nr. 2
VOORSTEL VAN WET
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging hebben genomen dat het wenselijk is het Wetboek
van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering aan te vullen ter versterking
van de positie van een burger die zich beroept op noodweer;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der
Staten-Generaal, hebben goed gevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en
verstaan bij deze:
ARTIKEL I
Artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt na «ogenblikkelijke,» ingevoegd:
of onmiddellijk dreigende,.
2. Onder vernummering van het tweede tot derde lid wordt na het eerste
lid een lid ingevoegd, luidende:
2. De verdediging wordt geacht noodzakelijk te zijn, als in het eerste
lid bedoeld, indien hij die de aanranding begaat of dreigt te begaan hierbij
het misdrijf, bedoeld in artikel 138, eerste lid, pleegt. Onder erf als bedoeld
in artikel 138, eerste lid, wordt bij de toepassing van dit artikel verstaan
een in de directe nabijheid van de woning of het besloten lokaal gelegen stuk
grond.
ARTIKEL II
In het Wetboek van Strafvordering wordt na artikel 62a een artikel ingevoegd,
luidende:
Artikel 62b
De dwangmiddelen, bedoeld in de artikelen 53, 54, 55, 55a, 55b, 56, 57,
59a, 61, 62 en 62a worden niet aangewend tegen een verdachte, indien uit feiten
en omstandigheden een redelijk vermoeden voortvloeit dat hij zich heeft verdedigd
als bedoeld in artikel 41, eerste of derde lid, van het Wetboek van Strafrecht
en dat hij die de aanranding heeft begaan of dreigde te begaan hierbij het
misdrijf heeft gepleegd, bedoeld in artikel 138, eerste lid, van het Wetboek
van Strafrecht. Onder erf als bedoeld in artikel 138, eerste lid, van het
Wetboek van Strafrecht wordt bij de toepassing van dit artikel verstaan een
in de directe nabijheid van de woning of het besloten lokaal gelegen stuk
grond.
ARTIKEL III
Deze wet treedt in werking met ingang van de eerste dag van de derde kalendermaand
na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat
alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat,
aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Justitie,