Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2007-2008 | 31404 nr. 6 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2007-2008 | 31404 nr. 6 |
Vastgesteld 25 april 2008
De vaste commissie voor Financiën1 belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.
Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.
• | Algemeen | 3 |
• | Inleiding | 3 |
• | Bijleenregeling ex artikel 3.119a van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) | 4 |
• | Uitbreiding van de vrijstelling van overdrachtbelasting voor de verkrijging van monumenten | 4 |
• | Aanpassingen in de artikelen 6, 8 en 11 van de Wet op de omzetbelasting 1968 | 5 |
• | Verlaagd BTW-tarief voor het transport van tuinbouwgas | 5 |
• | Beperkt gebruik van de weg in de motorrijtuigenbelasting (MRB) | 6 |
• | Aanpassing definitie laadruimte in de BPM | 6 |
• | Budgettaire aspecten | 6 |
• | Gevolgen voor bedrijfsleven en burger | 6 |
• | Tenslotte | 6 |
• | Artikelsgewijze toelichting | 7 |
• | Artikel I, onderdeel A | 7 |
• | Artikel I, onderdeel B | 7 |
• | Artikel I, onderdeel E | 7 |
• | Artikel I, onderdeel F | 7 |
• | Artikel I, onderdeel I | 8 |
• | Artikel I, onderdeel J | 8 |
• | Artikel II, onderdeel A | 8 |
• | Artikel IV | 8 |
• | Artikel VII, onderdeel B | 8 |
• | Artikel VIII | 9 |
• | Artikel X | 9 |
• | Artikel XI | 9 |
• | Artikel XII | 10 |
• | Artikel XIX | 10 |
• | Artikel XXIII | 10 |
• | Artikel XXVIII | 10 |
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel «Wijziging van een aantal belastingwetten en enkele andere wetten». Dit wetsvoorstel, dat eigenlijk een soort «overige fiscale maatregelen-bis» is, bevat een groot aantal wetswijzigingen die deze leden afzonderlijk op hun merites wensen te beoordelen.
De leden van de fractie van de PvdA hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel Wijziging van een aantal belastingwetten en enkele andere wetten. Deze leden constateren dat de voorgestelde maatregelen technische wijzigingen zijn en codificatie van eerdere toezeggingen en besluiten. Desondanks resteren er nog enkele vragen.
De leden van de SP-fractie hebben met interesse kennisgenomen van voorliggend wetsvoorstel. Wel hebben deze leden nog enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van onderhavig wetsvoorstel dat met name een aantal technische aanpassingsvoorstellen ter beperking van uitvoeringsproblemen, voorstellen die al waren aangekondigd in de Evaluatie van de belastingherziening 2001 en voor de handliggende aanpassingsvoorstellen, zoals de toepassing van het verlaagd BTW-tarief voor het transport van gas voor de tuinbouw in verband met de totstandkoming van de Gaswet bevat.
De leden van de CDA-fractie wensen twee opmerkingen vooraf te plaatsen, die betrekking hebben op de memorie van toelichting en de gewenste datum van inwerkingtreding.
De memorie van toelichting had in de ogen van de leden van de CDA-fractie in ieder geval iets kernachtiger de essentiële stukken wetwijziging moeten onderscheiden van de minder belangrijke stukken. Het valt op dat in de 10 punten van de memorie van toelichting, noch die artikelen genoemd worden die aan de belangrijkste kritiek van de Raad van State onderhevig zijn, noch de punten die een budgettair gevolg hebben. Dat betreuren deze leden. Verder betreuren de leden van de CDA-fractie het dat op 7 april 2008 een wetsvoorstel naar de Kamer gestuurd wordt met een beoogde inwerkingtreding op 1 juli 2008 en het begeleidende verzoek om deze wet voor 8 mei 2008 aan de Eerste Kamer te zenden. Gezien het feit dat de laatste plenaire vergadering voor 8 mei op 24 april 2008 plaatsvindt, vragen de leden van de CDA-fractie de regering te motiveren welke stappen de regering zelf genomen heeft om de indiening van dit wetsvoorstel te bespoedigen. Het valt op dat de hele behandeling in de Tweede Kamer volgens de regering sneller kan dan het schrijven van het nader rapport op het advies van de Raad van State.
De leden van de fractie van de PvdA vragen de regering te reageren op de verbazing van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (NOB) dat er pas een jaar na gedane toezeggingen overgegaan wordt tot codificatie van de toezeggingen in de wet- en regelgeving? Hoe beoordeelt de regering deze opmerking in relatie tot de rechtszekerheid van belastingplichtigen?
Tegen de achtergrond van de hierboven gemaakte algemene opmerking van de leden van de leden van de VVD-fractie vragen zij wel waarom niet is gekozen voor een eerder moment van indiening, zodat de parlementaire behandeltijd, i.v.m. de beoogde inwerkingtreding per 1 juli a.s., wat ruimer had kunnen zijn.
Ook vragen zij zich af waarom het zo lang heeft geduurd dat de voorgestelde wijzigingen in de Wet Vpb 1969 en de Wet DB 1965 nu pas worden voorgesteld, terwijl het codificatie betreft van tijdens de behandeling van de Wet werken aan winst gedane toezeggingen.
Bijleenregeling ex artikel 3.119a van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001)
De leden van de CDA-fractie delen de mening van de Raad van State dat de bijleenregeling zo complex is geworden dat er reden is om te bezien of een eenvoudige regeling mogelijk is met het behoud van het achterliggende motief dat de hogere opbrengst bij verkoop van eigen woning niet opnieuw geleend mag worden.
De brief van de regering van 14 maart 2008 is voor deze leden niet helder genoeg. Graag zien deze leden binnen drie maanden een brief waarin de regering aangeeft hoe de bijleenregeling versimpeld wordt, met name op het gebied van verandering van partnersituaties (trouwen, echtscheiding, verweduwing, kinderen die blijven wonen in het huis van hun overleden ouders).
De regering stelt voor om de minimumgrens van € 5000 onderhoud, voordat de eigen woningreserve verlaagd kan worden, in zijn geheel te laten vervallen. Dit zal in de ogen van de Raad van State kunnen leiden tot de administratie van potten verf. Waarom, zo vragen de leden van de CDA-fractie, is niet een zodanige doelmatigheidsgrens gehandhaafd dat discussies over uitgaven in het jaar van aankoop uitblijven, maar er geen discussies en administraties gevoerd worden over kleine uitgaven die immers ook onder normale omstandigheden niet leiden tot de verhoging van de hypotheek? De leden van de fractie van het CDA stellen daarom een grens van € 2000 per jaar voor. Hoe denkt de regering hierover?
Ten aanzien van de wijzigingen in box 3 die reeds waren aangekondigd in de Evaluatie van de belastingherziening 2001, merken de leden van de PvdA-fractie graag op dat zij de discussie over de vormgeving van de belastingheffing in box 3 op een later moment graag met de staatssecretaris van Financiën vervolgen, als vervolg op de evaluatie van de belastingherziening IB 2001.
De leden van de SP-fractie steunen het uitgangspunt van de bijleenregeling, namelijk huizenkopers stimuleren om de gemaakte winst van de verkoop van het oude huis, zoveel mogelijk in het nieuwe huis te stoppen.
Eén van de wijzigingen die wordt voorgesteld heeft te maken met de partnerregeling. Voorgesteld wordt dat de eigenwoningreserve van de belastingplichtige wordt verminderd met het bedrag waarmee de eigenwoningschuld van de partner van de belastingplichtige op grond van de partnerregeling is verlaagd. Het is de leden van de SP-fractie niet helemaal duidelijk wat hier nu precies de gevolgen van zijn. Zij vragen de regering daarom de gevolgen van deze wijziging nog eens duidelijk uit te leggen.
Uitbreiding van de vrijstelling van overdrachtbelasting voor de verkrijging van monumenten
De leden van de CDA-fractie kunnen zich vinden in het feit dat vrijstelling van de overdrachtsbelasting zowel voor binnenlandse als buitenlands rechtspersonen geldt. Zij zijn ook tevreden over het feit dat de regering er (in tweede instantie) niet voor kiest om de voorwaarde te schrappen dat de nieuwe eigenaar instandhouding van het monument moet nastreven. De belastingvrijstelling is namelijk voor deze leden duidelijk gekoppeld aan het behoud van monumenten.
De regering zegt toe dat zij de vrijstelling zal evalueren: wanneer kan de Kamer deze evaluatie tegemoet zien? Zal in die evaluatie ook nadrukkelijk de mogelijke uitbreiding van de vrijstelling aan particulieren onderzocht worden?
De leden van de SP-fractie hebben enkele vragen ter verduidelijking van de voorgestelde regelgeving. Komt het voorstel voor vrijstelling van de overdrachtsbelasting voor de verkrijging van monumenten voort uit mogelijke strijdigheid met Europese regelgeving? Heeft de uitbreiding van de vrijstelling alleen betrekking op de plaats van vestiging? Zijn er aanwijzingen dat het cultureel erfgoed onder druk staat vanwege het ontbreken van deze vrijstelling? Hoe verhoudt dit voorstel zich tot de toegezegde beleidsvoornemens inzake een nieuw stelsel voor de monumentenzorg in 2009?
Ten aanzien van het voorstel de vrijstelling van overdrachtsbelasting voor de verkrijging van monumenten door in Nederland gevestigde rechtspersonen, vragen de leden van de VVD-fractie zich met de Raad van State af waarom deze partiële verruiming – waar zij op zich mee in kunnen stemmen – nu wél, vooruitlopend op de aangekondigde evaluatie wordt voorgesteld, terwijl dat niet het geval is inzake particuliere verkrijging. Welk materiaal is op dit moment «onvoldoende voorhanden»? Op welk moment is de evaluatie afgerond, zo vragen die leden.
Aanpassingen in de artikelen 6, 8 en 11 van de Wet op de omzetbelasting 1968
De leden van de CDA-fractie delen de mening van de regering dat het wenselijk is om op wetsniveau te regelen dat buitenschoolse opvang, tussenschoolse opvang, opvang in kindcentra, peuterspeelzaalwerk en bij gastouders waarbij bemiddeling door een erkend gastouderbureau wordt geregeld, vrijgesteld zijn van BTW. Welke vormen van gastouderopvang en kinderopvang zouden na inwerkintreding van deze wet nog wel BTW-plichtig zijn, zo vragen deze leden. Ziet de regering aanleiding om alle vormen van opvang vrij te stellen van BTW?
Verlaagd BTW-tarief voor het transport van tuinbouwgas
De leden van de CDA-fractie zijn verheugd dat de regering de bestaande praktijk om ook het transport van gas voor de tuinbouwsector onder het verlaagde BTW-tarief te belasten, te verlengen. De memorie van toelichting geeft wel aanleiding tot een vraag: wat is nu eigenlijk de huidige situatie? Indien de huidige situatie is dat het hoge BTW-tarief geldt, maar dat in de praktijk het lage tarief in rekening gebracht wordt, dan vragen de leden van de CDA-fractie zich af of aan dit onderdeel van het wetsvoorstel geen terugwerkende kracht toegekend moet worden.
Verder merken deze leden op dat in het uitvoeringsbesluit een schriftelijke verklaring van de afnemer is vereist dat hij daadwerkelijk het gas of de minerale oliën gebruikt voor de verwarming van kassen. Ziet de regering nog een mogelijkheid om deze bureaucratische rompslomp af te schaffen?
Enkele aanpassingen hebben betrekking op een uitbreiding van de vrijstellingsbepalingen voor de BTW, aldus de leden van de SP-fractie. Kan de regering enkele voorbeelden geven waar de vrijstelling ook zou kunnen gelden voor handelingen die nauw betrokken zijn met de vrijgestelde hoofdactiviteit? Hoe is de regering tot de inschatting gekomen dat het budgettaire effecten van deze maatregel nihil zijn?
Beperkt gebruik van de weg in de motorrijtuigenbelasting (MRB)
De leden van de CDA-fractie vragen zich af welk belang er nu precies gemoeid is bij het afschaffen van de MRB voor de categorieën reservevoertuigen, voertuigen voor bijzondere transporten, historische museumvoertuigen en land- en bosbouwvoertuigen. Wie wordt er wijzer van deze operatie?
Met betrekking tot de voorstellen inzake «Beperkt gebruik van de weg in de motorrijtuigenbelasting» vragen de leden van de VVD-fractie, wat de eventuele financiële consequenties en de gevolgen voor de belastingplichtigen zijn van het omzetten van de kwart- en halftarieven naar zelfstandige tarieven. Op hoeveel voertuigen heeft dit voorstel betrekking? Kan nader worden toegelicht welke, nu niet meer relevant, historische overwegingen ten grondslag hebben gelegen aan de vrijstelling voor verhuiswagens?
Aanpassing definitie laadruimte in de BPM
De leden van de CDA-fractie stemmen in met het feit dat een bestelbusje, waarin de bevestiging van stoelen en banken verzonken in de bodem ligt, ook aan te merken als een persoonsvoertuig voor de hoge BPM-heffing. Immers er is ook de bedoeling om personen te vervoeren. Zij vragen de regering aan te geven wat er met de huidige voertuigen gebeurt, bij ingang van deze wet en bij doorverkoop.
De regering merkt op dat de budgettaire derving, € 7 miljoen per jaar, gedekt wordt door een verandering in de fiscale waardering van vakantiebonnen en dat dat in een uitvoeringsbesluit geregeld wordt. De leden van de CDA-fractie verzoeken de regering een nadere toelichting te geven op de voorgenomen maatregel, alsmede op de ingangsdatum. Het gebeurt toch zelden dat de hele dekking van een wetsvoorstel niet wordt toegelicht.
Ook de leden van de fractie van de SP vragen de regering iets meer toelichting geven bij de dekking door een wijziging van de fiscale waardering van vakantiebonnen in de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001?
Gevolgen voor bedrijfsleven en burger
De leden van de CDA-fractie zijn benieuwd of onderhavig wetsvoorstel ook is voorgelegd aan ACTAL en wat diens conclusies zijn.
De leden van de PvdA-fractie vragen om een reactie op het overige commentaar dat de NOB in zijn brief van 17 april 2008 aan de orde stelt.
De leden van de fractie van de VVD missen in het onderhavige voorstel in ieder geval één belangrijk onderwerp. In de evaluatie van de belastingherziening 2001 is aangekondigd dat de niet-aftrekbaarheid van formele en materiële belastingschulden zou worden herzien. Die leden missen, met de NOB, een voorstel ter zake node, omdat de huidige niet-aftrekbaarheid buitengewoon onrechtvaardig is. Zij vragen de regering een dergelijk voorstel alsnog per nota van wijziging aan het wetsvoorstel toe te voegen, vooral ook gelet op de geruime tijd die sinds de evaluatie is verstreken. Naar hun oordeel mag dit niet worden opgehouden door de tijdens het gehouden algemeen overleg over de evaluatie door de staatssecretaris toegezegde brief over Box III. Als die bereidheid niet bestaat vernemen zij graag de concrete en onderbouwde argumenten daarvoor, alsmede de redenen waarom nu wordt teruggekomen op een eerder gedane aankondiging. Tenslotte, zouden zij het ook overigens op prijs stellen als gereageerd zou worden op andere onderdelen van het door de NOB geleverde commentaar.
Wanneer inkomensbestanddelen tussen de partners verschoven worden, wijzigt alsnog het verzamelinkomen. Dat betekent dus ook dat heffingen, premies en toeslagen, die op dat verzamelinkomen zijn gebaseerd alsnog gewijzigd kunnen worden.
De leden van de CDA-fractie wijzen in dit verband op bijvoorbeeld:
– de inkomensafhankelijke bijdrage zvw, die alsnog moet worden terugbetaald aan de werkgever cq belastingplichtige dan wel nagevorderd.
– De huurtoeslag, die van het individuele inkomen afhankelijk is bij vorming van een huwelijk of bij echtscheiding (10% regel).
– De kinderopvangtoeslag en de zorgtoeslag, waarvoor het zelfde geldt.
Op welke wijze wordt omgegaan met deze regelingen, indien de toedeling van inkomens alsnog wordt gewijzigd?
De laatste jaren heeft de regering regelmatig de EIA, MIA en VAMIL buiten werking gesteld bij een dreigende of geconstateerde overschrijding van de beschikbare middelen. De leden van de CDA-fractie hebben bij herhaling laten weten buitengewoon ongelukkig te zijn met het buiten werking stellen van deze regelingen. Daarom vragen zij de regering om de huidige regeling, waarbij het parlement achteraf goedkeuring moet geven aan het stopzetten van de regeling, te handhaven. Verder is het vreemd dat de miljoenennota van het rijk als uitgangspunt genomen wordt en niet de actuele stand van zaken. Er kunnen immers via de voorjaarsnota middelen onttrokken of toegevoegd zijn aan het bedoelde begrotingsartikel en op basis van de nieuwe stand van zaken dient de regering een inschatting te maken of er een tekort dreigt.
De leden van de SP-fractie vragen de regering de volgende passage uit de memorie van toelichting nader te verklaren, graag met een concreet voorbeeld: «Dit zou er toe kunnen leiden dat bij bijvoorbeeld een verbouwing de eigenwoningreserve van de belastingplichtige (A), naast de reeds toegepaste verlaging van de eigenwoningschuld van zijn partner (B) op grond van artikel 3.119a, negende lid, van de Wet IB 2001, zou leiden tot een lagere eigenwoningschuld bij de belastingplichtige (A) zelf» (blz. 9).
Hoeveel beschikkingen levert deze wijziging jaarlijks op? En hoeveel bezwaar- en beroepszaken, zo vragen de leden van de fractie van het CDA.
De leden van de CDA-fractie begrijpen niet de logica, waarom de WOZ-waarde op 31 december van jaar t en 1 januari t+1 gelijk dienen te zijn. Immers bijna per definitie wordt de WOZ-waarde per 1 januari gewijzigd.
Nu is het nog zo dat wanneer de WOZ-waarde per 1 januari gewijzigd wordt, op het belastingformulier niet tot middeling overgegaan hoeft te worden. Echter in de voorgestelde situatie zou uitgegaan moeten worden van het gemiddelde van het voorgaande jaar en het huidige jaar. Is dat niet ingewikkelder zo vragen de leden van de CDA-fractie zich af, zeker wanneer je dit combineert met een (vaak voorkomende) verandering in fiscaal partnerschap op de bewuste datum?
De leden van de CDA-fractie verzoeken de regering aan te geven waarom zij ervoor kiezen om het jaar 2008 te splitsen: tot 30 juni geldt dan de oude regeling en vanaf 1 juli de nieuwe regeling. Dit lijkt tot een buitengewoon omslachtige en ingewikkelde regeling te leiden.
Is de regering bereid een voorbeeldberekening voor het overgangsjaar te maken en een proeve van toelichting op het belastingbiljet-2008 toe te voegen met een beoordeling of het leesbaar is of niet?
Buitenlandse instelling worden hiermee toegelaten als aanbieder van stamrechtuitkeringen, zo constateren de leden van de fractie van het CDA. Kan de regering een vergelijking geven op het toezicht op buitenlandse en Nederlandse instellingen? Acht zij het toezicht op buitenlandse instellingen voldoende geborgd? Welke buitenlandse instellingen (verzekeraars, API’s) kunnen stamrechtuitkeringen gaan verzorgen?
De leden van de CDA-fractie vragen zich af waarom nu pas de behoefte lijkt te bestaan om hetgeen destijds in de nota naar aanleiding van het verslag is opgenomen om te zetten in een wettelijke bepaling.
Ten aanzien van artikel 10a van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 vragen de leden van de fractie van het CDA zich het volgende af. De slotzinnen van art. 10a, lid 4, VPB komen te vervallen omdat deze alleen betrekking hadden op het concernfinancieringregime dat per 1 december 2005 is afgeschaft en de slotzinnen zonder reden in stand zijn gebleven. De leden van de CDA-fractie vragen zich af of ze het goed begrijpen dat het vervallen van de slotzinnen van art.10a, lid 4 VPB geen consequenties heeft voor andere artikelen, zoals art. 10, 10d, 13, 13a, 13b, 13ba, 13c, 13d, 13 e, 13j, 13k, 14, 14a, 17a, 20, 28 en 33 VPB? Graag een toelichting en een overzicht van eventuele consequenties.
De memorie van toelichting bij dit onderdeel meldt dat in de praktijk «soms al» verrekening wordt toegestaan als de belastingtijdvakken van loon- en omzetbelasting niet samenvallen. De leden van de VVD-fractie vragen zich af in welk deel van de gevallen dit gebeurt. Waarvan hing het af of het wel of niet werd toegestaan? Waarom werd hierin niet één lijn gevolgd? Als die leden het goed zien, is dit strikt genomen een afwijking van de wet, en zou dat volgens het «actieplan Vinkenslag» niet mogen. Als dit actieplan kennelijk in dit opzicht te strikt is, wat zou dan het criterium moeten zijn om te beoordelen of de inspecteur in zo’n geval van de letter van de wet mag afwijken, zo vragen de leden van de VVD-fractie.
De leden van de CDA-fractie vragen de regering of artikel 8 ook ziet op het gewijzigde artikel I, A van het voorliggende wetsvoorstel.
Verder verzoeken deze leden de regering aan te geven of iemand alsnog recht krijgt op een toeslag wanneer de aanslag naar beneden wordt bijgesteld, indien hij/zij de toeslag in de eerste plaats niet had aangevraagd.
De leden van de CDA-fractie hechten eraan dat een dwangbevel in beginsel alleen wordt uitgevaardigd na tussenkomst van de rechter. Het is immers een zwaar middel, waar de belastingplichtige ook niet onmiddellijk rechtsmiddelen tegenover kan stellen.
Deze leden hebben dan ook moeite om de regering via delegatiebepalingen de mogelijkheid te geven om situaties te bepalen wanneer een dwangbevel niet kan wachten en verzoeken de regering ook aan te geven waarom onder normale kantooruren de rechter ook buiten de procedure geplaatst kan worden.
Is de regering bereid om op wetsniveau limitatief vast te leggen in welke situaties een dwangbevel onmiddellijk uitgevaardigd moet kunnen worden?
Kan de regering aangeven in haar eigen voorbeeld van de curiosamarkt, in welke situaties zij het nodig acht een dwangbevel uit te vaardigen en met welke inhoud? En kan zij hetzelfde doen bij de ANPR-systemen?
Ten aanzien van artikel X, onderdelen A t/m C wordt volgens de memorie van toelichting «ter plaatse een aanslag opgelegd als bij een onderzoek op een markt blijkt dat een kraamhouder bij de belastingdienst niet bekend is. Hoeveel tijd neemt de inspecteur er in zo’n situatie voor om die aanslag te berekenen? Hoe kan de inspecteur ter plekke een redelijke schatting maken van het inkomen van betrokkene? De leden van de VVD-fractie vragen zich af of deze methode van aanslagoplegging wel in overeenstemming is met het vereiste van een zorgvuldige voorbereiding van besluiten volgens artikel 3:2 Awb. Wordt in dit soort gevallen meteen beslag gelegd op alle aanwezige goederen van de kraamhouder? Of wordt de hoogte van de aanslag afgestemd op de geschatte waarde van de aangetroffen goederen in de kraam. Die leden vragen zich af of dat dan een «redelijke schatting» is van de belastingschuld.
Is dit de enige plaats waar de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit abusievelijk nog wordt aangeduid als minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij?
De leden van de CDA-fractie zien die term namelijk nog in vele wetten voorkomen, zoals de jachtwet, de kaderwet LNV subsidies en de wet werk en bijstand. Gaat de regering al deze wetten aanpassen of ziet zij speciale reden om alleen deze wet aan te passen?
En kan de regering dan en passent de landbouwwet aanpassen, waarin deze minister wordt aangehaald als minster van Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening?
De leden van de CDA-fractie vragen hoeveel woningen en niet-woningen op landgoederen op dit moment gebruik maken van de WOZ-vrijstelling en hoeveel inkomsten derven gemeentes en het rijk hierdoor? Kan de regering bovendien een overzicht geven van de ontwikkeling van deze cijfers vanaf 2003?
De leden van de CDA-fractie merken vele veranderingen op aan de vrijstellingsregeling in de omzetbelasting.
De grenzen van de vrijstelling in onderdeel v worden echter al meer dan 10 jaar niet geïndexeerd, dit ten nadele van vele verenigingen. Is de regering bereid om de bedragen in onderdeel v jaarlijks te indexeren?
Tegen de hofuitspraak inzake een verruiming van het begrip «bestelauto’s» is kennelijk cassatie ingesteld. De leden van de VVD-fractie concluderen hieruit dat het Hof naar het oordeel van de staatssecretaris een niet uit de wet voortvloeiende uitspraak heeft gedaan. Hoe valt dit te rijmen met het doen van een wijzigingsvoorstel zoals dat nu is voorgelegd, zo vragen de leden van de VVD-fractie.
De leden van de CDA-fractie gaan ervan uit dat regering bij de verdere voortgang van het wetsvoorstel dezelfde voortvarendheid zal betrachten als zij van de Kamer verwacht.
Samenstelling:
Leden: Van der Vlies (SGP), Vendrik (GL), Blok (VVD), voorzitter, Ten Hoopen (CDA), ondervoorzitter, Weekers (VVD), Gerkens (SP), Van Haersma Buma (CDA), De Nerée tot Babberich (CDA), Haverkamp (CDA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Omtzigt (CDA), Koşer Kaya (D66), Irrgang (SP), Luijben (SP), Kalma (PvdA), Blanksma-van den Heuvel (CDA), Cramer (CU), Van der Burg (VVD), Van Dijck (PVV), Spekman (PvdA), Heerts (PvdA), Gesthuizen (SP), Ouwehand (PvdD), Tang (PvdA) en Vos (PvdA).
Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Halsema (GL), Remkes (VVD), Jonker (CDA), Aptroot (VVD), Van Gerven (SP), De Vries (CDA), Van Hijum (CDA), Mastwijk (CDA), De Krom (VVD), De Pater-van der Meer (CDA), Pechtold (D66), Kant (SP), Ulenbelt (SP), Van der Veen (PvdA), Smilde (CDA), Anker (CU), Nicolaï (VVD), De Roon (PVV), Van Dam (PvdA), Smeets (PvdA), Karabulut (SP), Thieme (PvdD), Heijnen (PvdA) en Roefs (PvdA).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31404-6.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.