Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2007-2008 | 31392 nr. 3 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2007-2008 | 31392 nr. 3 |
Het onderhavige wetsvoorstel voorziet in het uitbreiden van het kiesrecht voor de leden van het Europees Parlement tot alle Nederlanders die op de Nederlandse Antillen en Aruba woonachtig zijn. De aanleiding daartoe vormt een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die het onderscheid dat momenteel wordt gehanteerd bij het verlenen van kiesrecht voor de leden van het Europees Parlement tussen Nederlanders in het buitenland enerzijds en Nederlanders die in de Nederlandse Antillen of Aruba wonen anderzijds in strijd achtte met het gelijkheidsbeginsel.
Bij de invoering van het kiesrecht voor Nederlanders in het buitenland in 1985 is er bewust voor gekozen de inwoners van de Nederlandse Antillen en Aruba geen kiesrecht te verlenen voor de Tweede Kamer en het Europees Parlement met als voornaamste argument dat deze personen al kiesrecht hebben voor een parlementair vertegenwoordigend orgaan binnen het Koninkrijk, te weten de Antilliaanse en Arubaanse Staten. Verlening van het kiesrecht voor de Tweede Kamer aan deze groep zou even merkwaardig zijn als verlening van het kiesrecht voor de Antilliaanse Staten aan in Nederland wonende Nederlanders, zo oordeelde het kabinet in 19851. De regering stelde voor dat de uitsluiting betrekking zou hebben op alle inwoners van de Nederlandse Antillen en Aruba en dus ook de uit Nederland afkomstige Nederlanders die op de Nederlandse Antillen en Aruba woonachtig waren. De Tweede Kamer kon zich niet vinden in dit standpunt. Uiteindelijk is een amendement aanvaard waarbij het wetvoorstel in die zin werd gewijzigd dat het kiesrecht voor de Tweede Kamer werd toegekend aan op de Nederlandse Antillen en Aruba woonachtige Nederlanders die tenminste tien jaar in Nederland hebben gewoond, of in Nederlandse openbare dienst werken. De kiesgerechtigheid voor de Europees Parlementsverkiezingen is op grond van de formulering in de huidige Kieswet direct afgeleid van de kiesgerechtigheid voor de Tweede Kamer. Dit heeft tot het gevolg dat Antillianen en Arubanen die niet tenminste tien jaar in Nederland hebben gewoond dan wel in Nederlandse openbare dienst werken, ook niet mogen stemmen voor het Europees Parlement.
In 2004 zijn de heren Eman en Sevinger, twee in Aruba woonachtige Nederlanders, in beroep gegaan tegen de weigering van de gemeente Den Haag hen te registeren als kiezers voor de Europees Parlementsverkiezingen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het beroep van de heren Eman en Sevinger gegrond verklaard. Volgens de Afdeling is er geen objectieve rechtvaardiging voor de regel dat Nederlanders in het buitenland wel mogen stemmen voor het Europees Parlement, terwijl Nederlanders die in de Nederlandse Antillen of op Aruba wonen alleen kiesrecht hebben als ze ten minste tien jaar in Nederland hebben gewoond1.
De Afdeling heeft voorafgaand aan de uitspraak prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen2. Het Hof heeft in zijn antwoord op de prejudiciële vragen aangegeven dat Arubanen en Antillianen die de Nederlandse nationaliteit bezitten en derhalve burgers van de Unie zijn, zich om die reden kunnen beroepen op de rechten die in het tweede deel van het EG-Verdrag aan de burgers van de Unie zijn toegekend. Het Hof kwam voorts tot de conclusie dat de Nederlandse Kieswet in strijd is met het communautaire gelijkheidsbeginsel, omdat Nederlanders die bijvoorbeeld in Venezuela wonen wel voor het Europees Parlement kunnen stemmen en Nederlanders woonachtig op de Nederlandse Antillen of Aruba niet. Het beginsel van gelijke behandeling staat eraan in de weg dat de gekozen criteria meebrengen dat onderdanen die zich in vergelijkbare situaties bevinden, zonder objectieve rechtvaardiging ongelijk worden behandeld. Dat oordeel heeft de Afdeling overgenomen.
De Afdeling acht een wetswijziging noodzakelijk om het ongerechtvaardigde onderscheid op te heffen en geeft in de uitspraak aan dat er in grote lijnen twee mogelijkheden zijn om het onderscheid op te heffen: de strijdigheid met het communautaire gelijkheidsbeginsel kan worden opgeheven door alsnog het kiesrecht toe te kennen aan de inwoners van de Nederlandse Antillen en Aruba, maar ook is een variant mogelijk waarbij het kiesrecht voor het Europees Parlement wordt voorbehouden aan degenen die in Nederland woonachtig zijn.
Opties na de uitspraak van de Raad van State
Er zijn verschillende manieren om het door de rechter geconstateerde ongerechtvaardigde onderscheid op te heffen. Op de drie meest voor de hand liggende opties – en de voor- en nadelen die daaraan zijn verbonden – wordt hierna ingegaan.
1. Beperking van het kiesrecht voor Europese verkiezingen tot ingezetenen van de Europese Unie
Deze optie houdt in dat Nederlanders buiten de Europese Unie voortaan niet meer mogen stemmen voor het Europees Parlement. Alleen Nederlandse ingezetenen van Nederland en andere EU-lidstaten mogen stemmen voor de Nederlandse zetels binnen het Europees Parlement. In deze optie wordt het kiesrecht aan de kleinst mogelijke groep Nederlanders in het buitenland verleend. Het Europese recht vereist dat aan deze groep minimaal het kiesrecht wordt verleend3 Voor het overige laat de Europese regelgeving de verlening van het kiesrecht over aan de lidstaten. Verschillende lidstaten beperken het kiesrecht voor hun onderdanen in het buitenland tot deze groep. Het argument om het kiesrecht tot deze groep te beperken is dat deze groep ingezetenen zijn van het gebied waar het Europese recht van kracht is. Nadeel van deze optie is echter dat een groep Nederlanders in het buitenland die tot op heden het kiesrecht heeft voor het Europees Parlement, dit recht verliest. Ik acht dit niet wenselijk.
2. Kiesrecht voor de (Europese) verkiezingen koppelen aan een tijdsbepaling (aantal jaar dat men in Nederland heeft gewoond of aantal jaar dat men uit Nederland is vertrokken).
Deze optie houdt in dat als vereiste voor het kiesrecht wordt gesteld dat men een bepaalde periode in Nederland moet hebben gewoond, of dat men niet langer dan een bepaald aantal jaren geleden uit Nederland is vertrokken. In dit geval zou het kiesrecht verleend kunnen worden aan alle Nederlanders in het buitenland die tenminste tien jaar in Nederland woonachtig zijn geweest of aan Nederlanders in het buitenland die nog niet langer dan tien jaar geleden uit Nederland zijn vertrokken. Deze opties zijn ook overwogen bij de introductie van het kiesrecht voor Nederlanders die hun werkelijke woonplaats buiten Nederland hebben. Het argument voor een dergelijke inperking wordt ingegeven door de veronderstelling dat de band met Nederland geringer zal zijn als men er nooit heeft gewoond dan wel al lang geleden is vertrokken. Het toenmalige kabinet achtte dit destijds een betrekkelijk willekeurig criterium omdat de duur van het verblijf in Nederland niet indicatief hoeft te zijn voor de band met Nederland. Daarnaast wees het kabinet op de administratieve en controleproblemen die een dergelijke regeling mee zou brengen1. Beide argumenten gelden ook heden ten dage nog onverkort. Ook deze optie heeft als nadeel dat aan een groep Nederlanders in het buitenland die tot op heden het kiesrecht voor het Europees Parlement heeft, dit recht verliest. Er zijn dus verschillende redenen waarom deze optie niet wenselijk is.
3. Alle Nederlanders buiten Nederland, dus ook Nederlanders die ingezetenen zijn van de Nederlandse Antillen of Aruba, krijgen kiesrecht voor het Europees Parlement
Deze optie houdt in dat de extra eisen die nu gesteld worden aan deelname aan de verkiezingen voor het Europees Parlement in de Nederlandse Antillen en Aruba worden opgeheven. In deze optie krijgen alle Nederlanders woonachtig op de Nederlandse Antillen en Aruba het recht te stemmen voor het Europees Parlement. Er vindt dus een uitbreiding plaats van de groep kiesgerechtigden. Voordeel van deze variant is dat er geen inperking plaatsvindt van de groep Nederlanders in het buitenland die nu reeds gebruik kan maken van het kiesrecht voor het Europees Parlement. Ook de missie van de Organisatie voor Samenwerking in Europa (OVSE) die in november 2006 de verkiezingen voor de Tweede Kamer heeft waargenomen, deed in haar rapport de aanbeveling om in deze kwestie te kiezen voor de meest inclusieve oplossing (te weten de oplossing waarbij het kiesrecht aan de grootst mogelijke groep wordt toegewezen)2 Administratief is deze optie bovendien de meest eenvoudige omdat controle op woonplaats of periode van verblijf in Nederland niet noodzakelijk is.
Ik ben dan ook van mening dat via deze optie op de beste manier uitvoering wordt gegeven aan de uitspraken van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen en van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Door te kiezen voor uitbreiding van het kiesrecht voor het Europees Parlement tot alle Nederlanders in de Nederlandse Antillen en op Aruba, wordt invulling gegeven aan het feit dat de meeste ingezetenen van deze landen niet alleen Nederlands staatsburger zijn, maar tevens burger van de Europese Unie.
In totaal gaat het om circa 210 000 kiesgerechtigden op de Nederlandse Antillen en Aruba. Het is niet bekend hoeveel personen van deze groep op grond van de huidige bepalingen al het kiesrecht genoten. De kiesdeler (het aantal stemmen nodig voor een zetel) was bij de vorige Europese verkiezingen 176 506 stemmen. Indien de opkomst in de Nederlandse Antillen en Aruba circa 85 % zou zijn, en alle stemmen op één partij zouden worden uitgebracht, zou een partij via deze nieuwe groep kiesgerechtigden één zetel in het Europees Parlement kunnen bemachtigen. De ervaringen in de Franse overzeese gebiedsdelen die momenteel al het kiesrecht hebben voor het Europees Parlement laten overigens zien dat slechts een geringe groep daadwerkelijk gebruik maakt van het kiesrecht.
Bij de keuze voor het toekennen van het kiesrecht aan alle Nederlanders woonachtig buiten Nederland is nagegaan of dit zou moeten leiden tot verdere aanpassing van de Kieswet. Met name is daarbij overwogen of deze keus consequenties zou moeten hebben voor de wijze waarop het kiesrecht voor Nederlanders buiten Nederland wordt geëffectueerd. Op grond van artikel D 3 van de Kieswet zijn Nederlanders die hun werkelijke woonplaats buiten Nederland hebben, verplicht zich voorafgaande aan een verkiezing te laten registreren als kiesgerechtigde bij de gemeente Den Haag. De vraag is of voor de ingezetenen van de Nederlandse Antillen en Aruba ook een dergelijke verplichting moet gelden. Immers het zou ook mogelijk zijn gebruik te maken van de bevolkingsadministratie van de overheid aldaar om de bescheiden op te sturen die nodig zijn om te kunnen stemmen, zonder dat daaraan voorafgaand een verzoek tot registratie is ingediend. Ook kan worden overwogen om de stemming voor de Europees Parlementsverkiezingen op de Nederlandse Antillen en Aruba zelf te laten plaatsvinden. Deze opties worden echter niet wenselijk geacht.
Het automatisch toezenden van de stembescheiden zonder voorafgaand verzoek tot registratie van de kiesgerechtigdheid creëert nieuwe ongelijkheid binnen de categorie Nederlanders in het buitenland. Inwoners van de Nederlandse Antillen en Aruba zouden in dit geval immers automatisch een oproepingskaart krijgen om deel te nemen aan de verkiezingen, terwijl Nederlanders in landen buiten het Koninkrijk een dergelijke uitnodiging niet krijgen.
Overigens wijs ik er op dat in het kader van de eventuele introductie van een permanente registratie van niet-ingezetenen de registratie van kiezers in het buitenland aan herziening zal worden onderworpen. Mocht besloten worden tot een regeling waarbij alle niet-ingezetenen automatisch voor de stemming worden uitgenodigd zonder voorafgaande registratie, dan zal dat uiteraard ook gelden voor de inwoners van de Nederlandse Antillen en Aruba.
Het organiseren van verkiezingen voor het Europees Parlement door de landsregeringen van de Nederlandse Antillen en Aruba stuit op andere problemen. De regeling van het kiesrecht in de landsverordeningen op de Nederlandse Antillen en Aruba wijkt op een aantal aspecten af van de Kieswet. Dit geldt bijvoorbeeld voor de regels die gelden in het stemlokaal en het gebruik van stemmachines. Indien de overheden van de Nederlandse Antillen en Aruba zelf de verkiezingen voor het Europees Parlement zouden moeten organiseren, zouden die onderdelen van de Kieswet bij rijkswet geregeld moeten worden, teneinde een eenduidige wijze van stemmen te garanderen. De reikwijdte van deze beslissing gaat verder dan de beperkte regeling die ik nu voorsta. Immers daarmee wordt ook de discussie actueel over alle onderwerpen waar de Kieswet en de landsverordeningen van elkaar afwijken.
Naast het punt van de verplichte registratie vooraf heb ik mij afgevraagd of het noodzakelijk is de Kieswet aan te passen met betrekking tot de wijze van stemmen die aan Nederlanders buiten Nederland is toegestaan. Momenteel hebben Nederlanders die zich buiten Nederland bevinden de mogelijkheid via briefstemmen (dan wel op experimentele basis via internetstemmen) aan de verkiezing deel te nemen, hun stem in persoon in Nederland uit te brengen en kunnen zij iemand in Nederland machtigen. Ten aanzien van de Nederlandse Antillen en Aruba zou kunnen worden overwogen bij de Nederlandse vertegenwoordigingen aldaar stemlokalen in te richten waar de kiezers hun stem in persoon zouden kunnen uitbrengen. Momenteel worden op de Nederlandse Antillen en Aruba bij de Nederlandse vertegenwoordigingen immers al briefstembureaus ingericht: hier kunnen ingezetenen van de Nederlandse Antillen en Aruba die momenteel kiesgerechtigd zijn hun briefstem inleveren in plaats van deze naar Den Haag op te sturen. De groep die hiervan gebruik maakt neemt de laatste jaren echter gestaag af. Ik overweeg dan ook om de regeling met betrekking tot het instellen van briefstembureaus in het buitenland te herzien.
De Kiesraad wijst er in zijn advies van 28 september 20071 op dat er mogelijk rechtvaardigheidsgronden zijn voor het onderscheid tussen Nederlandse kiesgerechtigden in de Nederlandse Antillen en Aruba en overige Nederlandse kiesgerechtigden in het buitenland. Hij wijst daarbij onder meer op het verschil in het karakter van het verblijf (tijdelijk of permanent) en het aantal kiezers per land. Daarnaast brengt de Kiesraad terecht onder mijn aandacht dat de Nederlandse Antillen en Aruba deel uitmaken van het Koninkrijk der Nederlanden. Met name dit laatste punt zou een mogelijke rechtvaardigingsgrond kunnen opleveren. Voor de andere twee argumenten geldt dat naar mijn oordeel niet; immers een groot deel van de Nederlandse kiesgerechtigden in het buitenland is daar permanent woonachtig als gevolg van emigratie en in sommige gebieden, bijvoorbeeld in de grensstreek met België en Duitsland, is het aantal Nederlandse kiesgerechtigden ook omvangrijk. Dit neemt niet weg dat, indien mocht blijken dat de opkomst bij de verkiezingen voor het Europees Parlement op de Nederlandse Antillen en Aruba hoog is en dit tot uitvoeringsproblemen leidt, er naar andere uitvoeringsmodaliteiten zal moeten worden gezocht.
De Kiesraad wijst er tevens op dat het in toekomst mogelijk wenselijk is in het proces-verbaal van kieskring 12 (gemeente Den Haag) apart melding te maken van de resultaten van kiezers uit het buitenland om zo het verschil in resultaten tussen de Nederlandse kiezers in het buitenland en de Haagse kiezers duidelijk te maken. Dit zou vooral wenselijk zijn als een groot aantal kiezers uit de Antillen en Aruba aan de Europees Parlementsverkiezingen deelneemt. Mocht het inderdaad om grote groepen blijken te gaan is dit een optie die ik zal overwegen. Vooralsnog zie ik echter geen reden de Kieswet op dit punt aan te passen.
De gemeente Den Haag is overigens door mij geconsulteerd over dit wetsvoorstel en geeft in haar reactie geen blijk van problemen die zij in uitvoerende zin met dit voorstel verwacht2. Uiteraard zullen de extra kosten die de gemeente Den Haag in verband hiermee maakt, worden vergoed.
De gekozen regeling, te weten verplichte registratie vooraf en stemmen volgens de voor kiezers in het buitenland beschikbare methoden brengt voor de burgers op de Nederlandse Antillen en Aruba een zekere mate van administratieve lasten met zich mee. Men moet zich immers vooraf registeren. Daartegenover staat dat kiezers buiten Nederland bij de vorige Tweede Kamer- en Europees Parlementsverkiezingen hun stem via internet konden uitbrengen. Zowel het stemmen per brief als per internet betekent een geringer tijdbeslag voor de burger dan een gang naar het stemlokaal. De Adviescommissie inrichting verkiezingsproces heeft geadviseerd voor Nederlanders in het buitenland internetstemmen als reguliere stemmethode te introduceren, overigens met handhaving vooralsnog van de mogelijkheid om per brief te stemmen1. Ook beveelt de commissie aan de registratie voor kiezers uit het buitenland makkelijker te maken. Ook mijn voorganger heeft in zijn brief aan de Tweede Kamer van 6 februari over kiezers in het buitenland al aangekondigd dat hij zich zal inspannen om de registratieprocedure te versoepelen (Kamerstukken II 30 800 VII, nr. 37). Ik neem die toezegging gaarne over. Ik zal echter pas in het kader van de implementatie van het rapport van de Adviescommissie inrichting verkiezingsproces concrete voorstellen hiervoor ontwikkelen.
De uitbreiding van de doelgroep van kiezers die zich buiten Nederland bevinden betekent extra lasten voor de overheid. De gekozen regeling betekent vooral extra werk voor de briefstembureaus bij de Nederlandse vertegenwoordigingen op de Nederlandse Antillen en Aruba en de gemeente Den Haag. Tegenover het extra werk staat echter dat niet langer hoeft te worden gecontroleerd of kiezers op de Nederlandse Antillen en Aruba ooit tenminste tien jaar in Nederland hebben gewoond dan wel in Nederlandse openbare dienst zijn op de Nederlandse Antillen of Aruba. Dit maakt de procedure een stuk eenvoudiger.
Het staat Arubaanse en Antilliaanse burgers en partijen uiteraard vrij om zich kandidaat te stellen voor de Europese verkiezingen en lid te worden van het Europees Parlement. Deze mogelijkheid hadden zij overigens ook al onder de huidige regeling omdat de beperking slechts zag op het actieve kiesrecht. Zij zullen zich hiervoor, net als de andere partijen die deel willen nemen aan de verkiezingen, tot de Kiesraad in Den Haag moeten wenden om zich te kandideren. De Kiesraad merkt in zijn advies op dat tot op heden geen gebruik is gemaakt van deze mogelijkheid zich kandidaat te stellen voor de Europees Parlementsverkiezingen maar acht de kans daarop nu groter omdat kandidaten in de toekomst zullen kunnen rekenen op steun uit de eigen directe omgeving. Of dit in de praktijk zo zal zijn, moet worden afgewacht. Een andere opmerking van de Kiesraad die verband houdt met de problematiek van het passief kiesrecht ziet op de beoordeling door de Kiesraad van verzoeken tot registratie van politieke partijen. De aanduidingen van groeperingen die deelnemen aan de verkiezingen voor het Europees Parlement mogen ook voor de kiezers aldaar niet misleidend zijn. Zoals de Kiesraad zelf in zijn advies al opmerkt, bieden de huidige afwijzingsgronden van artikel G 1, vierde lid van de Kieswet hiervoor voldoende aanknopingspunten. Overigens wijs ik er op dat de Kiesraad in dit verband dan ook zou moeten bezien in hoeverre de aanduidingen voor andere grote groepen kiezers in het buitenland misleidend zijn.
Relatie met de verkiezingen voor de Tweede Kamer
De heren Eman en Sevinger hebben in 2006 een tweede procedure aangespannen, waarin ze verzocht hebben te mogen stemmen voor de Tweede Kamer. Voor deze verkiezingen is de regeling thans identiek aan die voor de verkiezingen voor het Europees Parlement. Toch is dit verzoek door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State afgewezen1. De Afdeling oordeelde dat Antillianen en Arubanen binnen het Koninkrijk vertegenwoordigd worden door hun eigen parlementen (de Staten) en dus geen kiesrecht hoeven te hebben voor de Tweede Kamer, die door de Afdeling beschouwd wordt als het parlement van Nederland en niet van het gehele Koninkrijk2. Ik zie daarom op dit moment geen aanleiding het kiesrecht voor de Tweede Kamer in te voeren in de Nederlandse Antillen en Aruba. De argumenten die destijds bij de invoering van het kiesrecht voor Nederlanders buiten Nederland golden, zijn naar mijn oordeel nog steeds onverkort van toepassing (zie paragraaf over de achtergrond hiervoor).
De kosten die de invoering van het kiesrecht voor het Europees Parlement voor de inwoners van de Nederlandse Antillen en Aruba met zich meebrengt, kunnen niet goed tevoren worden ingeschat omdat deze sterk afhankelijk zijn van het aantal mensen dat zich registreert. Ook beïnvloedt de keuze die zij maken om het kiesrecht uit te oefenen de definitieve kosten. Uit onderzoek is gebleken dat het uitbrengen van een briefstem circa 16 euro aan kosten met zich meebrengt (inclusief de kosten van de registratie)3. De kosten per geregistreerde internetgebruiker liggen op circa 90 euro (dit cijfer is inclusief de kosten van de registratie en de kosten voor voorlichting voor alle kiezers in het buitenland)4. Bij gebruik van de mogelijkheid om via internet te stemmen zijn de investeringskosten echter zeer hoog zodat de gemiddelde kosten per kiezer amper stijgen als er veel meer mensen stemmen. Bij briefstemmen geldt dit niet en leidt elke extra kiezer tot een vergelijkbare toename van de totale kosten. De Kiesraad plaatst in zijn advies vraagtekens bij de kostenberekening en de daaraan ten grondslag liggende gegevens, omdat de gegevens deels zijn gebaseerd op het referendum over de Europese Grondwet. De kosten voor het stemmen via internet of brief voor het referendum zijn evenwel niet anders dan de kosten voor internetstemmen of briefstemmen voor andere verkiezingen. Overigens zal ik bij de voorgenomen evaluatie, waarop hierna zal worden ingegaan, ook aan het kostenaspect aandacht besteden. Ik ga er vanuit dat de kosten alle gedekt kunnen worden binnen de begroting van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Na de verkiezingen voor het Europees Parlement van juni 2009 zal een evaluatie worden uitgevoerd naar zowel de deelname van het aantal kiezers vanuit de Nederlandse Antillen en Aruba als naar de effectiviteit van de in dit wetsvoorstel voorgestelde wijze van kiezen. Ook de gemaakte kosten zullen daarbij in overweging worden genomen. Ik zal de Tweede Kamer uiteraard informeren over de uitkomsten van deze evaluatie.
II ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
In hoofdstuk Y, artikel Y 3 van de Kieswet wordt geregeld dat het kiesrecht voor deze verkiezingen toekomt aan alle Nederlanders die op de dag van de kandidaatstelling de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt en voor het overige niet uitgesloten zijn van het kiesrecht. Hiermee wordt de thans op grond van de artikelen Y 3 juncto B 1 geldende uitzondering voor de inwoners van de Nederlandse Antillen en Aruba die niet tenminste tien jaar ingezetene van Nederland zijn geweest of in Nederlandse openbare dienst werkzaam zijn dan wel de echtgenoot, geregistreerd partner of levensgezel van de Nederlander die in openbare dienst werkzaam is, opgeheven.
In het nieuwe artikel Y 5a wordt de registratieprocedure voor kiezers woonachtig op de Nederlandse Antillen en Aruba geregeld. De huidige aparte registratieprocedures voor de groepen, genoemd in artikel D 3, vierde en vijfde lid, van de Kieswet, zijn voor de Europese verkiezingen niet langer van toepassing. De gekozen procedure is identiek aan de procedure zoals die nu al geldt voor Nederlanders op de Nederlandse Antillen en Aruba die gedurende tien jaar in Nederland woonachtig zijn geweest, met dien verstande dat tevens de mogelijkheid wordt geopend voor kiezers woonachtig op de Nederlandse Antillen en Aruba het verzoek tot registratie ook rechtstreeks naar de gemeente Den Haag te sturen. Invoering van deze mogelijkheid is conform het voornemen van de regering om kiezers in het buitenland de mogelijkheid te bieden het verzoek tot registratie rechtstreeks naar de gemeente Den Haag te sturen, zoals is neergelegd in het voorstel van wet tot wijziging van de Kieswet en enkele andere wetten houdende enkele technische aanpassingen (Kamerstukken II 2006/07, 31 115, nr. 2).
De Kiesraad is van oordeel dat niet langer gewerkt kan worden met één register voor de verkiezing van de Tweede Kamer en van het Europees Parlement, nu voor beide verkiezingen de criteria voor kiesgerechtigdheid niet langer overeen zullen komen. Volgens de Kiesraad moet voorkomen worden dat wanneer er voor de ene laatstgehouden verkiezing geen verzoek tot registratie is ingediend omdat de desbetreffende kiezer niet kiesgerechtigd is, automatisch ook de gegevens van deze kiezer ten aanzien van deelname aan de andere verkiezing uit het bestand worden verwijderd.
Ik wijs erop dat dit ook reeds geldt in de huidige situatie, waarin wordt gewerkt met één bestand met daarin aparte aantekeningen voor de verkiezing van de leden van de Tweede Kamer en van het Europees Parlement. Kiezers die buiten Nederland in een andere lidstaat woonachtig zijn kunnen er immers voor kiezen om zich wel te registreren voor de Tweede Kamerverkiezingen, maar niet voor die van het Europees Parlement, wanneer zij in die lidstaat hun stem willen uitbrengen voor de verkiezing van de leden van het Europees Parlement. Indien geen verzoek tot registratie is ingediend voor de laatstgehouden verkiezing van de leden van het Europees Parlement, leidt dit niet automatisch tot verwijdering uit het bestand van de gegevens van deze kiezer ten aanzien van deelname aan de verkiezing voor de Tweede Kamer. Omgekeerd zal voor Nederlanders woonachtig op de Nederlandse Antillen en Aruba geen verwijdering uit het bestand van hun gegevens ten aanzien van deelname aan de verkiezing voor het Europees Parlement plaatsvinden vanwege het feit dat zij geen verzoek tot registratie hebben ingediend voor de laatstgehouden verkiezing van de leden van de Tweede Kamer.
Voor de overige kiezers in het buitenland verandert de registratieprocedure niet.
Overigens zal ik, zoals in het algemeen deel van deze memorie van toelichting reeds is uiteengezet, in het kader van de implementatie van het rapport van de Adviescommissie inrichting verkiezingsproces concrete voorstellen ontwikkelen om de registratieprocedure voor Nederlandse kiezers die in het buitenland woonachtig zijn te vergemakkelijken.
Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 21 november 2006, zaaknrs. 200404446/1 en 200404450/1.
Uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 12 september 2006, C-300/04.
Gemeente Den Haag, Kiesrecht ingezetenen Nederlandse Antillen en Aruba, 19 september 2007, kenmerk BBZ/2007116.
Deze zaak is door Eman en Sevinger vervolgens aan het Europees Hof voor de rechten van de mens (EHRM) in Straatsburg voorgelegd; het EHRM heeft de klacht in haar beslissing van 6 september 2007 niet-ontvankelijk verklaard (Decision on Application 17173/07).
Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 21 november 2006, zaaknrs. 200607567/1 en 200607800/1.
Deloitte, Onderzoek naar de werkelijke additionele kosten van gemeenten voor het raadplegend referendum Europese Grondwet 2005.
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Kiezen op Afstand, Stemmen via internet, rapportage Experiment Tweede Kamerverkiezingen 2006, blz. 16–17.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31392-3.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.