31 404
Wijziging van een aantal belastingwetten en enkele andere wetten

nr. 4
OORSPRONKELIJKE TEKST VAN HET VOORSTEL VAN WET EN VAN DE MEMORIE VAN TOELICHTING ZOALS VOORGELEGD AAN DE RAAD VAN STATE EN VOORZOVER NADIEN GEWIJZIGD

I VOORSTEL VAN WET

1. In het in artikel I, onderdeel A, opgenomen artikel 2.17, ontbrak het nieuwe achtste lid.

2. Van het in artikel I, onderdeel B, opgenomen artikel 3.52, ontbrak het vervallen van onderdeel c in het eerste lid en verviel oorspronkelijk ook het tweede lid.

3. Artikel I, onderdeel K, ontbrak.

4. Artikel IV, onderdeel C, luidde oorspronkelijk: In artikel 25, eerste lid, eerste volzin, wordt «behoudens voorzover deze belastingen zijn geheven naar opbrengsten of prijzen die geen deel uitmaken van de belastbare winst of het Nederlandse inkomen van het jaar» vervangen door: voor zover deze belastingen zijn geheven naar opbrengsten of prijzen die deel uitmaken van de belastbare winst of het Nederlandse inkomen van het jaar en ook feitelijk in Nederland worden belast.

5. In artikel VI, onderdeel A, onder 2, is één maal «Wet inkomstenbelasting 2001» vervallen.

6. In het in artikel VII, onderdeel A, opgenomen artikel 16, derde lid, ontbrak de laatste volzin.

7. In het in artikel XIV, onderdeel A, opgenomen artikel 222, derde lid, ontbrak in onderdeel c «en artikel 23b».

8. In het in artikel X, onderdeel C, opgenomen artikel 15, eerste lid, onderdeel e, ontbrak de zinsnede: «in bij of krachtens algemene maatregel te regelen situaties».

9. In artikel XV, onderdeel A, luidde oorspronkelijk:

In artikel 231, vierde lid, wordt »en 29b van de Algemene wet» vervangen door: en 29a, derde lid, van de Algemene wet.

10. In artikel XIX ontbrak het volgende: A. onderdeel A; B. onderdeel C, onder 2.

11. In de wijziging van artikel XXII, onderdeel B, ontbrak onder 4.

12. Het in artikel XXII, onderdeel F, opgenomen artikel 52, luidde oorspronkelijk: Artikel 37 is van overeenkomstige toepassing.

13. De wijziging van het in artikel XXII, onderdeel J, opgenomen artikel 76, luidde oorspronkelijk:

1. In het tweede lid wordt «dat waarin» vervangen door: dat waarvan.

2. Onder vernummering van het derde tot en met vijfde lid tot vierde tot en met zesde lid wordt na het tweede lid een lid ingevoegd, luidende:

3. In afwijking van het tweede lid wordt de na te heffen belasting met betrekking tot een motorrijtuig waarvoor de vrijstelling van artikel 72, eerste lid, onderdeel n, is verleend, berekend over een langere tijdsduur, indien uit een boekenonderzoek blijkt dat deze vrijstelling ten onrechte gedurende deze langere tijdsduur is verleend.

4. In het vierde lid (nieuw) wordt «de tijdsduur van de vier tijdvakken» vervangen door: de tijdsduur waarover de na te heffen belasting wordt berekend.

14. Artikel XXII, onderdeel K, ontbrak.

15. Artikel XXIII, onderdeel B, ontbrak.

16. Artikel XXV ontbrak. (De artikelnummering in het wetsvoorstel is aangepast.)

17. Artikel XXVIII, onderdelen C en D, ontbraken.

18. Artikel XXX ontbrak.

19. In artikel XXXI (inwerkingtredingbepaling) ontbrak: A. in het eerste lid, onderdeel c, «artikel VI, onderdeel B»;

B. in het eerste lid, onderdeel e, «artikel XXV»;

C. het eerste lid, onderdelen f en g; D. in het vierde lid de volgende zinsnede: onder 2, voor zover betrekking hebbend op motorrijtuigen, bedoeld in artikel 30, eerste lid, onderdelen b, c en f, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994,; E. het zesde lid.

II MEMORIE VAN TOELICHTING

1. Algemeen

1. In paragraaf 2 (Uitbreiding van de vrijstelling van overdrachtsbelasting voor de verkrijging van monumenten) is de volgende passage vervallen:

Om in aanmerking te komen voor de vrijstelling moet aan twee eisen zijn voldaan. Ten eerste moet er sprake zijn van verkrijging van monumenten in de zin van de Monumentenwet 1988, door in Nederland gevestigde rechtspersonen (vestigingseis). Ten tweede moet de in Nederland gevestigde rechtspersoon naar het oordeel van de minister van Financiën hoofdzakelijk de instandhouding van monumenten ten doel hebben (doeleis).

2. In paragraaf 3 (Aanpassingen in de artikelen 6, 8 en 11 van de Wet op de omzetbelasting 1968) is aan de tweede alinea de volgende volzin toegevoegd: Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om in dit kader ook artikel 6, tweede lid, onderdeel c, aan te vullen en artikel 11, eerste lid, onderdeel k, aan te passen.

3. Paragraaf 9 (Uitvoeringskosten Belastingdienst) luidde oorspronkelijk:

Het is vooraf niet goed mogelijk in te schatten hoeveel buitenlandse rechtspersonen een beroep zullen doen op de vrijstelling van overdrachtsbelasting voor de verkrijging van monumenten. In dat kader wordt er een stelpost van € 80 000 per jaar opgenomen. In de loop van 2008 zal worden bekeken of dit gerechtvaardigd is.

2. Artikelsgewijze toelichting

1. In de toelichting op het in artikel I, onderdeel A, opgenomen artikel 2.17, ontbraken de volgende twee alinea’s:

In de situatie dat bij de aanslagregeling van de ene partner blijkt dat er reden is voor de partners de toerekening te wijzigen, terwijl de aanslag van de andere partner reeds onherroepelijk vaststaat , kan de herziening van de toerekening ertoe leiden dat de aanslag die reeds onherroepelijk vaststaat verminderd moet worden. In die situatie zal de inspecteur binnen zes weken nadat de partners de keuze tot wijziging aan de inspecteur kenbaar hebben gemaakt bij voor bezwaar vatbare beschikking beslissen inzake de wijziging in toerekening. Hierdoor kan de belastingplichtige uitvoering van zijn keuze rechtens afdwingen. Dit is opgenomen in het voorgestelde nieuwe achtste lid. Hierdoor staat de termijn waarbinnen aan de keuze uitvoering moet worden gegeven vast. Daarnaast kan wanneer de inspecteur niet (volledig) tegemoetkomt aan de keuze tot wijziging van de toerekening de belastingplichtige tegen die beslissing in bezwaar en beroep komen. Uiteraard kan dit bezwaar zich uitsluitend richten tot het niet of niet geheel verminderen van de aanslag overeenkomstig de kenbaar gemaakte keuze tot wijziging van de toerekening.

Om te voorkomen dat vanwege de nieuwe rechtsingang via de voor bezwaar vatbare beschikking steeds opnieuw een mogelijkheid tot herziening van de toerekening mogelijk zou zijn, is in de laatste volzin van het voorgestelde achtste lid bepaald dat de beschikking, bedoeld in de eerste volzin, geen grond biedt voor het opnieuw toepassen van het vierde lid.

2. In de toelichting op het in artikel I, onderdeel B, opgenomen artikel 3.52, ontbrak de laatste alinea.

3. In de toelichting op het in artikel I, onderdeel J, opgenomen artikel 6.29, ontbraken de volgende twee alinea’s: Volgens het arrest van de Hoge Raad van 14 maart 20081, nr. 42 869, zou de toets of sprake is van een dure studie de volgende uitkomst hebben. De werkelijke kosten in 2007 bedragen € 2 200, de som van de normbedragen in 2007 is 4 x € 170 = € 680 (september tot en met december). Conclusie: er is sprake van een dure studie want de werkelijke kosten (€ 2 200) bedragen meer dan tweemaal de som van de normbedragen (2 x € 680 = € 1 360). De aftrek voor deze student bedraagt daardoor bij de huidige wettekst in 2007: 2 200 -/- 680 -/- 600 (studiefinanciering) -/- 500 (drempel) = € 420, terwijl is beoogd hem een aftrek te geven van: 680 -/- 600 -/- 500 = nihil.

Ik acht de uitkomst van dit arrest onwenselijk. Ik heb daarin dan ook aanleiding gezien het door de wetgever beoogde resultaat duidelijk in de wet vast te leggen.

4. Artikel I, onderdeel K, ontbrak.

5. De toelichting op het oorspronkelijk in artikel IV, onderdeel C, opgenomen artikel 25, luidde oorspronkelijk:

In het geval een in Nederland gevestigde vennootschap een vaste inrichting heeft in het buitenland en tot het vermogen van die vaste inrichting een pakket buitenlandse aandelen behoort waarop dividend wordt uitgekeerd, kan de daarop drukkende bronbelasting volgens de Hoge Raad niet worden verrekend met de Nederlandse vennootschapsbelasting omdat over het vaste inrichtingsresultaat (en de daarin begrepen dividenden) in Nederland feitelijk geen belasting verschuldigd is (zie Hoge Raad 11 mei 2007, nrs. 42 385 (LJN: AX7228) en 42 386 (LJN: BA4815)). Het ligt in de rede dat indien Nederlandse aandelen tot het vermogen van een vaste inrichting behoren, de op die dividenden ingehouden dividendbelasting evenmin kan worden verrekend met de Nederlandse vennootschapsbelasting. Ook in die situatie worden de desbetreffende dividenden namelijk feitelijk niet in Nederland, maar in het buitenland belast.

Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat met ingang van 16 november 2005 geen recht meer bestaat op verrekening van dividendbelasting die is ingehouden op winstuitdelingen die zijn vrijgesteld voor de vennootschapsbelasting en dus geen deel uitmaken van de belastbare winst. Daarbij kan worden gedacht aan deelnemingsdividenden en meegekocht dividend, alsmede dividend uitgekeerd door een dochter binnen fiscale eenheid. Indien op dergelijke winstuitdelingen wel dividendbelasting is ingehouden, is de opbrengstgerechtigde aangewezen op een teruggaaf op voet van artikel 10 van de Wet op de dividendbelasting 1965.

6. In de toelichting op het in artikel VII, onderdeel A, opgenomen artikel 16, ontbrak de laatste alinea.

7. In de toelichting op artikel X, onderdelen A tot en met C, luidde de vierde alinea als volgt:

In het kader van een meer efficiënte invordering wordt voorgesteld de betekening van een terstond uitgevaardigd dwangbevel en de tenuitvoerlegging daarvan op alle dagen en uren van de week zonder dat eerst verlof is verkregen van de rechter, in beginsel mogelijk te maken voor alle situaties van versnelde uitvaardiging of versnelde tenuitvoerlegging als bedoeld in artikel 15, eerste lid, IW 1990. In de vorige volzin staat «beginsel», omdat in de Leidraad Invordering 1990 de belastingontvangers zal worden geïnstrueerd de voorgestelde uitbreiding beperkt te houden tot die situaties waarin tijdens de gebruikelijke kantooruren nog niet bekend is dat buiten die uren een belastingaanslag zal worden opgelegd, ter zake waarvan een fractie later een dwangbevel zal worden uitgevaardigd. De uitbreiding blijft dus beperkt tot situaties waarin de belastingdeurwaarder niet de mogelijkheid heeft vooraf aan de rechter te verzoeken een verlof als bedoeld in artikel 64, derde lid, Rv te verlenen (omdat niet bekend is ten name van wie buiten de kantooruren een aanslag zal worden opgelegd).

8. In de toelichting op het in artikel XIV, onderdeel A, opgenomen artikel 222, ontbrak de laatste volzin bij de eerste alinea.

9. In de toelichting op het in artikel XVIII opgenomen artikel 15 van de Wet belastingen van rechtsverkeer is de volgende zin vervallen: Voorts heeft de wijziging tot gevolg dat de beoordeling door de minister of een rechtspersoon hoofdzakelijk de instandhouding van monumenten tot doel heeft (doeleis) niet langer geldt.

10. In de toelichting op artikel XIX, onderdelen A en C, is de volgende alinea toegevoegd:

Verder is ook artikel 6, eerste lid, onderdeel c, onder 1°, inzake de plaats van dienst en artikel 11, eerste lid, onderdeel k, inzake de vrijstelling van verzekeringen aangepast. In de corresponderende bepalingen van de BTW-richtlijn 2006 is ook sprake van daarmee samenhangende diensten. Bij de aanpassing van de betreffende bepalingen is volledig aangesloten bij voornoemde richtlijn.

11. In de toelichting op het in artikel XIX, onderdeel B, opgenomen artikel 11, ontbrak een volzin luidende: De vrijstelling voor de diensten die door geregistreerde gastouderbureaus als zodanig worden verricht, maakt duidelijk dat de vrijstelling ook van toepassing is op ondernemers die zich uitsluitend bezig houden met die diensten.

12. In de toelichting op artikel XIX zijn enkele onderdelen samengevoegd. Dit heeft geleid tot een gewijzigde onderdeelverwijzing.

13. Oorspronkelijk ontbrak de toelichting op het in artikel XXII, onderdeel K, opgenomen artikel 77.

14. Oorspronkelijk ontbrak de toelichting op het in artikel XXIII, onderdeel B, opgenomen artikel 9c.

15. Oorspronkelijk ontbrak de toelichting op het in artikel XXV, opgenomen artikel 59. (De artikelnummering in het wetsvoorstel is aangepast.)

16. Oorspronkelijk ontbrak de toelichting op het in artikel XXVIII, onderdelen C en D, opgenomen artikel XIII en artikel XXXI.

17. Oorspronkelijk ontbrak de toelichting op artikel XXX.

18. In de toelichting op artikel XXXI (inwerkingtredingbepaling) ontbraken de volgende zinnen: A. Tot slot regelt het eerste lid, onderdeel c, dat artikel VI, onderdeel B, terugwerkt tot en met 1 januari 2007. Met ingang van 1 januari 2007 is via de Wet werken aan winst de teruggaafregeling dividendbelasting verruimd.

B. Tot slot regelt het eerste lid, onderdeel e, dat artikel XXV terugwerkt tot en met de datum waarop de Wet tot wijziging van de Wet belastingen op milieugrondslag in werking is getreden (Stb. 2007, nrs. 476 en 514).

C. Het eerste lid, onderdeel f, regelt dat artikel XXIII, onderdeel B, terugwerkt tot en met de datum waarop de wijziging in artikel 9c van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 in werking is getreden.

D. Het eerste lid, onderdeel g, regelt dat artikel XIV, onderdeel A, onder 2, terugwerkt tot en met de datum waarop artikel 23b van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 in werking treedt. E. (bij de toelichting op het vierde lid) onder 2, voor zover betrekking hebbend op motorrijtuigen bedoeld in artikel 30, eerste lid, onderdelen b, c en f, van de Wet MRB, F. Het zesde lid herstelt een tweetal omissies in de Aanpassingswet Algemene douanewet voorafgaand aan de inwerkingtreding van die wet.


XNoot
1

V-N 2008/14.14

Naar boven