31 392
Wijziging van de Kieswet in verband met het verlenen van het kiesrecht voor de verkiezing van de leden van het Europees Parlement aan alle Nederlanders die in de Nederlandse Antillen en Aruba woonachtig zijn

nr. 7
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 20 mei 2008

Met belangstelling heb ik kennisgenomen van het verslag van de bevindingen van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties uit de Tweede Kamer bij het onderhavige wetsvoorstel.

In deze nota ga ik in op de vragen en opmerkingen in het verslag, waarbij zoveel mogelijk de volgorde van het verslag is gevolgd. Waar vragen van de leden van de verschillende fracties betrekking hebben op hetzelfde onderwerp heb ik deze evenwel in de beantwoording samengenomen.

Relatie met toekomstige staatkundige ontwikkelingen

De leden van de SP-fractie vragen zich af hoe deze wetswijziging zich verhoudt tot de op handen zijnde staatkundige hervormingen, met name daar waar het betreft de eilanden Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Voorts vragen deze leden zich af of de regering de opvatting deelt dat het verheffen van de Kieswet tot rijkswet, gezien de hervormingen, wenselijk is. De leden van de SGP-fractie wijzen er op dat dit wetsvoorstel een rechtstreeks gevolg is van een uitspraak van de Raad van State maar geven aan dat het de leden niettemin verbaast dat in de toelichting op het wetsvoorstel niet wordt ingegaan op de relatie met de staatkundige vernieuwingen rond de Nederlandse Antillen.

De onderhavige wetswijziging staat los van de op handen zijnde staatkundige hervormingen, ook waar het betreft de eilanden Bonaire, Sint Eustatius en Saba. De reden van de onderhavige wetswijziging is immers gelegen in de huidige situatie waarin onderscheid wordt gemaakt bij het verlenen van het kiesrecht voor de leden van het Europees Parlement tussen Nederlanders die in een derde land wonen enerzijds en Nederlanders die in de Nederlandse Antillen of Aruba wonen anderzijds. Dit onderscheid is door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen en vervolgens door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in strijd met het gelijkheidsbeginsel geacht en wordt met dit wetsvoorstel opgeheven. Voor de Nederlanders op Bonaire, Sint Eustatius en Saba geldt dat zij vanaf het moment dat zij een staatsrechtelijke positie binnen het Nederlandse staatsbestel krijgen, kiesrecht kunnen uitoefenen voor de Tweede Kamer en het Europees Parlement. Ik acht het niet wenselijk de Kieswet te verheffen tot rijkswet. Na de statuswijziging van Bonaire, Sint Eustatius en Saba zullen deze onderdeel gaan uitmaken van het Nederlands staatsbestel en is om die reden een rijkswet niet nodig voor het organiseren van de verkiezingen op die eilanden. De Kieswet kan daar gaan gelden.

Aanleiding wijziging

De leden van de PvdA-fractie zouden graag een visie van de regering ontvangen op de manier waarop zij bij wil dragen aan de band tussen het Europees Parlement en de nieuwe kiesgerechtigden.

Het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zal, zoals gebruikelijk bij andere verkiezingen het geval was, een opkomstbevorderende campagne voeren. Met deze campagne worden kiezers geïnformeerd over de verkiezing en wordt getracht de houding ten aanzien van het deelnemen aan de verkiezing positief te beïnvloeden. De campagne zal zich richten op alle kiesgerechtigden, waaronder die in de Nederlandse Antillen en Aruba. Het versterken van de band tussen kiezers en het Europees Parlement acht ik primair een aangelegenheid van de leden van het Europees Parlement zelf en de politieke partijen die aan de verkiezing deelnemen.

Opties na de uitspraak van de Raad van State

De leden van de CDA-fractie vragen de regering of zij wil motiveren waarom zij de eerst genoemde optie in de memorie van toelichting – beperking van het kiesrecht bij Europese verkiezingen tot ingezetenen van de Europese Unie – niet wenselijk vindt. De leden van de CDA-fractie zijn op zoek naar de principiële motivering achter de keuze van de regering.

Benadrukt dient te worden dat de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de aanleiding vormt voor de onderhavige wetswijziging. In deze uitspraak is het onderscheid dat momenteel gehanteerd wordt bij het verlenen van kiesrecht voor de leden van het Europees Parlement tussen Nederlanders die in een derde land wonen en Nederlanders die in de Nederlandse Antillen en Aruba wonen in strijd met het gelijkheidsbeginsel bevonden. Om dit onderscheid op te heffen, kiest de regering voor een uitbreiding van het kiesrecht voor Europese verkiezingen tot alle Nederlanders in de Nederlandse Antillen en Aruba. Een beperking van het kiesrecht tot de ingezetenen van de Europese Unie acht de regering niet wenselijk, omdat de Nederlanders woonachtig in een derde land, die nu reeds van het recht om het Europees Parlement te kiezen gebruik kunnen maken, gedupeerd zouden worden. Daarnaast brengt de voorgestelde optie minder uitvoeringslasten met zich mee.

De leden van de CDA-fractie zouden graag een nadere toelichting ontvangen op de (tweede) genoemde optie in de memorie van toelichting om het (Europese) kiesrecht te koppelen aan een tijdsbepaling. Zij vragen zich af of de band met Nederland en Europa niet zwakker wordt, naarmate men langer in andere delen van de wereld heeft gewoond. Ook vragen zij of het wel zo gecompliceerd is om een dergelijke grens in te voeren, zoals de regering suggereert.

Deze optie is ook overwogen bij de introductie van het kiesrecht voor Nederlanders die hun werkelijke woonplaats buiten Nederland hebben. De toenmalige regering achtte een dergelijke tijdsbepaling echter een betrekkelijk willekeurig criterium. De duur van het verblijf in of buiten Nederland hoeft namelijk niet indicatief te zijn voor de mate waarin men zich verbonden voelt met Nederland. Dit argument acht ik ook hier onverminderd van toepassing. Bovendien brengt een tijdsbepaling extra administratieve en uitvoeringslasten met zich mee, zoals de controle op de periode van het verblijf in of buiten Nederland die de regering niet wenselijk acht.

De leden van de CDA-fractie geven in hun reactie aan dat de derde genoemde optie in de memorie van toelichting – alle Nederlanders buiten Nederland krijgen kiesrecht voor het Europees Parlement – het eenvoudigst is. Zij vragen echter hoe deze optie zich verhoudt tot het regeringsstandpunt uit 1985 dat de Antillen en Aruba als geheel, zonder onderscheid te maken tussen Nederlanders, apart zette.

Bij de invoering van het kiesrecht voor Nederlanders in het buitenland in 1985 is bewust gekozen om de inwoners van de Nederlandse Antillen en Aruba geen kiesrecht te verlenen voor de Tweede Kamer en het Europees Parlement, omdat deze personen al kiesrecht hebben voor een parlementair vertegenwoordigend orgaan binnen het Koninkrijk, te weten de Antilliaanse en Arubaanse Staten. De Tweede Kamer kon zich niet vinden in dit standpunt. Uiteindelijk is een amendement aanvaard waarbij het wetsvoorstel in die zin werd gewijzigd dat het kiesrecht voor de Tweede Kamer werd toegekend aan op de Nederlandse Antillen en Aruba woonachtige Nederlanders die tenminste tien jaar in Nederland hebben gewoond, of in Nederlandse openbare dienst werken. De toenmalige regering was van mening dat toekenning van het kiesrecht voor de Tweede Kamer aan in beginsel alle in het buitenland woonachtige Nederlanders een argument opleverde om deze groep ook het kiesrecht voor het Europees Parlement toe te kennen1. De categorieën kiesgerechtigden voor de Europese verkiezingen werden derhalve gelijkgetrokken met die voor de Tweede Kamerverkiezingen. Daar de Nederlandse Antillen en Aruba geen deel uitmaakten van de Europese Gemeenschap, lag het volgens de regering niet voor de hand om alle inwoners van de Nederlandse Antillen en Aruba het kiesrecht voor het Europees Parlement toe te kennen2. Thans is echter als gevolg van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State deze visie niet meer te handhaven.

De leden van de VVD-fractie zouden graag zien dat de regering ingaat op de voor- en nadelen van de door de Afdeling voorgestelde mogelijkheid tot het opheffen van het ongerechtvaardigde onderscheid, waarbij het kiesrecht voor het Europees Parlement wordt voorbehouden aan degenen die in Nederland woonachtig zijn.

In mijn reactie op de vraag waarom de regering een beperking van het kiesrecht voor Europese verkiezingen tot ingezetenen van de Europese Unie niet wenselijk acht, ben ik reeds ingegaan op de voor- en nadelen van deze mogelijkheid, voor zover het betreft Nederlanders die in de Europese Unie woonachtig zijn. Het Europese recht staat niet toe Nederlanders die in andere lidstaten woonachtig zijn uit te sluiten van deelname. Een beperking in het kiesrecht tot ingezetenen van Nederland is dus niet mogelijk.

Zoals de leden van de VVD-fractie terecht opmerken, acht de regering de eerste en tweede genoemde optie in de memorie van toelichting niet wenselijk, omdat deze er toe leiden dat de Nederlanders woonachtig in een derde land die nu reeds het kiesrecht voor Europese verkiezingen hebben dit kiesrecht zullen verliezen.

De leden van de PVV-fractie geven in hun reactie aan van mening te zijn dat de regering met de onderhavige wetswijziging niet de juiste keuze maakt. De leden zijn van mening dat de Nederlandse Antillen op termijn geheel onafhankelijk zouden moeten worden. De leden zouden daarom graag zien dat het kiesrecht voor Europese verkiezingen wordt voorbehouden aan degenen die in Nederland woonachtig zijn.

De regering acht het niet juist om in dit kader in te gaan op toekomstige relaties met de Nederlandse Antillen en Aruba. Zolang de Nederlandse Antillen en Aruba onderdeel uitmaken van het Koninkrijk, dient dit als uitgangspunt te gelden bij het tot stand brengen van wettelijke regelingen. De regering is niet voornemens het kiesrecht voor Europese verkiezingen te beperken tot de ingezetenen van de Europese Unie. De argumenten daarvoor zijn uiteengezet bij het antwoord op de vragen van de CDA-fractie bij dit onderwerp.

De leden van de SGP-fractie vragen hoe de verschillende lidstaten omgaan met het kiesrecht voor Europese verkiezingen voor inwoners van gebieden waar het Europees recht niet van kracht is. Deze leden kan ik als volgt informeren. Er zijn lidstaten die het kiesrecht voor de Europese verkiezingen beperken tot de ingezetenen van de Europese Unie, een voorbeeld hiervan is België. Het Verenigd Koninkrijk, Duitsland, Zweden, Finland en Portugal daarentegen kennen het kiesrecht voor de Europese verkiezingen toe aan al hun in het buitenland woonachtige staatsburgers.

In het verlengde daarvan vragen de leden van de SGP-fractie wat destijds voor Nederland de argumentatie was om het kiesrecht breder open te stellen. In het antwoord op de vraag over het regeringsstandpunt uit 1985 is uiteengezet dat toendertijd de toekenning van het kiesrecht voor de Tweede Kamer aan in beginsel alle in het buitenland woonachtige Nederlanders een argument leverde om deze groep ook het kiesrecht voor het Europees Parlement toe te kennen.

De leden van de SGP-fractie zouden graag een (cijfermatige) toelichting ontvangen op het ten aanzien van de derde optie in de memorie van toelichting gestelde, dat de meeste ingezetenen van de Nederlandse Antillen en Aruba niet alleen Nederlands staatsburger zijn maar tevens burger van de Europese Unie. Zij vragen zich ook af of zij daaruit kunnen opmaken dat niet iedereen die Nederlands staatsburger is en in die landen woont, ook Europees staatsburger is.

Ik begrijp dat de leden van de SGP-fractie hiermee doelen op de laatste zin van de derde optie onder het kopje «Opties na de uitspraak van de Raad van State». Met deze zin wordt bedoeld dat de meeste inwoners van de Nederlandse Antillen en Aruba de Nederlandse nationaliteit bezitten en daarmee burger van de Europese Unie zijn (overeenkomstig artikel 17, lid 1 van het EG-verdrag is een ieder die de nationaliteit van een lidstaat bezit burger van de Unie). Niet bedoeld is te stellen dat er naast Nederlandse staatsburgers die tevens Europees staatsburger zijn, ook nog Nederlandse staatsburgers zouden zijn die geen burger van de Europese Unie zijn.

Reikwijdte

De leden van de CDA-fractie merken op dat de regering geen massale belangstelling voor de Europese verkiezingen in de Nederlandse Antillen en Aruba verwacht. Zij vragen waar de regering deze verwachting op baseert. Deze leden kan ik als volgt informeren. De ervaring leert dat de belangstelling van de kiezers in het buitenland voor de Europese verkiezingen beduidend lager is dan voor de Tweede Kamerverkiezingen. Zo brachten in 2004 slechts circa 12 000 kiezers in het buitenland een stem uit voor de verkiezing van de leden van het Europees Parlement. Bij de Tweede Kamer verkiezingen in 2006 waren dit ruim 28 000 kiezers1. Ook in Nederland is de opkomst bij de Europese verkiezingen relatief laag. Er is geen reden om aan te nemen dat dit op de Nederlandse Antillen en Aruba anders zal zijn. Daarenboven heeft het Europees parlement nauwelijks bevoegdheden ten aanzien van de zogenoemde Landen en Gebieden Overzee van de Europese Gemeenschap, waartoe de Nederlandse Antillen en Aruba behoren.

In het verlengde daarvan vragen de leden van de CDA-fractie of bekend is waarom de opkomst op de Franse eilanden in het Caribische gebied zo beperkt is en of dit altijd zo is geweest. Ook de leden van de SGP-fractie vragen of de regering kan toelichten hoe de ervaringen met de Europese verkiezingen in de Franse overzeese gebiedsdelen zijn. Ik kan u meedelen dat ik hierover geen informatie beschikbaar heb.

De leden van de VVD-fractie vragen de regering waarom onbekend is hoeveel personen in de Nederlandse Antillen en Aruba op grond van de huidige bepalingen al het kiesrecht genoten. De oorzaak van deze onbekendheid ligt in het feit dat er geen registratie bestaat van Nederlanders die in het buitenland woonachtig zijn.

De leden van de VVD-fractie merken terecht op dat de uitbreiding van het kiesrecht voor Europese verkiezingen tot alle Nederlanders in de Nederlandse Antillen en Aruba vrijwel niet opweegt tegen de geringe reikwijdte ervan. Ik benadruk hier nogmaals dat aanleiding voor de onderhavige wetswijziging de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is.

Uitvoeringsaspecten

De fracties van het CDA, de PvdA, de SP en de VVD hebben allen vragen met betrekking tot de wijze waarop de kiezers in de Nederlandse Antillen en Aruba hun kiesrecht kunnen uitoefenen.

Deze vragen beantwoord ik gezamenlijk. Er is gekozen voor een pragmatische oplossing die recht doet aan de uitspraak van de Raad van State. De regering voorziet geen problemen met betrekking tot de wijze waarop de kiezers in de Nederlandse Antillen en Aruba het kiesrecht voor de Europese verkiezingen kunnen uitoefenen. Hypothetisch is een scenario denkbaar waarbij de verkiezingen georganiseerd worden in de Nederlandse Antillen en Aruba door de overheden aldaar. In dat geval zullen de verkiezingen voor het Europees Parlement separaat geregeld moeten worden in een rijkswet, de regering acht het immers niet wenselijk de hele Kieswet te verheffen tot een rijkswet. Het moge duidelijk zijn dat de regering niet voor dit scenario heeft gekozen.

In het verlengde hiervan informeren de leden van de CDA-fractie naar de opzet van de verkiezingen op de kleinere eilanden, Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Hiervoor verwijs ik naar het antwoord dat ik heb gegeven onder het kopje «Relatie met toekomstige staatkundige ontwikkelingen».

De fracties van het CDA en de VVD vragen waarom de regering het niet wenselijk acht gebruik te maken van de bevolkingsadministratie van de overheid aldaar om de bescheiden op te sturen die nodig zijn om te kunnen stemmen.

Ik verwacht dat er in de Nederlandse Antillen en Aruba relatief geringe belangstelling zal zijn voor de Europese verkiezingen. Wanneer de stembescheiden voor het stemmen per brief automatisch worden toegezonden aan alle kiesgerechtigden aldaar, zullen er grote aantallen stembescheiden niet worden gebruikt. Deze situatie acht ik niet wenselijk omdat misbruik gemaakt zou kunnen worden van deze stembescheiden.

De fracties van het CDA en de PvdA zouden graag zien dat er van de mogelijkheid gebruik wordt gemaakt om extra briefstembureaus op meerdere locaties in de Nederlandse Antillen en Aruba te openen. De leden van de VVD-fractie geven daarentegen in hun reactie aan dat zij het openen van extra briefstembureaus niet wenselijk achten. Zij vragen de regering bij hoeveel kiezers zij overweegt om in de Nederlandse Antillen en Aruba extra stembureaus op meer locaties te openen.

De huidige regelgeving biedt mogelijkheden om meer briefstembureaus in te stellen dan al gebruikelijk is. Indien blijkt dat er grote aantallen kiezers een verzoek tot registratie indienen, kan hiervan gebruik worden gemaakt. Ik kan nu nog niet meedelen om welke aantallen het dan moet gaan. In veel Nederlandse gemeenten geldt als uitgangspunt dat een stembureau circa 1200 kiezers kan verwerken.

In relatie tot de opmerking van de leden van de CDA-fractie over de onzekerheid omtrent de mogelijkheid om per internet te stemmen merk ik op dat er van onzekerheid hieromtrent geen sprake is. In mijn brief van 17 januari 2008 (Kamerstukken II 2007/2008, 31 200 VII, nr. 45) heb ik reeds aangegeven dat er bij de verkiezingen van het Europees Parlement in 2009 geen experiment met internetstemmen voor de kiezers in het buitenland zal worden gehouden.

De leden van de VVD-fractie vragen hoe groot de opkomst is bij de briefstembureaus in de Nederlandse Antillen en Aruba. Ik kan de leden als volgt informeren. Bij de Tweede Kamerverkiezingen in 2003 werden bij de briefstembureaus in de Nederlandse Antillen en Aruba in totaal 831 geldige stemmen uitgebracht van de 1042 geregistreerden. In 2004, bij de Europese verkiezingen, bedroeg dit aantal 144 geldige stemmen (van de 168 geregistreerden). Bij de laatste verkiezingen in 2006 werden er 224 geldige stemmen uitgebracht (van de 246 geregistreerden)1. Opgemerkt moet worden dat bij de verkiezingen in 2004 en 2006 ook per internet gestemd kon worden. Zo hebben in 2004 143 kiezers in de Nederlandse Antillen en Aruba zich geregistreerd voor het stemmen per internet en telefoon. In 2006 hebben 670 kiezers zich geregistreerd voor het stemmen per internet2.

De fracties van het CDA en de SGP vragen wat de bezwaren van de regering zijn tegen een aparte vermelding van de resultaten van kiezers uit het buitenland in het proces-verbaal van de gemeente Den Haag. Ik kan de leden melden dat ik hier geen principiële bezwaren tegen zie maar dat de huidige regeling zich hier tegen verzet. In de nieuwe wetgeving naar aanleiding van het rapport van de Adviescommissie inrichting verkiezingsproces zal worden geregeld dat de resultaten van de kiezers in het buitenland apart kunnen worden vermeld.

De leden van de fractie van de VVD stellen een aantal vragen over de voorgenomen herziening van de registratie van kiezers in het buitenland in het kader van de eventuele introductie van een permanente registratie van niet-ingezetenen.

Ik heb inderdaad het voornemen om zoveel mogelijk de registratieprocedure te vereenvoudigen. Betekenisvolle stappen hiertoe kunnen echter pas gezet worden wanneer er een betrouwbare registratie beschikbaar is op grond waarvan de kiesgerechtigdheid kan worden vastgesteld. Hiervoor zou gebruik gemaakt kunnen worden van het register niet-ingezetenen (RNI) en de nieuwe reisdocumentenadministratie3. Ook met deze instrumenten blijft echter het probleem bestaan dat de overheid moet kunnen beschikken over de juiste adresgegevens om de stembescheiden te kunnen verzenden. In antwoord op vragen van de leden Omtzigt en Hessels1 is aangegeven dat de besluitvorming over de invoering van een registratie niet-ingezetenen zal plaatsvinden na afronding van het onderzoek naar de opzet daarvan.

Administratieve lasten

De leden van VVD-fractie vragen hoe de regering de versoepeling van de registratieprocedure voor kiezers in het buitenland zal inpassen in de implementatie van het rapport van de Adviescommissie inrichting verkiezingsproces. De leden geven aan dat zij het wenselijk achten dat de vereenvoudiging reeds bij de eerst volgende verkiezing van het Europees Parlement in 2009 van toepassing kan zijn. Voor het antwoord op deze vragen verwijs ik naar mijn reactie op de eerdere vragen over de registratieprocedure.

Passief kiesrecht

De leden van de SGP-fractie geven aan graag een toelichting te ontvangen van de regering op de gevolgen van de voorgenomen wijzigingen voor het kiesrecht. Voorts vragen zij zich af of de nieuwe status van de eilanden die een openbaar lichaam gaan vormen op zichzelf genomen reeds gevolgen heeft voor de kiesgerechtigdheid voor de Tweede Kamer of het Europees Parlement van de inwoners ervan. De leden vragen zich af of er wellicht speciale voorwaarden gelden waaraan zij moeten voldoen.

Ik vat deze vragen van de leden van de SGP-fractie zo op dat deze betrekking hebben op het passief kiesrecht, nu zij in het onderdeel dat daarop ziet zijn weergegeven. Het onderhavige wetsvoorstel heeft geen gevolgen voor het passief kiesrecht van de Nederlanders woonachtig in de Nederlandse Antillen en Aruba voor het Europees Parlement. Dit hadden zij al op grond van artikel Y 4, onder a, van de Kieswet in samenhang met artikel 56 van de Grondwet. Dit geldt overigens voor Nederlanders waar ook ter wereld woonachtig. Voor de inwoners van de Nederlandse Antillen en Aruba die de Nederlandse nationaliteit niet bezitten, verandert er evenmin iets: deze hebben geen passief kiesrecht voor het Europees Parlement en krijgen dit evenmin door dit wetsvoorstel. Ten aanzien van de vraag of de nieuwe status van Bonaire, Sint Eustatius en Saba in de toekomst gevolgen zal hebben voor het passief kiesrecht van de inwoners van die eilanden voor de Tweede Kamer en het Europees Parlement, kan ik, alhoewel dit buiten het bereik van het onderhavige wetsvoorstel ligt, opmerken dat de statuswijziging op dit punt geen consequenties heeft.

Relatie met de verkiezingen voor de Tweede Kamer

De leden van de CDA-fractie vragen zich af op welk moment de regering aanleiding ziet het kiesrecht voor de Tweede Kamer in te voeren op de Antillen en in Aruba. De leden veronderstellen dat dit wel zal worden ingevoerd voor de inwoners van Bonaire, Sint Eustatius en Saba. In het verlengde daarvan vragen de leden van de SGP-fractie zich af of de inwoners van Bonaire, Sint Eustatius en Saba – anders dan de nieuw te vormen landen binnen het Koninkrijk – ook het kiesrecht voor de Tweede Kamer krijgen.

Mede namens de minister van Justitie heb ik u op 13 december 2007 ten behoeve van het Parlementair Overleg Koninkrijksrelaties een notitie gestuurd waarin verschillende opties worden geschetst voor de versterking van de democratische legitimatie op Koninkrijksniveau2. In deze notitie wordt onder andere de optie van het toekennen van kiesrecht voor de Tweede Kamer besproken. Om op een vruchtbare wijze verder te kunnen spreken over dit onderwerp, is het van belang dat de Nederlandse Antillen en Aruba aangeven waarom de bestaande mogelijkheden van het Statuut niet volledig worden benut en op welke wijze een verbetering bereikt zou kunnen worden, rekening houdend met de complicaties die in de notitie zijn geschetst. Voor de vraag over het kiesrecht voor de Tweede Kamer van de inwoners van Bonaire, Sint Eustatius en Saba verwijs ik naar het antwoord dat ik heb gegeven onder het kopje«Relatie met toekomstige staatkundige ontwikkelingen».

De leden van de CDA-fractie vragen of de regering de overweging van de Raad van State deelt dat Antillianen en Arubanen binnen het Koninkrijk vertegenwoordigd worden door hun eigen parlementen, de Staten.

Het antwoord daarop luidt bevestigend. Zowel in de Nederlandse Antillen als in Aruba bestaat de wetgevende macht uit de Staten samen met de landsregering. Slechts bij de totstandkoming van rijkswetgeving spelen ook de Koninkrijksregering en de Staten-Generaal een rol in het wetgevingsproces. Bij de totstandkoming van het Statuut is bewust niet gekozen voor een Koninkrijksparlement. In het Statuut zijn mogelijkheden gecreëerd om de leden van de Staten inbreng te geven bij de behandeling van voorstellen van rijkswet door middel van het uitbrengen van een schriftelijk verslag, door bijzondere gedelegeerden af te vaardigen die de behandeling van een voorstel van rijkswet bijwonen en mondeling voorlichting kunnen geven, door zich in de vergadering uit te spreken omtrent een wetsvoorstel en door een amendement in te dienen. De Staten kunnen hun regering verzoeken de Gevolmachtigde Minister te instrueren om een bepaalde zienswijze naar voren te brengen bij de plenaire behandeling van een voorstel van rijkswet, in voorkomend geval een amendement in te dienen of een initiatiefvoorstel aan de orde te stellen.

De leden van de CDA-fractie vragen zich af of de inwoners van de Caribische delen van het Koninkrijk op grond van het gelijkheidsbeginsel niet ook kiesrecht voor de Tweede Kamer moeten hebben.

Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens is van mening dat de huidige regeling niet in strijd is met het gelijkheidsbeginsel1. Een vergelijking met Nederlanders die in het buitenland wonen, is niet op zijn plaats. Nederlanders die buiten het Koninkrijk wonen, zouden – zonder stemrecht voor de Tweede Kamer – niet vertegenwoordigd zijn in een nationaal parlement, tenzij het land waar zij wonen hun kiesrecht toekent, hetgeen veelal niet het geval zal zijn. De Nederlanders in de Caribische delen van het Koninkrijk hebben hun volksvertegenwoordiging in de Staten van de Nederlandse Antillen en in de Staten van Aruba. Een vergelijking met Nederlanders die in Nederland wonen, is volgens het Hof ook niet op zijn plaats, omdat de aangelegenheden van het Koninkrijk beperkt zijn en een Nederlander die in een van de Caribische landen woont dus niet in dezelfde mate geraakt wordt door de beslissingen van de Tweede Kamer als een Nederlander in Nederland.

De leden van de SGP-fractie vragen of de inwoners van de BES-eilanden na de statuswijziging kiesrecht voor de Tweede Kamer krijgen en zo ja, of door dit wetsvoorstel nog een extra onderscheid zal komen te bestaan tussen het kiesrecht voor het Europees Parlement en dat van de Tweede Kamer. Concreet vraagt de fractie of er op dit punt door dit wetsvoorstel een extra onderscheid zal gaan bestaan tussen inwoners van Nederland en de BES-eilanden als openbare lichamen met kiesrecht voor beide parlementen (1), inwoners van andere landen binnen het Koninkrijk, die kiesrecht hebben voor het Europees Parlement (2) en Nederlanders in derde landen, die ook kiesgerechtigd zijn voor beide parlementen (3). Hiervoor verwijs ik naar het antwoord dat ik heb gegeven onder het kopje«Relatie met toekomstige staatkundige ontwikkelingen».

De staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

A. Th. B. Bijleveld-Schouten


XNoot
1

Kamerstukken II 1984/85, nr. 18 694, nr. 3, blz. 12.

XNoot
2

Kamerstukken II 1984/85, nr. 18 694, nr. 5, blz. 6.

XNoot
1

Bron: Gemeente Den Haag.

XNoot
1

Bron: Gemeente Den Haag.

XNoot
2

Kamerstukken II 2006/2007, 30 800 VII, nr. 48 (Bijlage B).

XNoot
3

Kamerstukken II 2007/2008, 31 324 (R 1844), nr. 2

XNoot
1

Kamerstukken II 2007/2008, 2141.

XNoot
2

Kamerstukken II, 2007/08, 30 945, nr. 8.

XNoot
1

EHRM, 6 september 2007, Decision on Application 17137/07, European Human Rights Cases, 2007, 148 (m.nt. W. van der Woude).

Naar boven