31 412
Wijziging van de Telecommunicatiewet in verband met de Nota frequentiebeleid 2005

nr. 8
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 19 december 2008

Naar aanleiding van uw verzoek om een reactie op de brief van NOVEC B.V. van 10 september 2008 (kenmerk ALG/UIT/20080414), bericht ik u als volgt.

NOVEC heeft, kort samengevat, bezwaren tegen het voorgestelde artikel 3.24, in het bijzonder tegen het vijfde lid, van het wetsvoorstel tot wijziging van de Telecommunicatiewet in verband met de Nota Frequentiebeleid (Kamerstukken 31 412). De kern van de bezwaren van NOVEC is dat het wetsvoorstel op dit punt volgens NOVEC onnodige en onevenredige administratieve lasten met zich meebrengt. Die lasten zijn volgens NOVEC het gevolg van het feit dat zij door het wetsvoorstel betrokken zal raken in geschillen tussen andere partijen (in casu KPN en Broadcast Partners) over vergoedingen voor het medegebruik van antenne-opstelpunten. Om die reden pleit NOVEC voor handhaving van het huidige artikel 3.11 van de Telecommunicatiewet.

Allereerst zal ik de strekking van het voorgestelde artikel 3.24, met name het vijfde lid, nader toelichten. Met dit voorstel is een regeling getroffen voor het zogenaamde «afhankelijk medegebruik». Die situatie doet zich voor op de markt voor omroeptransmissie, waar sprake is van een beperkt aantal (zeer) hoge opstelpunten en een beperkt aantal marktpartijen. In die situatie, zoals door NOVEC zelf beschreven, stelt NOVEC ruimte op haar opstelpunten beschikbaar aan met name KPN en Broadcast Partners (verder: BP). Voor omroepdoeleinden zijn KPN en BP nagenoeg volledig afhankelijk van NOVEC. Daarbij is relevant dat BP in het algemeen geen eigen apparatuur installeert op de masten van NOVEC, maar gebruik maakt van de apparatuur van KPN om daarover haar eigen omroepdiensten te kunnen leveren. Daardoor is BP voor het medegebruik afhankelijk van KPN, terwijl KPN op haar beurt afhankelijk is van NOVEC. Over het medegebruik in dit verband worden regelmatig geschillen tussen KPN en BP voorgelegd aan de OPTA.

In deze situatie zijn de tarieven die KPN aan BP rekent mede afhankelijk van de tarieven die KPN op haar beurt aan NOVEC moet betalen. Op grond van het derde lid van het voorgestelde artikel 3.24 moet die laatste vergoeding redelijk zijn. Het voorgestelde vijfde lid van dit artikel regelt dat KPN de vergoeding die zij aan NOVEC moet betalen slechts aan BP mag doorrekenen, voor zover de vergoeding die NOVEC aan KPN rekent, redelijk is. Dit betekent dat KPN zich er in een eventueel gerezen geschil met BP niet zonder meer op kan beroepen dat de bestreden vergoeding gebaseerd is op de vergoeding die zij zelf aan NOVEC moet betalen. Dat kan slechts voor zover die vergoeding redelijk is.

Door de voorgestelde wijziging krijgt de OPTA de mogelijkheid om die informatie van NOVEC in te winnen, die nodig is om desgevraagd de redelijkheid van de tarieven van NOVEC te kunnen beoordelen. Onder de huidige Telecommunicatiewet beschikt de OPTA niet over deze mogelijkheid. In zoverre zal NOVEC inderdaad, zoals zij stelt «betrokken» kunnen worden in geschillen tussen KPN en BP. Die betrokkenheid zal echter niet meer inhouden dan het verstrekken van de door de OPTA gevraagde informatie. Door deze uitbreiding van het toetsingskader van de OPTA wordt het voor de OPTA mogelijk in een eventueel geschil tussen KPN en BP een oordeel te geven over de redelijkheid van de bestreden vergoeding.

Aangezien NOVEC in haar brief zelf stelt dat haar tarieven kostengeoriënteerd, transparant en redelijk zijn, heeft zij in feite van de voorgestelde bepaling niets te vrezen. Het verstrekken van de door de OPTA gevraagde inlichtingen is voor NOVEC naar mijn mening niet onevenredig belastend. Bovendien is er in dat geval voor NOVEC geen reden om zich in een gerezen geschil tussen KPN en BP als belanghebbende te mengen. Dit wordt slechts anders als uit het onderzoek van de OPTA zou blijken dat van redelijkheid géén sprake is. In dat geval is het niet meer dan terecht dat NOVEC in een dergelijk geschil betrokken raakt.

Op grond van het voorgaande worden de door NOVEC genoemde bezwaren dan ook niet door mij gedeeld. Het wetsvoorstel strekt er op dit punt toe om in situaties van afhankelijk medegebruik het doorrekenen van onredelijke tarieven te voorkomen. In dergelijke gevallen acht ik het gerechtvaardigd dat er maatregelen kunnen worden genomen tegen partijen die zich daaraan schuldig maken. Anderzijds zullen partijen die handelen conform de voorgestelde bepalingen daar ook geen hinder van ondervinden.

Ik zie dan ook geen redenen om het wetsvoorstel op dit punt aan te passen.

De staatssecretaris van Economische Zaken,

F. Heemskerk

Naar boven