31 391
Partiële wijziging van het Wetboek van Strafrecht, Wetboek van Strafvordering en enkele aanverwante wetten in verband met rechtsontwikkelingen, internationale verplichtingen en geconstateerde wetstechnische gebreken en leemten

nr. 6
VERSLAG

Vastgesteld 26 mei 2008

De vaste commissie voor Justitie1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel van wet genoegzaam voorbereid.

ALGEMEEN

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel in het kader van rechtsontwikkelingen en internationale verplichtingen.

Deze leden vinden het goed dat door deze wijzigingen de Nederlandse rechtsorde in praktijk wordt gebracht met hetgeen zij in internationaal verband toe heeft verplicht. Nederland wil een voortrekkersrol innemen waar het gaat om internationale samenwerking waaronder in de strijd tegen terrorisme en het voorkómen van straffeloosheid. Het CDA onderschrijft het belang van deze inzet.

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van dit wetsvoorstel strekkende tot partiële wijziging van de strafwetgeving. Met de regering zijn deze leden van mening dat er verscheidene aanpassingen en verbeteringen noodzakelijk zijn om zo beter aan te kunnen sluiten bij de recente rechtsontwikkelingen in de maatschappij, de rechtspraktijk of aan ontwikkelingen en verdragsverplichtingen op internationaal terrein.

Het wetsvoorstel beslaat een aantal wetten en verscheidene onderwerpen. De leden van de VVD-fractie staan positief tegenover de wijzigingen, aanpassingen en technische verbeteringen, met name daar waar het aanpassingen betreft ter uitbreiding van de rechtsmacht van Nederland.

Deze leden vragen of de Wet Internationale misdrijven weer terugwerkende kracht zou moeten krijgen. Zij menen dat dit des te meer klemt nu Nederland, met Den Haag als internationale juridische «hoofdstad», een voorbeeldfunctie heeft bij de opsporing en vervolging van hen die het oorlogsrecht schenden en misdrijven tegen de menselijkheid plegen. In die context vragen de leden zich af of een continue aandacht voor dit taakveld niet tot de prioriteiten van het Nederlandse Openbaar Ministerie en politie zou moeten behoren. Graag de visie van de regering in deze.

ARTIKELEN

Artikel I onderdeel A Wetboek van Strafrecht

De leden van de CDA-fractie merken op dat het wetsvoorstel onder meer een uitbreiding van de jurisdictie van de Nederlandse rechter ten opzichte van extraterritoriale misdrijven behelst. Dit is van belang om straffeloosheid te voorkomen en deze leden onderkennen het belang hiervan, maar zij willen benadrukken dat voorkómen dient te worden dat (teveel) onnodige duplicatie van rechtsmacht ontstaat. Hierdoor hebben meerdere rechtsstelsels (waaronder ook internationale hoven) jurisdictie rechtsmacht over dezelfde zaak. Ook al is het van groot belang dat criminele personen niet ongestraft hun gang kunnen gaan, toch ontstaat hiermee het gevaar dat één rechter zich bevoegd acht terwijl hij niet in de beste positie verkeert om de zaak te onderzoeken. Dit kan het geval zijn wanneer het bewijs en de getuigen zich in een ander land bevinden. Graag ontvangen zij een reactie van de regering hierop.

De leden van de VVD-fractie willen de regering de volgende vraag of suggestie voorleggen. Gelet op de steeds belangrijker positie die Nederland inneemt op het speelveld van internationaal (straf)recht, willen deze leden graag weten of de regering heeft overwogen de strafwetgeving ook aan te passen aan de ontwikkeling dat Nederland zich manifesteert als hét land voor, zowel ad hoc als permanent gevestigde, internationale tribunalen en strafhoven. De aan het woord zijnde leden vragen in hoeverre de Nederlandse strafwetgeving niet aan deze actuele situatie, waarin Nederland vele verdachten herbergt voor de verschillende tribunalen en strafhoven, dient te worden aangepast. Deelt de regering de mening dat de Nederlandse strafwetgeving ook op deze in Nederland verblijvende verdachten van toepassing zou dienen te zijn? Zo ja, is de regering bereid hiertoe alsnog artikel 4a van het Wetboek van Strafrecht aan t passen? Zo neen, waarom niet?

Artikel II onderdeel Q Wetboek van Strafrecht, Artikel VII onderdeel A

De leden van de CDA-fractie merken op dat de regering een depolitiseringsclausule voorstelt. In het kort houdt dit in dat een rechter «onafhankelijk» dient te beoordelen of een misdrijf politiek georiënteerd is of niet. Zo ja, dan kan uitlevering bij uitzondering worden geweigerd. Deze leden vragen hoe een rechter dit objectief kan beoordelen wanneer de gedaagde stelt een vrijheidsstrijder te zijn terwijl de aanklager meent dat het gaat om een terrorist. Graag ontvangen zij een reactie van de regering met een toelichting op grond van welke criteria een rechter deze afweging dient te maken.

Bij een verzoek om rechtshulp ten behoeve van een onderzoek naar strafbare feiten van politieke aard wordt onderscheid gemaakt of de verzoekende staat partij is van een in artikel 552m, tweede lid, Wetboek van Strafvordering genoemd verdrag of niet. Is de staat wel partij, dan is geen machtiging vereist van de Minister van Justitie in overleg met de Minister van Buitenlandse Zaken. De leden van de CDA-fractie verzoeken de regering om uitleg en motivering hoe omgegaan zal worden met rechtshulpverzoeken van staten die partij zijn van de in voornoemde wetsartikel genoemde verdragen waar wel degelijk gevoelige politieke kwesties aan de orde van de dag zijn. Boven bepleit de regering dat in politieke zaken in beginsel niet wordt uitgeleverd. Hier wordt een principiële houding aangenomen, terwijl bij een verzoek om rechtshulp ten behoeve van onderzoek naar strafbare feiten van politieke aard het enkele feit of een staat partij is bij het Europees verdrag ter bestrijding van Terrorisme reeds voldoende lijkt te zijn en daarmee dus een uiterst formele houding wordt aangenomen. De leden van de CDA-fractie vragen om een toelichting op deze twee (tegengestelde) visies.

Artikel VII onderdeel E onder 3 Uitleveringswet

Dit artikel handelt over de mogelijkheid om personen uit te leveren op grond van het Verdrag tegen transnationale georganiseerde misdaad. Indien er geen ander verdrag in werking is op grond waarvan uitlevering plaats kan vinden dan kan dit verdrag als uitleveringsgrond dienen. De leden van de CDA-fractie ontvangen graag een reactie van de regering of dit verdrag ook als grondslag voor de onlangs besproken kinderpornozaak in Brazilië had kunnen dienen.

De voorzitter van de commissie,

De Pater-van der Meer

Adjunct-griffier van de commissie,

Elagab


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van de Camp (CDA), De Wit (SP), Van der Staaij (SGP), Kamp (VVD), Arib (PvdA), ondervoorzitter, De Pater-van der Meer (CDA), voorzitter, Çörüz (CDA), Joldersma (CDA), Gerkens (SP), Van Velzen (SP), Azough (GL), Timmer (PvdA), Griffith (VVD), Aasted-Madsen-van Stiphout (CDA), Teeven (VVD), Verdonk (Verdonk), De Roon (PVV), Pechtold (D66), Heerts (PvdA), Thieme (PvdD), Kuiken (PvdA), Leijten (SP), Bouwmeester (PvdA), Van Toorenburg (CDA) en Anker (CU).

Plv. leden: Uitslag (CDA), Langkamp (SP), Van der Vlies (SGP), Weekers (VVD), Smeets (PvdA), Schinkelshoek (CDA), Jager (CDA), Jonker (CDA), Roemer (SP), Vacature (algemeen), Halsema (GL), Dijsselbloem (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), De Vries (CDA), Van Miltenburg (VVD), Zijlstra (VVD), Fritsma (PVV), Koşer Kaya (D66), Gill’ard (PvdA), Ouwehand (PvdD), Spekman (PvdA), Vacature (algemeen), Bouchibti (PvdA), Van Haersma Buma (CDA) en Slob (CU).

Naar boven