nr. 10
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR JEUGD EN GEZIN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 15 mei 2008
Het lid Uitslag van uw Kamer heeft bij de regeling der werkzaamheden van
13 mei 2008 gevraagd of ik voorafgaand aan de wetsbehandeling van de
wijziging van de Wet op het kindgebonden budget nader antwoord kan geven op
de vraag om inzicht in de kosten van kinderen.
Zoals ik in de nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstuk 31 399,
nr. 7) heb gemeld, heb ik bij het bepalen van de hoogte van de bedragen
per kind gebruik gemaakt van een analyse van de kosten van kinderen. Die analyse
betrof cijfers van twee instanties: NIBUD en CBS. De gebruikte rapporten van
NIBUD en CBS zend ik u hierbij toe1.
Het gebruikte CBS-onderzoek (Equivalantiefactoren 1995–2000, Voorburg/Heerlen
2004) laat zien welk deel van het besteedbaar inkomen huishoudens uitgeven
aan kinderen. Het CBS laat dat aandeel zien bij diverse inkomens, huishoudenssamenstellingen,
aantallen kinderen per huishouden en leeftijd van kinderen. Het CBS heeft
daarbij de jaren 1995–2000 onderzocht.
De belangrijkste conclusies die mijns inziens te trekken zijn uit het
onderzoek zijn dat het aandeel dat huishoudens bij een stijgend inkomen besteden
aan een kind vrij stabiel is (zie de tabellen 2, 3, 4 en 5). Dit betekent
dat huishoudens met een hoger inkomen ook meer uitgeven aan een kind. Er is
dus niet een objectief en algemeen geldend bedrag vast te stellen dat kinderen
zouden kosten.
Een andere belangrijke conclusie is dat het bedrag dat per kind wordt
uitgegeven afneemt als er meer kinderen per huishouden zijn. Zo is bij tweeverdieners
het gemiddelde aandeel bij huishoudens met één kind 17%
(zie tabel 1), bij twee kinderen 26% (ofwel het tweede kind leidt tot
9%-punt hogere uitgaven) en 34% bij drie kinderen (ofwel het
derde kind leidt tot 6%-punt extra uitgaven).
Verder valt uit dit onderzoek af te leiden dat een paar met één
kind op minimumniveau gemiddeld rond de 250 euro per maand besteedt aan dat
kind (18% x 17 000; zie tabel 2) en een alleenstaande met één
kind op minumumniveau gemiddeld ruim 300 euro (24% x 16 500; zie
tabel 2).
In het gebruikte NIBUD-onderzoek (budget handboek 2008-I; januari 2008)
laat het NIBUD zien wat in de ogen van het NIBUD de minimale uitgaven zijn
van diverse huishoudens. Uit deze cijfers valt af te leiden wat de minimale
uitgaven aan een kind zijn, door de verschillen in minimale uitgaven tussen
verschillende huishoudens te bekijken. Uit die vergelijking blijkt dat het
verschil in de minimale uitgaven tussen een paar met één kind
en een paar zonder kinderen circa 180 euro in de maand bedraagt. Uit de NIBUD-cijfers
blijkt ook dat de minimale uitgaven van een paar met twee kinderen circa 160
euro hoger liggen dan bij een paar met één kind.
Het NIBUD presenteert ook een vrij besteedbaar bedrag, uitgaande van de
minimale uitgaven en een minimaal inkomen. Dit vrij besteedbare bedrag is
bij een paar met één kind licht lager dan bij een paar zonder
kinderen. Het vrij besteedbare bedrag daalt echter flink in huishoudens met
twee of drie kinderen.
De minister voor Jeugd en Gezin,
A. Rouvoet