nr. 6
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 14 september 2009
De vaste commissie voor Financiën uit uw Kamer heeft in juni mijn
aandacht gevraagd voor berichtgeving in de media over de teruggave van betaalde
vliegbelasting, en verzocht om een afschrift van het antwoord op de brief
van 12 juni 2009 naar aanleiding van deze berichten van de Board of Airline
Representatives In the Netherlands (BARIN). Het betreft de teruggave van vliegbelasting
die reizigers vóór 1 juli 2009 hebben betaald voor vliegreizen
die plaatsvinden na beëindiging van de heffing bij de luchthavens, dus
op of na 1 juli 2009. Ik merk hierover het volgende op.
De snelle ingangsdatum van het nultarief in de vliegbelasting impliceerde
dat het besluitvormingsproces, het wetgevingsproces en de noodzakelijke voorbereidingen
in de praktijk parallel moesten plaatsvinden. Uiteindelijk is de wetswijziging
op 1 juli jl. gepubliceerd, met terugwerkende kracht tot die dag. Dit
veronderstelde bij de betrokken aanbieders van vliegreizen en tickets (hierna «aanbieders»)
een hoge mate van anticipatie op de uitkomst van het wetgevende proces maar
daarmee werd wel voldaan aan de bij de sector sterk levende wens per 1 juli
volledig van alle heffingen af te zien.
Volgens informatie van de Algemene Nederlandse Vereniging van Reisondernemingen
(ANVR) en de BARIN is een groot deel van de aanbieders in de luchtvaart- en
reissector er inderdaad al kort na bekendmaking van de maatregel toe overgegaan
de vliegbelasting niet meer in rekening te brengen voor nieuwe boekingen met
een vertrekdatum vanaf 1 juli 2009. Sinds 1 juli is er geen
vliegbelasting meer geheven. Gelet op de uitlatingen van de sector is er voorts
vanuit gegaan dat deze in staat zou zijn de teruggaaf van de reeds in rekening
gebrachte belastingen te realiseren. De ANVR en de BARIN hebben contact gezocht
met de IATA teneinde te komen tot een efficiënte teruggave van de vliegbelasting
via een identificatiesysteem voor het vaststellen van al betaalde boekingen.
Veel aanbieders hebben in deze periode, nog voordat de wet was aangepast,
de betaalde vliegbelasting voor vluchten na 1 juli 2009 dan ook al teruggegeven.
Er zijn echter ook aanbieders geweest die aangaven de teruggaaf te
willen uitstellen tot na de parlementaire aanvaarding van het wetsvoorstel
en de daadwerkelijke aanpassing van de tarieven per 1 juli 2009. Op zichzelf
lijkt ook deze lijn verdedigbaar. In de berichtgeving hierover werd er echter
veelal aan voorbij gegaan dat met de vraag om teruggaaf vóór
1 juli 2009, van de sector werd verlangd vooruit te lopen op nog niet
tot stand gekomen regelgeving.
Een ander punt dat wellicht wat weinig aandacht heeft gehad is, dat de
precieze gang van zaken rond het afhandelen van de teruggave kan verschillen
afhankelijk van de wijze van boeking en de aard en inhoud van de contracten
tussen partijen. Dit is een veelkleurig palet. Reizigers kunnen een pakketreis
hebben geboekt bij een reisbureau of reisorganisatie, of een losse vliegticket
hebben geboekt via een reisbureau of reisorganisatie of rechtstreeks bij een
in of buiten Nederland gevestigde vliegmaatschappij. De teruggaaf zal in beginsel
de omgekeerde weg volgen, waarbij de contracten tussen reizigers, ondernemers
in de reisbranche en luchtvaartmaatschappijen van belang kunnen zijn, inclusief
de algemene voorwaarden die daarvan onderdeel uitmaken. De ANVR tekent hierbij
aan dat de teruggaafproblematiek bij pakketreizen niet of nauwelijks heeft
gespeeld, omdat bij boeking doorgaans slechts een aanbetaling wordt gedaan
en het resterende bedrag pas 6 weken voor de reisdatum hoeft te worden voldaan.
Hierdoor hebben de betrokken aanbieders ruim de tijd gehad om reizigers, vooruitlopend
op de aanpassing van de tarieven, een gecorrigeerde restantfactuur te sturen
vóór betaling van het resterende bedrag.
Inmiddels zijn de tarieven van de vliegbelasting per 1 juli 2009
daadwerkelijk op nul gesteld. Recente navraag bij de ANVR en de BARIN bevestigt
het beeld dat de meeste reizigers die eerder vliegbelasting hebben betaald
voor een reis op of na 1 juli 2009 – naar schatting van de sector
ruwweg zo’n 200 000 personen – inmiddels een teruggaaf hebben
ontvangen. De vraag in hoeverre klanten deze teruggaaf contractueel zouden
hebben kunnen afdwingen lijkt daarbij voor de betrokken aanbieders in de luchtvaart-
en reisbranche nauwelijks of geen rol te hebben gespeeld. Deze positieve houding
lijkt mij gezien de achtergronden van de maatregel correct. Ik ben mij er
niettemin van bewust dat de teruggaafoperatie het nodige heeft gevraagd van
de aanbieders en organisaties, in een tijd dat de sector gezien de economische
situatie toch al alle zeilen moet bijzetten. Echter de reissector zelf heeft
steeds van tevoren aangegeven ondanks de uitvoeringsbezwaren, de vliegbelasting
reeds per 1 juli op nul te wensen. Daarom maakt de sector zich ook sterk
voor de teruggaaf in alle gevallen.
Mocht onverhoopt blijken dat er aanbieders zijn die op dit punt nog in
gebreke blijven, dan heb ik er alle vertrouwen in dat de ANVR en de BARIN
zich onverkort zullen blijven inzetten voor een snelle afhandeling voor alle
reizigers. Ik heb beide koepelorganisaties verzocht mijn departement in voorkomende
gevallen op de hoogte te houden van dergelijke situaties. Conform uw verzoek
is een afschrift van mijn brief aan de BARIN van heden, nr. DV2009–0407U,
bij deze brief gevoegd.1 Een vergelijkbare brief
heb ik verzonden aan de ANVR.
De staatssecretaris van Financiën,
J. C. de Jager