31 400
Wijziging van enkele wetten op het terrein van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in verband met het herstellen van wetstechnische gebreken alsmede in verband met het aanbrengen van enkele inhoudelijke wijzigingen

nr. 4
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT1

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 20 december 2007 en het nader rapport d.d. 27 maart 2008, aangeboden aan de Koningin door de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, mede namens de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Het advies van de Raad van State is cursief afgedrukt.

Hieronder de tekst van het advies van de Raad van State (cursief) en van het nader rapport (romein) om en om opnemen.

Bij Kabinetsmissive van 12 november 2007, no. 07.003637, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, mede namens de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet houdende wijziging van enkele wetten op het terrein van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in verband met het herstellen van wetstechnische gebreken alsmede in verband met het aanbrengen van enkele inhoudelijke wijzigingen, met memorie van toelichting.

De Raad van State onderschrijft de strekking van het wetsvoorstel, maar maakt een opmerking met betrekking tot de «uitgestelde inwerkingtreding» van de grondslag voor de bekwaamheidseisen voor schoolleiders en onderwijsondersteunende werkzaamheden. Hij is van oordeel dat in verband daarmee aanpassing van het voorstel wenselijk is.

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 12 november 2007, nr. 07.003637, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen.

Dit advies, gedateerd 20 december 2007, nr. W05.07.0420/I, bied ik U hierbij aan.

In het hiernavolgende zal ik ingaan op de door de Raad gemaakte opmerkingen.

1. Artikel XI van het wetsvoorstel beoogt, blijkens het opschrift van het artikel en de memorie van toelichting, uitgestelde inwerkingtreding van een aantal artikelen met betrekking tot de grondslag voor bekwaamheidseisen van schoolleiders en onderwijsondersteunend personeel. Die artikelen verplichten tot het bij algemene maatregel van bestuur stellen van regels met betrekking tot bekwaamheidseisen voor schoolleiders en onderwijsondersteunende werkzaamheden dan wel verwijzen naar bij algemene maatregel van bestuurgestelde bekwaamheidseisen. De genoemde artikelen zijn echter reeds in werking getreden, zodat er geen sprake kan zijn van uitgestelde inwerkingtreding.

Volgens de tekst van artikel XI vinden de opgesomde bepalingen «tot een bij koninklijk besluit te bepalen datum geen toepassing». Die constructie doet naar het oordeel van de Raad afbreuk aan de wetgevingssystematiek, waarin inwerkingtreding van nieuwe bepalingen de tot dan geldende rechtstoestand wijzigt en die nieuwe bepalingen ook daadwerkelijk worden toegepast. De Raad acht de gekozen constructie om die reden onwenselijk.

Daar komt bij dat de in artikel XI voorgestelde wijziging ook niet noodzakelijk is. Met betrekking tot de bekwaamheidseisen voor werkzaamheden van leidinggevende aard geldt een overgangsvoorziening voor de periode waarin nog geen bekwaamheidseisen bij algemene maatregel van bestuur zijn gesteld1. Niet duidelijk is waarom thans wordt voorgesteld die overgangsbepaling te laten vervallen2. Daarnaast bevatten veel van de in artikel XI genoemde bepalingen geen verplichting om werkzaamheden aan te wijzen waarvoor bekwaamheidseisen worden vastgesteld, maar bieden daarvoor slechts de mogelijkheid3. Zolang er geen werkzaamheden zijn aangewezen, bestaat er dan ook geen noodzaak te bepalen dat die bepalingen geen toepassing vinden.

Overigens wijst de Raad er in dit verband nog op dat in de toelichting wordt opgemerkt dat de huidige bewindspersonen actief mogelijkheden willen onderzoeken om de vakbekwaamheidseisen in de toekomst op een andere wijze te reguleren. Gesteld wordt dat de totstandkoming van een algemene maatregel van bestuur met name afhangt van de mate waarin de beroepsgroep en het onderwijs in den brede (scholen, besturen, lerarenopleidingen) een en ander zelf op orde hebben. Met deze opmerkingen lijkt voorbij te worden gegaan aan de (eind)verantwoordelijkheid die de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft voor de bekwaamheidseisen van het onderwijspersoneel.

Gelet op het voorgaande adviseert de Raad artikel XI te schrappen dan wel de betreffende in artikel XI genoemde bepalingen te wijzigen in die zin dat de in die bepalingen voorkomende verplichting om bekwaamheidseisen vast te stellen wordt vervangen door een mogelijkheid dergelijke eisen vast te stellen.

1. De opmerking van de Raad is overgenomen, in die zin dat ervoor is gekozen artikel XI te schrappen en ook het daarmee verbonden artikel XIII. De memorie van toelichting is hierop aangepast.

De Raad wijst er verder op dat de gedachte van een grotere rol van de beroepsgroep en het onderwijs in den brede bij regulering van de bekwaamheidseisen voorbij lijkt te gaan aan de (eind)verantwoordelijkheid van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voor de bekwaamheidseisen van het onderwijspersoneel. Naar aanleiding hiervan merk ik op dat ik mij zeer bewust ben van de verantwoordelijkheid van de centrale overheid in deze. Een eventuele andere reguleringswijze zal dan ook nadrukkelijk van die verantwoordelijkheid moeten getuigen. De vraag is wel of die verantwoordelijkheid impliceert dat de centrale overheid in alle gevallen de specifieke bekwaamheidseisen als zodanig zal moeten voorschrijven: wellicht kan die verantwoordelijkheid ook op een andere manier gestalte krijgen. Graag leg ik te zijner tijd eventuele voorstellen daarover aan de Raad voor.

2. Voor redactionele kanttekeningen verwijst de Raad naar de bij het advies behorende bijlage.

2. Aan de redactionele opmerkingen is aandacht geschonken.

Verder zijn nog enkele technische correcties aangebracht. Aan de toelichting bij artikel X, onderdelen A, B, C en E, is een verduidelijking toegevoegd.

Tenslotte wil ik het volgende opmerken.

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om enkele technische verbeteringen aan te brengen in de Wet educatie en beroepsonderwijs, de Wet medezeggenschap op scholen, de Wet op de expertisecentra, de Wet op het primair onderwijs, de Wet op het voortgezet onderwijs, de Wet studiefinanciering 2000, en de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten. Het betreft de artikelen V, onderdeel A, VII, onderdeel C, VIII, onderdeel F, IX onderdelen A, B, G en I, X, onderdeel F en K, subonderdeel 1, XI en XII in het bijgevoegde gewijzigde wetsvoorstel.

Voorts worden op grond van het nieuwe derde lid van artikel 5 van de Archiefwet 1995 niet de archiefwettelijke selectielijsten zelf, maar de besluiten tot vaststelling daarvan in de Staatscourant bekendgemaakt. Daarbij kan worden bepaald, dat de selectielijst ter inzage wordt gelegd en raadpleegbaar wordt gemaakt via het internet. Deze wijziging, die niet afdoet aan het doel van het huidige derde lid, strekt tot kostenbesparingen en tot verbetering van de effectiviteit.

De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De Vice-President van de Raad van State,

H. D. Tjeenk Willink

Ik moge U, mede namens mijn ambtsgenoot van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

R. H. A. Plasterk

Bijlage bij het advies van de Raad van State betreffende no. W05.07. 0420/I met redactionele kanttekeningen die de Raad in overweging geeft.

– Aan artikel V een onderdeel toevoegen, waarin de term «gemeentebestuur» in artikel 1.3.1, derde lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs wordt aangepast.

– In artikel VII, onderdeel E, onder 1, voor de tekst van het nieuwe tweede lid het cijfer 2. plaatsen, en «een landelijke personeelvakonderscheidenlijk ouder- leerlingorganisaties vervangen door: landelijke personeelvak- onderscheidenlijk ouder- of leerlingenorganisaties.

– Artikel VIII, onderdeel C, als volgt formuleren: In artikel 15 wordt «de artikelen 13, eerste tot en met vierde lid, en 14» vervangen door: de artikelen 13, eerste tot en met vijfde lid, en 14«(zie ook aanwijzing 231 van de Aanwijzingen voor de regelgeving).

– In artikel VIII, onderdeel F, aanwijzing 78, derde onderdeel, van de Aanwijzingen voor de regelgeving in acht nemen door «ingevolge artikel 37, eerste lid, van het Besluit bekostiging WEC» te vervangen door: bij aanzienlijke tussentijdse toename van het aantal leerlingen per die datum.

– In artikel VIII, onderdeel I, de terminologie in artikel 162h, eerste lid, van de Wet op de expertisecentra in overeenstemming brengen met de omschrijving van de term «instelling» in artikel 1.

– In artikel XII de zinsnede «bij inwerkingtreding van dit artikel» in het kader van de rechtszekerheid vervangen door een concrete datum.

– In artikel XII de zinsnede «zoals luidend ingevolge deze wet» schrappen.


XNoot
1

De oorspronkelijke tekst van het voorstel van wet en van de memorie van toelichting zoals voorgelegd aan de Raad van State is ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
1

Artikel VI, tweede lid, van de Wet van 28 juni 2006 tot wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra, de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet op de beroepen in het onderwijs onder meer in verband met het aanbrengen van enkele verbeteringen in de regels over de bekwaamheid van onderwijspersoneel zoals deze komen te luiden door de Wet op de beroepen in het onderwijs (aanpassing regels bekwaamheidseisen onderwijspersoneel) (Stb. 2006, 329).

XNoot
2

Artikel XIII van het wetsvoorstel.

XNoot
3

Artikel 32a, derde lid, van de Wet op het primair onderwijs, artikel 32a, derde lid, van de Wet op de expertisecentra, artikel 4.2.3, tweede lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs, artikel 36, tweede en derde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs.

Naar boven