31 389 Een integraal kader voor regels over gehouden dieren en daaraan gerelateerde onderwerpen (Wet dieren)

I MOTIE VAN HET LID KOFFEMAN C.S.

Voorgesteld 10 mei 2011

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende, dat de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie de erkenning van de intrinsieke waarde van dieren enkel van toepassing wil laten zijn op de huisvesting en verzorging van dieren die gehouden worden;

van mening, dat de erkenning van de intrinsieke waarde van dieren impliceert dat het gebruik van dieren ethisch gerechtvaardigd dient te worden;

constaterende, dat de Raad voor Dierenaangelegenheden in haar rapport «Agenda voor het dierbeleid» (2010) stelt dat: «Erkenning van de intrinsieke waarde van het dier betekent dat het gebruik van dieren zal moeten worden gerechtvaardigd. Er zal dus een afweging gemaakt moeten worden van de belangen van de mens tegenover de belangen van het dier. Wat daarbij wel of niet acceptabel is, en de voorwaarden waaronder het gerechtvaardigd is om dieren te gebruiken, zal moeten worden beargumenteerd»;

verzoekt de regering invulling te geven aan de intrinsieke waarde van dieren volgens het door de Raad voor Dierenaangelegenheden opgestelde afwegingsmodel en deze te betrekken bij het uiteindelijke afwegingsmodel dat aan de verdere concrete invulling van de Wet dieren in algemene maatregelen van bestuur ten grondslag behoort te liggen,

en gaat over tot de orde van de dag.

Koffeman

Peters

Slager

Böhler

Reuten

Naar boven