meer dat de continuïteit van zorg in het geding is èn dat de instelling een negatief eigen vermogen heeft.
Er wordt wetgeving voorbereid die het mogelijk moet maken om – in voorkomende gevallen – al vóór het moment van faillissement te kunnen ingrijpen, bijvoorbeeld door het aanstellen van een bewindvoerder.
Het uitgangspunt in dit soort gevallen is dat de continuïteit van zorg aan cliënten te allen tijde gewaarborgd is. Ook bij een grote instelling in financiële problemen.
Overigens verwachten wij dat een dergelijke grote instelling juist wel «een stootje kan hebben» waardoor het risico op grote financiële problemen wat minder hoog is dan bij een kleine instelling.
Voor wat betreft het wonen zijn er twee instellingen, die de financiën van de toegelaten instellingen in de gaten houden: het Waarborgfonds Sociale Woningbouw (WSW) en het Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting (CFV). Het WSW staat borg voor de leningen van de corporatie. Vanuit die functie wordt de corporatie financieel gecontroleerd. Indien een corporatie onder een bepaald niveau komt, wordt geen borging meer verstrekt en direct doorverwezen naar het CFV.
Het CFV stelt in overleg met de corporatie een saneringsplan op, eventueel gepaard gaan met een financiële bijdrage.
Acht u het mogelijk dat na de fusie het bestuur van de instelling voldoende zicht heeft op de kwaliteit van zorg en dienstverlening op de werkvloer en daadwerkelijk de verantwoordelijkheid kan nemen voor die kwaliteit? Zo ja, hoe wordt dat naar uw oordeel gegarandeerd?
Beantwoord tijdens het interpellatiedebat d.d. 10 april 2008, Handelingen der Kamer II, vergaderjaar 2007–2008, nr. 75.
Hoe wordt door u de voorgenomen fusie beoordeeld in het licht van uw ambities ten aanzien van de maatschappelijke onderneming?
De minister van Justitie werkt aan de precieze vormgeving van de maatschappelijke onderneming. Een voorgenomen fusie hoeft niet in de weg te staan aan de vorming van een maatschappelijke onderneming. Dit geldt ook omgekeerd. De oprichting van een maatschappelijke onderneming staat een voornemen tot fusie met een andere onderneming ook niet in de weg. Wel zal dan in dat geval van belang zijn dat ook na de fusie het maatschappelijke karakter behouden blijft.
Wordt in de voorgenomen fusie voldaan aan de governancevoorwaarden die gelden voor zowel de zorg als de volkshuisvesting? Zo ja, hoe?
Bij deze bestuurlijke fusie blijven alle bestaande rechtspersonen bestaan met de voor hen geldende governancecodes.
Deze verplichting tot naleving van deze eisen blijft ook na de bestuurlijke fusie bestaan.
Verdienen de bestuurders na de voorgenomen fusie meer dan de «Balkenende-norm»? Zo ja, wat verdienen zij en waarom wijkt dat af van de genoemde norm? Bent u bereid te bevorderen dat aan deze norm wordt voldaan?
Een fusie heeft tot gevolg dat nieuwe bestuursleden moeten worden benoemd. Dan zal hun bezoldiging ook aan de orde zijn. De Raden van Toezicht van de afzonderlijke onderdelen stellen dan de bezoldiging van de Raden van bestuur vast. Wij gaan ervan uit dat de Raden van Toezicht zich bewust zijn van het belang van maatschappelijk verantwoorde inkomens voor bestuursleden en van het naleven van de door de sector zelf opgestelde Zorgbrede Governancecode.
In die governancecode is opgenomen dat de in de sector geldende salariscodes voor de bestuursleden worden nageleefd. Indien dat niet het geval is dan geldt volgens die code het principe van «pas toe of leg uit». Wij rekenen erop en dringen er met kracht op aan dat de Raden van Toezicht hun verantwoordelijkheid in deze nemen. Een verdere verhoging van inkomens achten wij zeer ongewenst. Als wij kijken naar de huidige inkomens zou eerder een verlaging wenselijk zijn.
Voor bestuursleden van Woonzorg Nederland zal de Minister voor WWI de Raad van Toezicht dringend verzoeken om hierbij de zogenoemde Izeboudsystematiek te hanteren.
Een fusie mag in geen geval leiden tot een onomkeerbare salarisverhoging die niet in overeenstemming is met de Izeboudsystematiek.
Op basis van afdeling 3 van het Besluit beheer sociale-huursector dienen corporaties fusievoornemens ter goedkeuring aan u voor te leggen. Is dat reeds gebeurd?
Woonzorg heeft geen voornemen tot een fusie voorgelegd maar een voorstel tot wijziging van de statuten om deelneming van Woonzorg in het concern Espria mogelijk te maken.
Is de voorgenomen fusie door u getoetst aan de WWI-circulaire MG2002-18? Hoe verhoudt zich naar uw oordeel, conform deze circulaire, de fusie zich tot de borging van de menselijke maat door lokale binding met gemeenten en huurders, professionaliteit en doelmatigheid van de organisatie, prestatieafspraken met de betrokken gemeenten, dienstverlening aan de huurders en een evaluatietraject van de fusie?
Zie ook vraag 36. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 29 wordt het voornemen tot een bestuurlijke fusie getoetst aan het belang van de volkshuisvesting en de financiële continuïteit van de corporatie. Hoewel er nog geen sprake is van een volledige juridische (antwoord 41) tussen Woonzorg en de zorginstellingen worden de voorwaarden aan voornemens voor een fusie tussen woningcorporaties, vastgelegd in deze MG (de fusie-MG) ook leggen op de voorgelegde statutenwijziging van WoonzorgNederland. Een uitzondering hierop vormt het criterium van de matching. In de MG is gesteld dat corporaties onderling, wanneer er sprake is van rijke en arme corporaties, matching plaats kan vinden. In dit geval is het nadrukkelijk niet wenselijk dat er geld van de corporatie richting de zorg vloeit of vice versa.
De borging van de menselijke maat door lokale binding met gemeenten en huurders, professionaliteit en doelmatigheid van de organisatie, prestatieafspraken met betrokken gemeenten en dienstverlening aan de huurders en een evaluatietraject van de fusie worden nadrukkelijk meegenomen in de toetsing.
Komt naar uw oordeel de gekozen structuur en inrichting van de voorgenomen fusieorganisatie tegemoet aan de menselijke maat? Zo ja, hoe?
Beantwoord tijdens het interpellatiedebat d.d. 10 april 2008, Handelingen der Kamer II, vergaderjaar 2007–2008, nr. 75.
Is de invloed van gemeenten en bewoners / huurders op het beleid van de voorgenomen fusieorganisatie naar uw oordeel voldoende gegarandeerd? Zo ja, hoe?
Hoewel geen sprake is van een echte fusie tussen WoonzorgNederland en de betrokken zorginstellingen, worden de voorwaarden die gesteld worden aan voornemens voor een fusie tussen woningcorporaties ook leggen op de voorgelegde statutenwijziging van WoonzorgNederland. Daarbij hoort ook dat de zienswijze van gemeenten en huurdersorganisaties wordt betrokken bij het oordeel. WoonzorgNederland zal als woningcorporatie verder moeten blijven voldoen aan het BBSH, waarin is aangegeven dat zij het gemeentelijk woonbeleid in acht moet nemen en met de gemeente moet inzetten op het maken van prestatieafspraken. De huurders van WoonzorgNederland kunnen hun invloed op het beleid van die corporatie uitoefenen via de rechten die zij op grond van de Wet op het overleg huurders verhuurder (Overlegwet) hebben gekregen. Recent is in deze Kamer besloten die rechten verder te verbeteren.
Kent u reeds de zienswijzen van de gemeenten en huurdersorganisaties over de voorgenomen fusie? Zo ja, hoe luiden die zienswijzen? Zo neen, wanneer ontvangt u die zienswijzen?
Woonzorg Nederland kent een Stichting Landelijke Huurdersplatform (LHP), een vergadering van aangesloten organisaties, te weten de bewonerscommissies. Het is bekend dat de LHP positief heeft geadviseerd.
Voorts is bekend dat in mei a.s. het Landelijke Huurdersplatform een viertal regiobijeenkomsten organiseert waar project Espria: samenwerking WZN/ Evean/ Philadelphia als enig punt geagendeerd is. Uiteraard zal kennis worden genomen van hetgeen op deze bijeenkomsten besproken is.
De zienswijzen van de gemeenten waar Woonzorg Nederland werkzaam is, zijn op dit moment niet bekend. Ook deze worden meegenomen in de voorwaarden die aan de bestuurlijke fusie worden gesteld. Wanneer het voornemen tot een bestuurlijke fusie formeel in behandeling zal worden genomen, dan vormt het opvragen van de zienswijze van de gemeente onderdeel van de procedure.
Hoe wordt de fusie juridisch vormgegeven? Is daarin een fasering aangebracht? Zo ja, welke? Is in alle fases sprake van een voldoende en afdoende garantie van de publieke belangen? Zo ja, hoe?
Momenteel is er sprake van een personele unie waarbij Raad van Bestuur en Raad van Commissarissen van Woonzorg en Espria dezelfde samenstelling kennen. De daarvoor benodigde statutenwijziging is eind 2007 goedgekeurd.
De volgende stap is een zogenaamde bestuurlijke fusie, waarbij het bestuur van Woonzorg Nederland, Evian en Philadelphia zal worden gevormd door Espria. De statutenwijziging van Woonzorg die dit mogelijk moet maken is begin april ingediend. Er ligt bij geen verzoek tot goedkeuring van een volledige juridische fusie, waarbij de bestaande drie rechtspersonen ophouden te bestaan en opgaan in een nieuw te vormen rechtspersoon. Zoals aangegeven in eerdere antwoorden wordt in alle fases de statutenwijzing aan het belang van de volkshuisvesting en de financiële continuïteit van de corporatie getoetst. Dat is dus gedaan bij de statutenwijziging die de personele unie mogelijk maakt en dat zal worden gedaan bij de statuten die de concernvorming mogelijk maken. Daarnaast zal de laatstgenoemde statutenwijziging worden getoetst aan de criteria die gelden voor fusies.
Is het goedkeuringbesluit van de NZa al onherroepelijk of is er nog beroep daartegen mogelijk?
Tegen het besluit van de NMa dat onder voorwaarden voor deze concentratie geen vergunning is vereist, kan beroep worden ingesteld bij de rechtbank te Rotterdam.
Heeft u conform het Besluit beheer sociale-huursector reeds uw toestemming gegeven aan de voorgenomen fusie? Zo neen, heeft u wel informeel uw oordeel gegeven of voorwaarden gesteld? Zo ja, welke?
Zoals aangegeven in antwoord 41 is er nog geen sprake van een juridische fusie, maar van een voornemen tot bestuurlijke fusie. Woonzorg heeft de statutenwijziging benodigd voor de concernvorming voorgelegd. Deze wijziging is nog niet goedgekeurd. Ook is nog niet informeel een oordeel gegeven over de voorgelegde statuten. Wel is al informeel richting Woonzorg aangegeven dat het van cruciaal belang is dat op geen enkele wijze door de vorming van Espria afbreuk wordt gedaan aan de mogelijkheden om WoonZorgNederland aan te spreken op haar prestaties, om goed toezicht uit te oefenen op WoonZorgNederland en om zo nodig handhavend op te treden richting WoonZorgNederland om het belang van de volkshuisvesting zeker te stellen.
Wanneer de antwoorden op de vragen 36 en 37 negatief zijn, hoe verhoudt zich dat dan tot de mededelingen van de fusiepartners en fusie-instelling Espria , waarbij de indruk wordt gewekt en uit concrete gegevens (bijvoorbeeld 1 bestuur en 1 Raad van Commissarissen) blijkt dat de fusie-instelling reeds tot stand is gekomen.
De mededeling van Espria op zijn website lijkt te zijn gestoeld op de instemming van de Nma met Espria. Dit wekt een ongelukkige indruk. De minister van WWI heeft immers de bevoegdheid de statuten van Woonzorg Nederland al dan niet goed te keuren.
Hoe voorkomt u dat de fusiepartners in bestuur, organisatie, werkwijze en presentatie vooruitlopen op de formele en onherroepelijke goedkeuringsbesluiten van de NMa en van u? Bent u bereid daarvoor per direct een aanwijzing te geven?
Er wordt vanuit gegaan dat WoonzorgNederland niet zonder mijn formele goedkeuring de benodigde statutenwijziging zal effectueren en dus ook niet als onderdeel van een concern zal opereren anders dan in de personele unie. Indien dit wel het geval zal zijn dan aan WoonzorgNederland in het belang van de volkshuisvesting een aanwijzing worden gegeven.
Acht u de voorgenomen fusie in het licht van alle genoemde publieke belangen verantwoord? Zo ja, waarom?
Beantwoord tijdens het interpellatiedebat d.d. 10 april 2008, Handelingen der Kamer II, vergaderjaar 2007–2008, nr. 75.
Moet aan alle gemeenten waar woonzorg actief is hun zienswijze worden gevraagd?
Bij reguliere fusies wordt alleen een zienswijze gevraagd aan die betrokken gemeenten waar de fuserende corporaties meer dan 100 wooneenheden in bezit hebben.
Fusies waarbij een corporatie met landelijke toelating is betrokken, komen zeer zelden voor. Toepassing van de huidige MG 2002-18 met fusiecriteria op het samengaan van WZN, Evean en Philadelphia zou er toe kunnen leiden dat er mogelijk 180 zienswijzen van gemeenten dienen te worden opgevraagd, omdat WZN in 180 gemeenten werkzaam is. Vanwege deze grote hoeveelheid betrokken gemeenten en de complexiteit van het verwerken van al hun zienswijzen zal nader worden bepaald aan welke gemeenten in dit geval om een zienswijze zal worden gevraagd.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31420-7.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.